OUDEJAAR
NIEUWJAARSDAG IN ROEMENIE
BOORDEVOL BOERENTRADITIES
Een Zoeklicht
OUDEJAARSNUMMER
LEIDSCH DAGBLAD
mr Een mier kan ca. i/ -v% •-...
90xzijn eigen gewicht trekken
Nieuwjaars
ochtend
Varkenskop
De grote kar
Verhaal
Feest
OP DE BOEKENMARKT
WOORD VAN BEZINNING
Oeroud
Lawaai
Een mens kanca.1,5x
zijn eigen gewicht van;
jf de grond heffen/^
Een bromvlieg kan ca.170x
zijn eigen gewicht trekkenc
Een sprinkhaan
kanca.l2x
zijn eigen
gewicht
trekken v
ten dm Kan
rf/ ca.300xzijn
y eigen gewicht
trekken..
;Een oorworm kan ca. 700x';
zijn eigen gewicht trekken
Op nieuwjaarsochtend vroeg is
het de beurt van de kleintjes om
het dorp rond te gaan. Meestal zijn
dat de kinderen tussen drie en ze
ven jaar die alleen, of met hun
tweeën langs de huizen gaan met
DOOR
WINA BORN
de sorcova, een met papieren bloe
men versierde tak, waarmee ze de
volwassenen op de schouder of de
rug kloppen, waarbij ze een nieuw-
jaarswensje zingen: „Leef lange
jaren, wees bloeiend als de perebo
men en appelbomen in de zomer!"
In sommige dorpen dragen de kin
deren zelfs echte bloeiende takken
bij het nieuwjaarwensen: Takken
van vruchtbomen, die al weken te
voren, op het feest van Sint-An-
dreas op 30 november, in de warme
kamer in flessen water zijn gezet,
en die tegen eind december begin
nen uit te lopen. Twee takken van
gelijke lengte worden dan met een
keurig lint bij elkaar gebonden.
Vóór de oorlog, toen er in Roe
menië nog veel grootgrondbezit was,
en vooral in de vruchtbare Do-
broedsja landeigenaren woonden,
die er een stoet van huispersoneel
op nahielden, trok dit huispersoneel
op nieuwjaarsmorgen de woning
rond om zyn meester en meesteres
Nieuwjaar te wensen. Zij droegen
dan op een grote schotel een ge
kookte en met vruchten en linten
versierde varkenskop. Meestal be
stond dit huispersoneel voor een
groot deel uit zigeuners, en zy zon
gen dan een prachtig, en heel lang
lied: Vasilca, waarin op wonder
lijke wijze Jezus en Maria worden
geconfronteerd met de Brahmaan-
se god Siva uit het oude vaderland
der zigeuners, en waarin zij vragen
om goede gaven: zilverstukken,
brood en een fles wijn.
En dan wordt het tijd voor de op
tocht met de Grote Kar, de Plugul-
cel Mare, van de volwassen man
nen tussen dertig en veertig jaar.
Voorop loopt een man met het
voorschoot van de zaaiers en met
gulle hand strooit hy de tarwekor-
tels in de sneeuw. Dan volgt de
kar, of ook wel een slede, soms met
een paard bespannen, soms met zes
of acht mannen in het tuig. Tien
anderen lopen er achter en laten
luid de enorme zwepen van gevloch
ten zijde door de lucht zwiepen en
knallen, waarbij ze weer de eento
nige roep van de veedrijvers door
de straten laten klinken: „Hai, hai,
hai Vervolgens komen er twee
mannen, die grote koebellen laten
rinkelen en de rommelpot luid la
ten loeien, en die, in beurtzang en
op vreemd hoge, reciterende toon
een oeroud verhaal zingen.
Een verhaal van de Romeinse
keizer Trajanus, die in de eerste
eeuw aan het hoofd van de Ro
meinse legioenen naar Dacië kwam.
Trajanus rijdt door het land op
zijn wilde paard Graur en hij laat
zijn ogen dwalen over de vrucht
bare vlakten van Dacië. En dan
verhaalt het lange epos, wat Tra
janus allemaal ziet. Hij ziet de re
gen en de zonneschijn, hij ziet de
boeren ploegen en zaaien, en ook
Trajanus laat zich een sikkel sme
den om aan de oogst mee te doen.
