Sinterklaas Sinterklaas De geest uit de Griekse Amfora Van die geen kon zijn En toen gebeurde het wonder Door Tonny van der Horst DOOR GERARD LUTKE MEIJER V ïlpgericht 1 maart 1860 Donderdag 30 november 1961 Zesde blad no. 30517 n OIBTS ergs ivas Sinterklaas nog nooit in Holland overkomen! Op j weg naar het dorp Slikkeveen reed Zwarte Piet hem met auto en dl de sloot in. Niet zo'n klein, smal slootje, want dan was er niets gebeurd, maar zo'n diepe, brede moddersloot beneden aan een dijk. Misschien kwam het doordat het nogal mistig was, of doordat het geijzeld had, hoe dan ook, er klonk een snerpend geluid van remmen en daarna een plons. Binnen een paar tellen zaten Sinterklaas en Piet tot aan hun middel in het ijskoude water. Het zou er lelijk voor hen hebben uitgezien als er niet een boer was komen aanhollen, die toevallig ooggetuige van het ongeluk was geweest. Zonder aarzelen stapte hij de sloot in en trok de portieren open. Maar hoe groot was zijn verbazing toen hij daar een drijfnatte Sinterklaas en een bibberende Zwarte Piet de wallekant op trok. De modder kleefde Sinterklaas in de baard en zijn prachtige, rode mantel en gouden mijter de laatste was door de schok van zijn hoofd getuimeld waren volkomen bedorven. „Hum, ja Atsjie!" antwoordde Piet en gaf, gewoontegetrouw, een harde ruk aan de bel. Achter de deur werd licht aange draaid, en er klonken naderende voetstappen. Toen de deur openging knikte Sinterklaas vriendelijk en sprak met een verontschuldigend lachje: „U herkent ons waarschijnlijk niet zo op het eerste gezicht, maar ik ben Sint-Nicolaas en dit is mijn knecht. Op weg hierheen is onze auto in een sloot geraakt. Boer Bruins, die u wel kent, is ons te hulp gekomen en is zo goed geweest ons van droge kleren te voorzien". Denkend dat deze uitleg voldoende zou zijn wilde Sinterklaas over de drempel stappen, maar de man in de gang werd vreselijk boos en riep: „Dat verhaaltje kan iedereen me vertellen. Jullie kunnen wel een paar dieven zijn!" „Dieven?" herhaalde Sinterklaas verbaasd. „Pardon, ik geloof dat u mij niet begrepen heeft. Ik ben het, Sint-Nicolaas uit Spanje, en dit is mijn knecht, Zwarte Piet. We hebben niets bij ons, maar de cadeautjes en de lekkernijen, die allemaal door het water bedorven zijn, worden morgen per expresse naar Slikkeveen ge stuurd". „Maak dat een ander wijs!" schreeuwde de man en sloeg de deur voor de neus van Sinterklaas en Zwarte Piet dicht. „Wat heb ik ugezegd zei Piet, en hief een dreigende vuist tegen de gesloten deur op. „Zwijg Pieter", gelastte Sinterklaas en hij trilde van verontwaardiging. „Dit was een héél kwaaddenkend man. De anderen zullen heus wel an ders zijn". „Ik help het u hopen", mompelde Piet en trok met kracht aan de bel van het volgende huis. Sinterklaasverhaal voor de jeugd „U had toch beloofd te komen". Sinterklaas knikte treurig. „Daar om juist. Ik heb jullie niet vergeten en ik heb mijn belofte willen houden. Maar niemand wil ons binnen laten omdat we geen cadeautjes bij ons hebben en ik mijn tabberd niet aan heb en Piet zijn fluwelen pak. We zijn met de auto in de sioot gereden, daar komt alles door". „Wie wilde u niet binnen laten?" vroeg het meisje verschrikt, „die mensen daar". Piet maakte een be weging met zijn arm in de richting van de huizen waar ze hadden aan gebeld. „Waren daar dan geen kinderen?" informeerde het meisje weer. „Eh nee, die heb ik niet gezien. Het zullen toevallig huizen zijn ge weest, waar geen kinderen woonden", antwoordde Sinterklaas nadenken. „O, dat is het natuurlijk!" riep het meisje uit, en haar gezicht werd op eens veel vrolijker. „Grote mensen begrijpen alles niet zo gauw. Als er kinderen waren geweest hadden ze toch direct, gezien dat u Sinterklaas bent en hij Zwarte Piet; ook al