Hij ontmoet bij die oogst de schone
Docia, dochter van de laatste Da-
cische koning Decebal. En na elk
couplet zingen allen aan het re
frein: Hai, hai Zo gaat dan,
aan de hand van het verhaal van
de Romeinse keizer en de legenda
rische koningsdochter het aloude
verhaal van zaaien en oogsten, van
wasdom en vruchtbaarheid door het
land. En de oer-Roemeense spotlust
klinkt door in het laatste couplet:
Wij zouden U nog vele goede din
gen willen wensen, maar wij moe
ten naar de grote vallei waar scho
ne, maar plaagzieke muisjes wonen,
die ons bekogelen met hazelnoten,
maar die ons ook om de hals val
len en onze weg versieren met kus
sen Hai, hai
Zo vieren de Roemeense boeren
en herders nieuwjaar. Als de stoet
van de Grote Kar voorbij is, wordt
het feest voor het dorp. Daar zijn
de muzikanten: de violist, de man
met de grote bas, en de cymbaal-
speler, die aan een leren riem zyn
instrument voor zijn buik heeft
hangen en met de kleine, met leer
beklede hamertjes op de snaren
slaat, zodat het danswijsje rond-
spat als een snoer gebroken kralen
op een marmeren vloer. En dan
pakken jongens en meisjes elkaar
by schortband en leren gordel, en
met stampende laarzen in de
sneeuw dansen ze de Roemeense
jora, waarbij de jongens hun
vreugde in het leven tot uiting
brengen boven het geronk van de
bas uit, boven de snerpende viool
en de tinkelende cymbaal: Ik
schreeuw van vreugde, zolang ik
leef, want als ik sterf verdwijn ik,
maar misschien blijf ik wel van
vreugde schreeuwen ook in het graf,
want ik kan niet ophouden met
zingen.
Jan Spierdijk. „Moor, zy is
niet kuis". Contact Amster
dam 1961.
Jan Spierdijk is een schrijver
wiens letterkundige carrière in let
terlijke zin is ontspoord door de
oorlog '40-'45. Toen dit onheil over
ons land kwam, was Spierdijk on
geveer twintig jaar oud, de leef
tijd van het eerste élan. In 1942
werd hij als gijzelaar opgepakt en
in Haren opgesloten; een verblijf
dat bepaald niet bevorderlijk ge
weest moet zijn voor het tot was
dom komen van een talent. Nadat
hij vrij was gelaten, verscheen van
hem een verzenbundel „Zestien
sonetten" in de toen illegale Bay-
ard-reeks, waaraan bij een her
uitgave nog verzen zijn toegevoegd.
Tijdens de oorlog vertaalde hij via
de Engelse tekst de Perzische kwa
trijnen van Bha Tahir en nog en
kele gedichten van grote Engelse
dichters, welke in de bundel zyn
ondergebracht. Na de oorlog ver
scheen zijn korte roman „Dierbaar
Landschap".
Na de bevrijding werd Spierdijk
typisch een figuur, die tussen twee
stoelen was komen te zitten. In
leeftijd scheelde hij weinig met de
jongeren, die al spoedig de grote
trom gingen roeren, want hij is een
heel stuk jonger dan Bertus Aaf-
jes b.v. Door zijn ontwikkeling en
zyn belèzenheid echter hij is een
goed kenner van de Engelse litte
ratuur had hij zich aangetrok
ken gevoeld tot de oudere schrij
vers met wie hij belangstelling en
geestdrift kon delen. Bovendien
wijdde hij zich aan de journalis
tiek: een beroep dat bijna onge
merkt de schrijver in een mens
smoort. Hij is op het ogenblik chef
van de kunstredactie van de „Tele
graaf", waarbij zijn belangstelling
in de eerste plaats uitgaat naar het
toneel.
Het is dus niet verwonderlijk, dat
de roman, die hij geschreven heeft
onder de intrigerende titel „Moor,
zij is niet kuis" (een variant op de
bekende tekst uit Othello: „Moor,
zij was kuis") ook in toneelkringen
speelt.