heb ben jullie gewone kleren aan!" „Nou, het doet me goed dat te ho ren, atsjie!" zei Piet. en grijnsde breed, ,,'k Begcn er byna zelf aan te twijfelen dat ik „ik" was". „Je bent een lief, klein meisje", sprak Sinterklaas geroerd en zette haar op zijn schoot, zoals hij in zijn lange leven zo veel kinderen op zijn schoot, had gezet. „O", kreunde Zwarte Piet, zijn eester en zichzelf met ontzetting ikijkend, „O, wat moeten we nu iginnen Sinterklaas, nog wat wit om de ;us van de schrik, wees zwijgend aar de klonters pepernoten en mar- ipein, die langzaam de auto uitdre- ;n. „Wat een zonde van het kostelijke iul!" jammerde Piet. Wanhopig aarde hij naar de speculaaspoppen ii suikerbeesten, die als een com- acte, kleffe brei aan de oppervlakte m het water schommelde. ,Als ik u was, zou ik hier niet lan- ar blijven staan", klonk de stem van boer. „Met uw permissie". Hij lapte de gouden staf op, die Sin- ir klaas in de verwarring uit de and was geglipt, en viste er de door- eekte zak cadeautjes van de achter ank mee op. Het was treurig om aan te zien oe de mooie poppen ontoonbaar aren geworden, terwijl de rest van et speelgoed zo vies was, dat je er een kind meer een plezier mee kon oen. Verslagen volgden Sinterklaas n Piet de boer, die hen naar zijn uis bracht. Bij het fornuis trokken ij hun eens zo mooie, fluwelen kos- Jiums uit en deden de kleren aan, 3ie de boerin voor hen had klaar ge- „Ach, loop door met je smoesjes", zei de jonge man ruw. „Wat een brutaliteit om je voor Sinterklaas te durven uitgeven!", riep de jonge vrouw nu ook. „Dat moest de goede man eens weten!" „Scheer je weg, of ik roep de veld wachter", vervolgde de man woe dend en weer smaxte er een deur voor Sinterklaas en Pietermanknecht- dicht. ,,'t Is dat u het niet wilt, anders had ik er op geslagen", bromde Piet, en hy zei een heel lelijk woord in het Spaans. „Hou je mond, Piet", zei Sinter klaas. Langzaam liep hij naar het kerkplein terug en liet zich op een bank neervallen. „Ook best, dan hou :k mijn mond. Atsjie!" Piet bleef besluiteloos voor zijn meester staan. Zag hij het goed, of was het een speling van het maanlicht door de kale kruinen van de lindebomen, dat er een traan langs de wang van Sinterklaas in zijn baard gleed? Hij kreeg er zelf een brok van in zijn keel en mis moedig zette hij zich naast de bis schop op de bank neer. „Je had gelijk, Piet. Zonder onze mooie kleren en zonder de zak met cadeautjes herkennen ze ons niet", fluisterde Sinterklaas. „Helaas, atsjie! Helaas heb ik gelijk", ant woordde Piet, en probeerde de veters van zijn schoenen wat losser te ma ken. Oef, die laarzen van die boe renknecht waren heel wat anders dan de lage, zachte muilen, waarop hij gewend was te lopen. „Het ergste vind ik dat ze mij niet geloven en zulke lelijke dingen tegen mij zeggen", ging hij verdrietig ver der, en streek langs zijn ogen. Dag Sinterklaas, dag Zwarte Piet", zei plotseling een stem, en Sinterklaas en Plet duikelden byna van de bank van blijde verrassing. Voor hen stond een klein meisje met een paar grote, onderzoekende ogen, die uit een ca puchon kwamen kijken. „Wat doe jü nog zo laat op straat. Dat mag toch niet", zei Sinterklaas en strekte zjjn hand uit. „Maar u bent niet bij ons geweest. Ik was bang dat u ons zou vergeten, daarom ben ik stilletjes het huls uit gegaan om u te zoeken", zei het meisje en deed een stapje dichter bij. „Zal lk een liedje voor u zingen?" vroeg het meisje, dat zich nu hele maal op haar gemak voelde. „Eén liedje, en dan brengen we je naar huls", zei Sinterklaas en met een begon het meisje met: „Zie de maan schijnt door de bomen". Het klc-nk zo ijl en helder over het stille kerkplein: het was zo'n vertrouwd en dierbaar geluid, dat bekende lied je dat al zo oud was, en al zo veel jaren door zo veel kinderen was ge zongen, dat de mensen die het hoor den, de gordijnen wegschoven en voor de ramen van hun huizen kwa men staan. Het meisje zong dapper verder, en toen gebeurde er een wonder in het kleine dorp Slikkeveen! Want de deuren van de huizen gingen open en kinderen holden jui chend naar buiten. Als een lopend vuurtje ging het rond dat Sinterklaas toch gekomen was en iedereen haast te zich naar het plein. Ze maakten een grote kring om de bank heen en begonnen «pontaan met het kleine meisje mee te zingen. Het werd de mooiste en heerlijkste avond, die Sinterklaas en Piet ooit hadden meegemaakt. Ze kwamen nog bij alle kinderen thuis, kregen het beste plekje bij de kachel en hete chocolademelk om warm te worden. Inplaats van cadeautje te geven, kre gen ze ze dit keer zelf; sigaren, si garetten, warme sokken en een wol len sjaal; zelfgebreide handschoenen en zakdoeken van boerenbont. Piet kreeg zelfs een paar aspe- rientjes, die hjj onmiddellijk met een slok chocolademelk doorslikte. Laat in de nacht reden Sinterklaas en Piet in de auto van de burge meester naar de boerderij terug. „Haast u zich vooral niet", zei de burgemeester, terwijl hij over de smalle, donkere landweggetjes reed, „ik wacht straks tot u zich heeft ver kleed en breng u naar uw hotel in de stad terug. Uw auto zal ik morgen uit de sloot laten takelen en laten opknappen, dan kunt u hem volgend jaar weer gebruiken". Dank u, burgemeester", sprak Sinterklaas. „Ik zal deze avond nooit vergeten, zolang ik leef". „En Sint-Nikolaas zal blyven le ven zolang er kinderen als dat klei ne meisje zijn, die vast in zyn komst geloven", zei Zwarte Piet stralend. „Atsjie!" at zie ik er gek uit", zei Zwarte Piet, en keek met afgrijzen naar de werk- ;k en de blauwe kiel, die van een de knechten van de boer warén, die veel te wijd om hem heen „jbberden. „O, ik heb nog kou ge- at, ook", liet hij er klappertandend p volgen. De daad bij het woord oegend, nieste hij wel vijf keer ach terelkaar. Sinterklaas mompelde iets in zijn imiddels schoongemaakte baard, en ewoog zich onwennig in het zon- agse pak van de boer, dat hem wat rap zat. Toen ze de hete koffie had- en gedronken die de boerin gauw oor hen had gezet, en ze wat op erhaal waren gekomen, werd er aad geschaft. „We kunnen die kinderen in Slik- eveen niet voor niets op ons laten machten", sprak de oude Bisschop iezorgd. „Het was afgesproken dat i-e ze dit jaar allemaal zouden op oeken." „Wilt u er dan zo eh in bur- er naar toe?" vroeg Piet ongelovig. Er zal niets anders opzitten", zucht- e Sinterklaas, en wierp een weemoe- ige blik op zijn mantel en tabberd, ie aan een lijn boven het fornuis -> lingen te drogen. Zijn mijter had de loerin over een vaas op de schoor- l teen gezet, en het pak van Piet hing naast over een droogrek te wal- nen. Zwarte Piet slikte een paar keer 'oor hij zei: „Maar ze zullen ons niet lerkennen, ze zullen niet geloven lat wij het zijn. Vooral als we geen adeautjes en snoepgoed bij ons heb- jen. Atsjie!" „Riet, ik verbied je zo te spreken", ei Sinterklaas streng. „Iedereen weet jjj lat ik Sint-Nicolaas ben, en jij mijn rnecht; ook al hebben we onze eigen deren niet aan, en al hebben we liets bij ons. Ik leg het gewoon uit in laat de cadeautjes morgen per ixpresse bij ze bezorgen". Zwarte Piet wisselde een blik vol wij fel met de boer en de boerin, die net een bezorgd gezicht hadden zit- luisteren. ,Nou, dan moet het maar", zei hy en stond nog wat rillerig van zijn stoel op. Nog even keek hij naar zijn ange, witte kousen, waaruit gestadig water sijpelden, en naar zijn baret, waarvan de zwierige veer mistroostig, en slap naar beneden, °hing. Toen trok hij de geleende pet )diep over zijn kroeskrullen en volgde zijn meester naar bulten. Op