De voornaamste figuur is Her
man Sosso, de zoon van een to
neelspeler van het oude stempel.
REIZEN met een kind is-eenver-
rukkelijk werk, omdat dan de
meest onverwachte reacties en
het meest wonderlijke commentaar
mogelijk zijn.
Ieder, die wel eens met een
kind in een trein heeft gezeten,
kent zijn verraste vreugde, als blijkt
dat de banen en de huizen in de
verte meereizen met even grote
snelheid als de trein. Wij volwasse
nen. die dit geamuseerd meemaken,
weten wel beter. Wij weten, dat al-
Herman, was voor de aanvangscène
van het verhaal, zelf beroemd om
zijn toneelprestaties, waarbij zijn
laatste rol of liever, zyn laatste
rollen hij had de opdracht ge
kregen van de toneelleiding om
Othello en Jago om beurten te spe
len hem fataal was geworden
in verband met zijn verhouding tot
zijn vrouw, de toneelspeelster Jo-
séphine Karsten. Herman was n.l.
bezeten van jaloesie ten opzichte
van zyn vrouw, op de wijze waar
op alleen mensen, die zelf op het
terrein van de erotiek boter op het
hoofd hebben, dat kunnen zyn. De
ze Herman is ook een ambivalente
figuur met velerlei aanleg, die langs
„de weg van de minste weerstand"
het toneel heeft gekozen. Ten op
zichte van de vrouw in het alge
meen staat hy eveneens tweeslach
tig, want wat hy zoekt of beter
meent te zoeken, is de moederfi
guur. Zijn moeder heeft zyn va
der verlaten toen hij nog een pril
schepsel was.
Na de moord op zyn vrouw,
vlucht hij naar Frankrijk, waar hij
een oude kennis, de fotografe Er
na tegen het lyf loopt, die hem
tracht te helpen by zyn persoons
verwisseling. Hy zal Willem Aver-
kamp heten en Erna houdt hem
voorlopig verborgen in een aller-
naargeestigste omgeving. Dat zijn
verleden herleeft op een wijze, die
buiten de grenzen van 't geestelijke
evenwicht treedt, is volkomen be
grijpelijk.
De roman is uitzonderlijk goed
geschreven en de milieu- en fi-
guurttekeningen zijn voorbeeldig
van raakheid. Men zou hier het
beste van een nuchtere bezieling
kunnen spreken. Ik heb al eens
eerder gezegd, dat een roman of
een verhaal zelfs maar „schrijven"
over artiesten bijzonder moeilijk is,
want wil men dit mensenras bena
deren dan moet men dat doen van
hun artisticiteit uit en niet van
hun maatschappelijke verschij
ningsvorm uit. Dit laatste is de
fout, welke gewoonlijk wordt ge
maakt. De auteur plaatst meestal
zijn kunstenaar in zyn dagelijkse
omgeving en vertelt dan dat hy of
zy resp. schryver, toneelspeler,
schilder of wat ook is. Langs deze
weg kan dan wel een uitzonderlyk
mens ontstaan, maar van wat de
soort maakt tot wat hy is, komt
dan niet veel over. Dat Spierdijk
deze zo voor de hand liggende ver
gissing niet gemaakt heeft en dat
hy dus zyn toneelspelers als het
ware midden in hun acteursziel
heeft aangepakt, geeft deze roman
zyn grote waarde. Dat de intrige op-
zichzelf, ondanks de tragiek in het
bestaan van Herman Sosso en de
daaruit voortvloeiende moordparty
minder indruk maakt dan men
van zulke wilde gebeurtenissen zou
verwachten, is niet belangryk. Die
intrige zelf is ook eigenlyk niet het
zwaartepunt. Dit ligt in de merk
waardige worsteling van een to
neelspeler, die zyn gecompliceer
de, verwarde en verkreukelde ziel
wil afpellen en gladschaven tot die
van een man zonder enige toevoe
ging, die van Willem Averkamp.
CLARA EGGINK
leen de trein zich verplaatst en dat
de overige dingen, op hun plaats
blijven. Het is gezichtsbedrog, wat
daar uit het treinraam te zien is.
Maar er zyn vormen van gezichts
bedrog, waaraan ook volwassenen,
die alle kinderlykheid hebben afge
legd, zich telkens weer overgeven.