het moment dat ze in Slikke veen aankwamen het lag gelukkig niet ver van de boer derij was er geen mens meer op ,J| straat te bekennen. Er woei een ijzige wind over het kerkplein en niemand zou in de twee verlaten figuren die daar liepen, de waardige Bisschop uit Spanje en zjjn trouwe knecht hebben herkend. Voor het eerste het beste huis dat ze tegenkwamen bleef Sin- terklaas stilstaan. „Bel maar gauw aan, Piet", sprak hij rillend. „Ach, ik kan me zo voor stellen dat de kinderen teleurgesteld zullen zjjn, maar ik zal ze precies vertellen wat er gebeurd is. Mis schien moeten ze er dan wel om lachen (Sint-Nicolaas en Pietman- knecht in de sloot) wat een won derlijk verhaal en zijn ze morgen dubbel zo bljj met alles wat ik ze vanavond beloof". Er klonk gestommel, en een oude vrouw deed open. „Goedenavond m oedertje", be gon Sinterklaas. „U herkent ons na tuurlijk niet zo op het eerste gezicht, maar ik ben Sint-Nicolaas en dit is mjjn knecht." „Atsjie!" deed Plet, en maakte een lichte buiging. De vrouw werd vuurrood in haar gezicht. „Hoe durft u een oud mens zo voor de gek te houden, meneer, 't Is een schade, ik Sinterklaas onderdrukte een zucht en probeerde te glimlachen. „Als u zo vriendelijk wilt zijn even naar mij te luisteren, juffrouw. We zien er zo vreemd uit omdat we de kleren van boer Bruins en zijn knecht u wel bekend aan hebben, daar onze auto „Een mooie Sinterklaasavond-grap, dat moet ik zeggen!" riep het vrouwtje kwaad. „Denk maar niet dat je mij iets op de mouw kan spel den. Maak dat je wegkomt, gauw!" Pang! De deur viel dreunend in het slot en Sinterklaas keerde zich diep teleurgesteld af. „Da's het toppunt!" riep Zwarte Piet uit, en zijn stem sloeg over van drift. „Een Sinterklaasavond-grap!" Met boosaardige rollende ogen keek hij naar zijn meester op. „Nu ziet u eens hoe de mensen zjjn. Als je maar mooi bent aangekleed en een grote zak met speelgoed en lekkers bij je hebt. Ja, dan laten ze je wel binnen. Dan is het Sint-Nicolaas voor en Sint-Nicolaas na, en „dag Zwarte Piet, dag beste kerel!" Iedere 5 de cember staat u voor ze klaar, maar nu uzelf een beetje hulp en begrip nodig heeft „Probeer het nog één keer, Piet", viel Sinterklaas hem zacht in de rede. „Op uw eigen verantwoording", zei Piet en trok uit alle macht aan de bel van het derde huis. Nu werd de deur door een jonge vrouw geopend. Verwonderd staarde zij naar de vreemde bezoekers, maar nog voor zij iets kon zeggen sprak de Sint: „Ik begrijp uw verbazing en het spijt me meer dan ik zeggen kan dat we u in deze kleren van boer Bruins u kent hem wel moeten komen bezoeken, maar ik ben Sint- Nicolaas en dat is mjjn knecht." „Wat is dat?" klonk een mannen stem aan het eind van de gang. „Hier is een meneer met een baard en een zwarte jongen!" riep de vrouw terug. „Hij zegt dat hij Sinterklaas is!" „Is hij helemaal!" riep de stem weer en een jonge man kwam met grote stappen aanlopen. Sinterklaas kuchte even. „U ziet het niet zo op het eerste gezicht, maar ik ben echt Sint-Nicolaas" sprak Sinterklaas. „Mijn knecht en ik hebben op weg hierheen een onge luk met de auto gehad en nu FRED VAN DER WIEL en zijn echtgenote Ria hadden de geschen ken uitgeioisseld en zaten nu bijeen met dat gevoel van onvoldaan heid, dat overblijft, wanneer men aan alle tradities heeft voldaan, maar nog o zo veel onvervulde verlangens heeft, waaraan Sinterklaas toch best had kunnen denken. „Ik hoop dat het écht naar je zin is geweest!", zei Fred nog. „Ja hoor, je hebt je erg uitgesloofd!" bewonderde Ria. En daarna zwegen ze beide. Buiten smeet een onstuimige zeewind de regenstriemen op het dak van de serre. Net een koppel wilde honden, jagend door het struikgewas. Fred trok de luxaflex open en staarde in de melancholie van de smalle duinenrij, de handen diep in zijn zakken. Ria bedwong een of andere bitse opmerking, haalde haar schouders op en trok het bekende gezicht van kalme resignatie, dat haar zo mysterieus en tegelijk zo ongenaak baar maakt. „Wat wil je nu straks nog gebruikenvroeg ze, maar nog voor haar man had kunnen antwoorden koffie of bier, al naar zijn muts stond, en die stond ditmaal naar een geestrijk vocht werd er aan de bal getrokken. Iets ongewoons zo laat en voor zo'n afgelegen villa als Cosy Corner. „Aha!" zei Fred. „Komt er nog watt" zei Ria verrast, „of o! je verwacht nog iemand! En je weet toch, dat ik er zo op tegen ben om te worden overvallen „Een jeugdvriend," antwoordde Fred, „liep hem gisteren toevallig tegen het lijf. Geïnteresseerd in de Delta-werken. Een reuzen-kerel! Sportman tot en met." Weer klonk het belletje, nu kort en ongeduldig. „We vergeten helemaal om open te doen," zei Fred, „wacht! ik zal wel gaan." En even later was het huis vol op gewekt stemgeluid. Freds har telijke verwelkoming werd be antwoord door een diepe bas en daar stond hij dan tegenover haar Karei Moerman, breedgeschouwderd en ge bruind, een krachtige mond en vast beraden ogen, die de hare vasthiel den, tot ze er een tikkeltje bewonde ring in hadden gelezen. „Karei is diepzeevisser", legde Fred uit, „al jaren lang bezig met het af zoeken van de kusten van Klein Azië. Duiken naar de wrakken van oude Griekse en Romeinse schepen, soms tot dertig meter diep. Ja, die heeft wat te vertellen over zijn mysterieuze avonturen op de zeebodem „Wat een gevaarlijk werk lijkt me dat", bewonderde Ria thans open lijk. „Een hobby, mevrouw, een hob by! En Sinterklaas heeft mij ook wat voor jullie meegegeven één van die dingen van de zeebodem: een curiosum. Ik had gisteren geen tijd meer om langs een winkel te gaan om iets beters uit te zoeken. Toen heb ik uit de collectie deze amfora meegenomen, stevig verzegeld nog, zoals je ziet. Ik geloof trouwens niet dat er wat in zit". Karei zette voor hun ogen een stevige kruik met twee oren en een lange hals. De amfora was groezelig van de aanslag van groene algen en op de dikke kegel vormige buik plakten nog de zeepok ken. Karei streek er eens over met zijn vinger: „Hij is jullie misschien te ruig, maar ik mag ze zo het liefst. Met het platina van hun twintig eeuwen. Zonder veel moeite gaat dat spul er trouwens allemaal af". „O, ik vind het een prachtige kruik zo", zei Ria haastig, „zeg, wat heeft er eigenlijk ingezeten?" „O, wijn of olijfolie. Dat ging met hele scheepsladingen van Perzië naar Athene en omgekeerd. Kwam er on derweg een vliegende storm, waar de roeiers niet tegenop konden, dan ging alles naar de kelder. Twintig eeuwen rust, tot Karei Moerman komt om de schade op te nemen. Soms hoor je de inhoud nog klotsen". „Net een kruik uit de de Duizend enéén Nacht", spotte Fred, die de amfora luisterend heen en weer schudde", helemaal leeg, tenzij er nog een boze geest in schuilt „De geest van Alladin en de Won derlamp", fantaseerde Ria lachend, „ik ben de grote geest wat zijn uw bevelen?" „Spot er maar niet mee", glimlach te Karei, „de bevolking van de vis sersplaatsjes aan de kust vertrouwt de kruiken niet en er zijn honderden verhalen in omloop van opgeviste kruiken, waarbij zich woeste dzjins hebben losgemaakt, die er eeuwen lang in opgesloten hadden gezeten. Nu waren zij rond langs de kust, overal onheil stichtend". „O ja", zei Ria, „ik ken dat wel: het onheil groeit de mensen dan bo ven het hoofd en op het laatste nip pertje kunnen zy het dan bezweren door met een of ander listigheidje de geest weer in de kruik terug te drijven". „Hier!" riep Fred, die de amfora wat nauwkeuriger had bekeken, „let tertekens, tussen de zeepokken zeg, Karei kun je ze ontcijferen?" „Letters? da's