In vele huiskamers zal het mor
genavond weer gebeuren, dat men
in de familiekring met enige span
ning zit te kijken naar de klok op
de schoorsteen, wachtend op de
klokslag van twaalven. Er zal die
avond gesproken en gedacht worden
over het jaar, dat voorbij is. En al
naar gelang onze ervaringen in de
afgelopen maanden, zullen wy zeg
gen wat ging het snel of langzaam.
Maar het jaar ging voorby, dat is
onbetwyfelbaar, hoe ook de omstan
digheden van ons leven zijn geweest.
De klok op de schoorsteen heeft de
uren geslagen en het nieuwe jaar is
aangebroken. U kent wel de afbeel
ding van het oude en het nieuwe
jaar als een grysaard en een jonge
ling. De tyd veroudert en gaat heen.
Het is een opvatting, die zeer ver
breid is en waarmee wy vertrouwd
zyn. Maar is dit in wezen niet een
zelfde soort gezichtsbedrog als het
kind ondervindt, wanneer in de verte
de huizen en de banen schynen mee
te reizen met de trein? Want wie
gaan voorby, de uren of hy?
'IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIID
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiüiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
De klok op onze schoorsteen zal
er nog wel zyn, als wy zelf zyn
voorby gegaan. Dan zal hij mis
schien ergens staan in het huis van
onze kinderen en de uren wyzen,
ook op oudejaarsavond. Wyzelf be
staan dan alleen nog in de herin
nering van degenen, die van ons
hielden. Het is een vergissing te
denken dat de tyd voorbygaat. De
tyd is een begrip. De tyd is een dood
ding en de weemoed of de melan
cholie over de voorbygegane tyd is
een zachte vorm van zelfbedrog. De
klok, die morgen de twaalf slagen
zal doen horen, zal verder tikken,
maar de polsslag, die u voelen kunt,
de hartslag, die u horen kunt, zy
zullen op een bepaald moment er
niet meer zyn. Denken wy daaraan
met angst?
Op een bepaald moment. „Mijn
tyden zyn in Uw hand", dit is een
regel uit een psalm. Ons leven, dat
voorbygaat staat onder een bepaal
de beschikking. Er is geen zinloos
verloop van tyd. Er is een richting,
een kort punt. De zeevaarders ken
nen by alle wisselingen van weer en
koers een vast punt, dat zy altyd
weer zoeken en waardoor het moge-
lyk is de richting te bepalen: de
poolster. De gelovige weet van de
nabijheid van God, Die de Eeuwige
wordt genoemd, en op Hem kan hy
zich richten. „Eer de bergen gebo
ren waren en Gy aarde en hemel
hadt voortgebracht, ja van eeuwig
heid tot eeuwigheid zyt Gij God".
Dat is een andere psalmregel. En in
het voorlaatste hoofdstuk van het
laatste bybelboek schryft Johannes:
„en Hy zal alle tranen van hun
ogen uitwissen, en de dood zal niet
meer zyn, noch rouw, noch geween,
noch moeite zal zal er meer zijn,
want de eerste dingen zyn voorby-
gegaan. En Hy, die op de troon ge
zeten is, zei: Zie, Ik maak alle din
gen nieuw".
Weemoed en melancholie en
schuldbesef hoeven op oudejaars
avond niet de stemming te bepalen
voor hem, die in God gelooft, wy
gaan voorby en wat geweest is keert
niet terug, maar wy zyn gedragen
tot een nieuwe toekomst in Christus.
Wie in dit besef van het oude jaar
afscheid neemt, weet meteen in welk
teken het jaar mag staan, dat nieuw
begint: „Jezus Christus is gisteren
en heden dezelfde en tot in eeuwig
heid". Wie zich op Hem richt ver-
mydt het gezichtsbedrog, dat rond
om de jaarwisseling zo'n grote rol
speelt.
Ds. J. A. EEKHOF,
Herv. studentenpredikant te Leiden,
van stieren probeert te ontlokken.