aardig! Laat zien!' Moeizaam de oude tekens ontcijfe rend formuleerde Karei de woorden: „Een naam zoiets als Aliben-Joes- soef". „Dus toch", gekscheerde Fred, „een geest uit de oude Arabische verhalen. Maar gevaarlijk? Ik voor mij geloof, dat er meer gevaar schuilt in een kruik met Schiedamse „gin", dan in een amfora met een Arabi sche dzjin". „Goeie leuze voor de Bond van Vei lig Verkeer", meende Karei, „maar mijn Turkse assistent vertelde een verhaal over een evenals deze ver zegelde kruik. Nieuwsgierige vissers sloegen er de hals af, een wolk steeg op en het onheil sloeg toe. Alle dorpsgenoten stonden tegen el kaar op. Er kwam moord en dood slag van". „Griezelig allemaal", huiverde Ria, „een mooi Sinterklaas-geschenk, dat moet ik zeggen. En hoe werden ze het onheil weer de baas?" „Kassim wist daar een goede re medie voor: Nooit twee geesten in een fles, zei hij, zit er wijn in dan geen duivel. Lege flessen moet men dus vullen en leegdrinken, vullen en leegdrinken, dan heeft de dzjin geen tijd om kwaad te doen omdat hij tel kens moet verhuizen. „Dat brengt me op een idee", zei Fred, „ik heb nog wat onder de kurk. Wat zal 't zyn: een echt Grieks landwyntje? Of wat pittigere? zeg het maar". Het was al laat toen ze besloten om op te breken. De Griekse amfora ging naar de keuken om tóch maar! wat te worden opgepoetst. En Karei ging naar de logeerkamer, want Fred en Ria von den het niet verantwoord hun on derhoudende gast in de kille regen nacht naar huis te sturen. Weldra werden de laatste lichten in de villa gedoofd en stond het huis zwijgend en met gesloten ogen in de branding van de zeewind door de ruigte der duintoppen. Maar met de duisternis en de stilte was in Cosy Corner niet de rust teruggekeerd, want omstreeks twee uur in de morgen ging er een deur open en kraakten de bovenste treden van de trap. Voorzichtig daal de een man in pyjama omlaag, een lucifer lichtte op en een kaars werd aangestoken. De heer des huizes wil de de anderen niet storen met het felle elektrische licht. Het was al erg genoeg, dat hy de slaap niet vatten kon. Met de kaars begaf hy zich naar de keuken. Een beetje wantrouwend monsterde hij nogmaals het vreemde sinterklaasgeschenk. Hij kraste met zijn nagel over de lettertekens. Hij schudde de kruik en hield haar aan zijn oor. Een sinister dof gebrom steeg er uit op. Zijn ogen werden groot van verbazing. Zat er dan toch waarheid in de praatjes van die Turkse assistent? IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIU Door een vreemde onrust gedre ven kraste Fred over de verweerde substantie, waarmee de stop van de amfora verzegeld was. Wacht eens, met een mes zou het beter gaan. Gejaagd zochten zijn vingers in de la van de keukenkast. Aha, dat oude dolkmes met dat ding een peuleschilletje om de stop te verwijderen. Daar, dat was dat! Fred greep een glas en probeerde te schenken. Wat stofjes ritselden omlaag uit de kruik, restanten misschien van een oud en sinds lang verteerd stuk papyrus. De kruik was leeg en rook nog slechts naar de zilte zee. Maar het gebrom was sterker geworden en nieuwsgie rig hield Fred de amfora aan zijn oor, om aanstonds de villa Cosy Corner, de flakkerende kaars en het vergevorderd nachtelijk uur te ver geten. Het waren geen woorden, het was geep gedachte, die zijn oor op ving uit de duizenden jaren oude kruik. Het was een fluistering van wilde hartstochtelijke gevoelens, Vrijheid, zo suisde het in zijn oor, vrij zijn van alle zorgen en angsten. De wind zwelt aan bij zijn zwerf tocht over de golven; hij zingt een piratenlied in het want van de bo ten. De schuimende koppen van het zeewater slaan bruisend te pletter op het rode rif. Dit is waarlijk leven voor een man. Vrijheid, vrijheid geurige wijn in iedere haven, gloeien de liefde aan elke kust. Hoe onge duldig wacht het avontuur, de wijd heid van de wereld de vurige lief de van iedere gezonde kerel. Freds armen werden moe en hij liet de kruik zinken. Aanstonds was de geheimzinnige ban verbroken en zijn gezonde verstand stelde vragen: welke geheimzinnige invloed stookte hem daar op, wie of wat probeerde hem te verlokken tot het grote avon tuur? Waarom dacht hij nu zo heel anders over Ria dan gewoonlijk? Hij zette de kruik nogmaals aan zijn oor en luisterde naar de geheimzin nige gonzende stem. Nu kon hy de woorden verstaan: Avonturen aan de verre Aziatische kusten.net als Ka- rel duiken naar schatten uit het ver leden. sober en eentonig was zijn bestaan, zijn huwelijk niet wat hij verwacht had Vervloekt! Hij zette de kruik neer met een gebaar van afschuw. Wat bezielde hem toch? De geest uit de amfora? Nou ja, maar geest of geen geest, er was iets met dat ding, iets dreigends dat onmiddellijk moest worden bezworen. Wat had Karei ook weer gezegd van die Ali-ben- Joessoef die grappige uitdruk king? O, ja, geen plaats voor twee geesten tegelijk: doe wijn in de kruik en de geest zal .vluchten, alsof hij last van natte voeten krijgt. Het is toch te gek om los te lopen. De cadeautjes waren dan wel niet zo meegevallen, maar dat is toch geen reden om er met een vriend vandoor te gaan met een jeugdvriend uit op avonturen hahaha. En Fred slofte naar de kelder waar hij nog een fles champagne had staan, stel lig geschikt voor het beoogde doel. aar hij was nauwelijks de keu ken uit, of Ria, gewekt door Freds nachtelijke escapade, daalde de trappen af: Fred, waar zit je toch? Maar Fred was er niet, niet in de kamer, niet in de keuken. Wel stond daar de flakkerende kaars en de geheimzinnige amfora en eens klaps werd Ria zich bewust, dat het de kruik was, die haar omlaag had gedreven en zij greep het ding bij zijn beide oren. Aha, Fred had er de stop afgehaald. Nee, er zat niets in en geur zat er niet aan. Merkwaar dig dat geruis. Een hele tijd hield ze de amfora aan haar oor en haar an ders zo ondoorgrondelijk gezicht ver ried een hele reeks van wonderlijk gemoedsaandoeningen. DE boze geest hurkte op de bodem van de amfora wat schichtig ineen. De stop was dan wél vap zijn stenen gevangenis af, maar de weg naar de vrijheid lokte hem toch maar matig aan. Een Oosterse dzjin, zoals Beth-él- Boeroe van huis uit is, heeft voor de volle ontplooiing van zijn geestelijke activiteit toch recht op een passen de omgeving. De hitte van de oosterse zon, het kabbelen van het water in de irrigatiegoten van de haremtuin, de zoete geuren van de vijgen en de oleanders en het krach tig aroma van de véle harsige krui- 'den, en dan vooral de hartstochte lijke gloed achter de gebruinde huid der mensen dat is voor een dzjin de natuurlijke entourage. Wat kan een slaafs gehoorzamende geest verrichten in een wereld, die al vol automaten zit. De concurrentie is te groot en bovendien oneerlijk. Maar vooral is een oosterse dzjin hier gehandicapt, omdat hij de weg niet weet in de harten van dit koele mensenslag. Verder zijn hier alle factoren aanioezig: een eenzame woning, een donkere onstuimige nacht, twee avontuurlijke mannen en een schone vrouw Als zij straks over de Arabische letters van de Beth-el-Boeroe wrijft-, zal hij zich als een wolk aan haar kenbaar moeten maken en zijn dien sten moeten aanbieden. Dat vereist enige voorbereiding en zachtjes liet Beth-el-Boeroe het geheimzinnig gefluister overgaan in voor Ria ver staanbare taal: „Dit is de dag uit duizend dagen. Totnut-oe is Je leven eenvormig voorbijgegaan. De glans van je sieraden was mat en je kleren ruisen niet als kostbare Chinese zijde. Hij is niet een held, zoals een man moet zijn. Hy is tevreden, als een kind met een stuk