Anderen rinkelen met zware koe
bellen of laten de lange zwepen
knallen. En daarby zingen ze lange
eentonige liederen, waarvan de me
lodie meestal maar één of twee to
nen heeft, en waarvan de couplet
ten steeds eindigen met de kreten,
waarmee de boeren het vee dry ven:
Manati, mai, hai, hai! Het is dui-
deiyk, wat de diepere zin is van dit
oudejaarsavondrondgaande hoop
op een gunstig jaar voor het vee,
op vruchtbaarheid. Oeroude magie
dus, die tracht de onberekenbare
dierenwereld onder menselyke con
trole te brengen door zich met de
dieren te vereenzelvigen.
Als ,,De Grote Kar" door
het dorp is getrokken, begint
het feest. Bij de steeds weer
kerende wendingen in de
kringloop van het jaar komt er
in de mensen weer een oeroude
en meestal maar halfbewuste
behoefte aan magie boven.
Zelfs bij ons, in ons over-geci-
viliseerde West-Europa, is dit
nog het geval. Hoeveel sterker
zal die behoefte aan magie dan
nog leven bij volkeren, die nog
vlak bij de natuur verkeren,
die nog afhankelijk zijn van die
natuur?
Er Is, geloof ik, geen volk in
Europa te vinden, dat nog zoveel
bloeiende folklore en zoveel zinvol
le gebruiken kent als de Roemenen.
Het Roemeense volk is een won
derlijk volk, waarin nog duidelijk
de bijzonder gecompliceerde af
komst te herkennen valt. Sinds de
mistige prehistorie leefde in de rui
ge Karpathen en in de vruchtbare
vlakten van Moldavië en Walachye
het volk der Daciërs, dat door de
Romeinse keizer Trajanus werd
overwonnen. Andere volken zyn
langs en om Roemenië getrokken:
Slaven, Tartaren, Hongaren. Maar
ook al namen de Roemenen daar
wel eens wat van over, zy zijn toch
gebleven wie zij waren: Dacische
herders en boeren, aangeraakt door
de zwierige Latijnse beschaving.
De winter is in Roemeense dor
pen de tijd voor de feesten, 's Zomers
zyn de kleine dorpen met hun
mooie, karakteristieke huizen van
hout, met kleine verandaatjes er
voor, vrywel uitgestorven. Dan zyn
de herders met hun gezinnen en
hun kudden hoog in de bergen, dan
ploetert en zwoegt men onder een
onbarmhartige zon op de velden.
Maar 's winters is de dorpsbevol
king weer compleet. Dan worden
voor een heel jaar de bruiloften
gevierd, en zyn er de feesten van
midwinter: de feesten van de twaalf
dagen tussen Kerstmis en Drieko
ningen.
De viering van oud en nieuw is op
het Roemeense platteland boordevol
oeroude boerentradities, geladen
met magie. Bovendien is het een
vrolyk feest, passend by de humo
ristische levensbeschouwing van de
Roemenen. De winter in Roemenië
is hard: Roemenië heeft een zuiver
landklimaat. En in december ligt er
dan ook meestal wel sneeuw. De
boeren hebben de zware schapepel
zen aangetrokken, en alles van het
mannelyk geslacht, van amper lo
pende kleuter tot grijsaard, draagt
op het hoofd de katsjoela, de hoge
muts van grys of zwart lamsbont.
De hoge hellende houten daken van
de boerderyen dragen een sneeuw
vracht, en uit de opening in het
dak kringelt de geurige houtrook
naar buiten. En 's avonds drinken
de boeren met elkaar hun tsuica
fierte: hete pruimenbrandewyn met
suiker en zwarte peper, terwijl de
vrouwen de zware hennepvezels
spinnen en weven voor de zomerse
pakken.
Als de duisternis gevallen is op
oudejaarsavond, breekt het lawaai
los. Kinderen tussen twaalf en zes
tien jaar trekken het dorp rond
met de Plugusorul (het Karretje:
een klein model van een Roemeense
boerenwagen, meestal fraai versierd
met houtsnywerk, met papieren
bloemen en linten, en met een bel
letjes eraan. Een van de grootste
jongens heeft onder de arm de oude
rommelpot, buhaiul in het Roe
meens, waaraan hy het diepe loeien
KRACHTPATSERS OMDER DE DIEREM