speelgoed van plastic. Maar kijk naar die wonder lijke gast, die hij meebracht. Een koning onder de mannen. Zijn lichaam lenig als een panter. Zijn huid is gebruind en zijn geest dringt door tot de geheimen van de zee. Is dit niet de man, die een vrouw zich droomt? Beth-el-Boeroe is uw die naar. Hij vervult al uw wensen Duizenden jaren ervaring hadden de dzjin tot een kenner van het vrou wenhart gemaakt. Dit waren de woorden. Op het gebruinde gelaat van de haremvrouw zouden na deze woorden de gedachten te lezen zijn als de woorden op een blad papier. Maar niet bij deze nouw. Beth-el- Boeroe dook huiverend ineen op de bodem van de amfora. Op dat ogenblik kraskten ander maal de treden van de trap, want gehuld in de kamerjas van zyn gast heer kwam nu ook Karei naar bene den. „Ach. ben je hier!" zei hij, op een toon of hij haar de hele nacht ge zocht had. „Ja," zei ze verontschuldigend, „die kruik boeit mij meer dan ik zeggen kand". „Mij ook," zei Karei, „ik word al tijd aangetrokken door een mysterie Ook door het mysterie vrouw!" „En je bent nog wel ongetrouwd gebleven," lachte ze. „dat moet je dan wel vreselijk hebben gespeten". „Nu ik jou heb Teren kennen, voel ik hoe diep mijn gemis is," zei hij galant. „Het. moet heerlijk zyn om in het blauwe water van de zee naar schat ten te duiken", zei ze dromend, „de roodbruine rotsen, waarvan je ver telde, de geheimzinnig flonkerende diepten, die wegschietende zilveren vinnen de gespierde bruine dui kers". „Schatten? Een achat lijkt mij een vrouw in een eigen home," hoorde Karei zichzelf, „maar ben ik wel be reid daarvoor iets te doen?" „Dat zou toch moeten," fluisterde Ria. zo zacht dat het leek of de woorden uit de amfora kwamen. „En wat dan wel?" vroeg hy on zeker. Het kaarsvlammetje weerkaatste in het metaal van het dolkmes, dat Fred achteloos op de keukentafel had gegooid. Ria zag het en plotseling rees een gedachte by haar op, zo monsterachtig, dat haar ogen groot werden van ontzetting. Kareis ogen volgden haar blik en zijn vingers sloten zich om de koele handgreep van het mes. Zo vond Fred hen, toen hij flui tend met de fles champagne naar boven kwam. „Zo," zei hij, „allebei present? Dat is fijn. Nu zetten we het feest gezamenlijk voort. Ria, spoel de kruik eens om. Karei, draai het- licht eens aan. Nou drinken we champagne uit jouw ouwe Griekse amfora. Jongens, wie doet je wat?" Even later gebeurden in de villa Coty Corner allerlei dingen tegelijk. Ria wreef bij het oppoetsen van de amfora over de letters van de naam Beth-el-Boeroe en net toen de geest zich als een reusachtige wolk omhoog werkte, vloog met een luide knal de kurk van de champagnefles. Ria wendde zich verschrikt om en Karei liet het dolkmes vallen. Het rolde on der de kastA „Geeft niet. Laat maar liggen," zei Fred, „vinden we morgen wel terug. Gauw de glazen, Ria! Tjonge, wat een kracht zit daar achter. Op je gezondheid, jongens! Het volgend sinterklaasfeest vieren we met zijn drieën in jouw bungalow aan de Middellandse Zee „Proost! Dat is afgesproken," zei De dzjin Beth-el-Boeroe zakte De DZJIN Beth-el-Boeroe zakte beschaamd in de amfora terug. Toen Karei zich omwendde om de stop weer op de kruik ie drukken, was deze niet te vinden. De oude Griekse amfora ligt thans op de bodem van een van de Zeeuwse zeegaten, want bij een tochtje met de veerboot heeft Ria het ongewenste sinterklaasgeschenk ongemerkt over boord laten vallen. Mocht het ooit zo ver komen, dat ook dit water wordt drooggelegd en dat U bij een zwerftocht door het drooggevallen gebied de kruik vindt, wees er dan voorzichtig mee. Laat het uit uw hoofd om over de ge heimzinnige letters te wrijven. Met zulke griezelige dingen speelt men niet.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1961 | | pagina 19