TUNES1E en LIBIË - aparte charmes voor landen met de toerist PSCHTTTBOEM WAS KLAP, OP DE VUUR(WERK)PUL Paspoort kwijt op de valreep WOENSDAG l OKTOBER 1981 De vrolgke kleuren en klanken van de harmonie SHV (Steenkolenhandel Vereniging) uit Rotterdam vormde een plezierige tegenstelling met de sombere dikke mist, die de vroeger ochtenduren van deze 3 oktober kenmerkte. De SHV-stoet werd om ongeveer kwart over acht op het Stationsplein gefor meerd. Vandaar maakte men een muzi kale rondgang, die over Haarlemmer straat en Hooigracht naar de Kaasmarkt leidde. Daar. op de Kaasmarkt, genoten velen van een kleurrijke en perfect uit gevoerde show. De twaalf majorettes zorgden voor een charmante afwisseling in de SHV- harmonie, waarvan de leden gekleed wa ren in donkerblauwe uniformen en rood witte petten. De belangstelling voor de show was het vroege uur natuurlijk in aanmerking genomen bijzonder groot. De voort durend neerstromende regen kon slechts weinigen afschrikken. De bewolking brak eerst toen de Rotterdamse muzi kanten alweer aan hun terugtocht be gonnen waren. Waar kijken deze mensen naar? Een vliegtuig? Een ballon? Geen van beide. Deze mensen kijken de aandacht is van hun gezichten af te lezen naar vuurwerk. Ja wel, op klaarlichte dag. Japans vuurwerk. Lang geleden is er wel eens dagvuurwerk in onze goede oude Sleutelstad afgestoken, maar dat is al weer zo n tijd geleden, dat de jeugd het zich beslist niet meer herinnert. Zelfs niet van horen zeg gen. Het vuurwerk werd een succes En beslist niet alleen omdat het voor onze jeugd een primeur was. Er waren grappige stukken volop. En er waren geen stukken, die wat wel eens bij „avondvuurwerk" voorkomt mislukten. Pukkel en Pukkel zorgden voor kolder Voor hen, die moe van al het gebodene gisteravond enig respijt zochten om krachten te verzamelen voor het uitge breide vuurwerk, de grandioze finale van de reeks feestelijkheden, opende de schouwburg haar deuren voor de opvoe ring van de nogal platvloerse klucht „Pukkel en Pukkel" -door het Haagse ge zelschap van Jacq. Bijlevelt en Con Geels. Deze kolderklucht beschrijft de avonturen van de beide Pukkels, eige naars van een verouderde zaak in manu facturen, garen en band. waarin de jeugd een woordje komt meespreken in de personen van een 25-jarige neef en diens a.s. verloofde, de nieuwe winkel juffrouw. Meer valt over dit samenraap sel van nonsens niet te vertellen. Het gezelschap Bijlevelt schroomde niet de kolder er dik op te leggen, zeer naar de zin van het. publiek dat er ken nelijk op uit was zich door niets te laten weerhouden de feeststemming tot het einde te bewaren. Met huilende sirenes en schette rende luidsprekers als passende ach tergrond-„muziek" knalden gister avond op het Schuttersveld de vuur bloemen in hun veelkleurige pracht open. Ook dit jaar had de toverfor mule „vuurwerk" weer duizenden feestgangers aangelokt. Tegen de antracietnacht bloeiden de vuurpijlen open en brachten jong en oud in verrukking. Vooral jong. De meisjes, beducht voor de harde knallen, zochten bescherming bij hun stoere begeleiders. Het vele geld. dat zo'n vuurwerk kost, is zeker welbesteed, want ieder jaar bete kent het een van de hoogtepunten van de drie oktober-viering. Naast het gillend gefluit van de pijlen waren de „ooohhh's en aaahhh's" niet van de lucht. Ter gelegenheid van haar 75-jarig be staan had de 3 October Vereeniging een vuurwerk beloofd zoals nog nooit in Ne derland was afgestoken. Moge dit lichte lijk overdreven zijn. het was weer een vuurwerk, dat figuurlijk klonk als een klok en letterlijk als een bombardement. Op het programma stonden 27 nummers. Na de opening met een zwaar lucht bombardement volgde „het Gouden Me daillon". Doch de meeste indruk werd gemaakt door Italiaanse bommen, die in kleurige sterrenregens uiteenspatten en eindigden met een formidabele knal. Was het lichtend voorbeeld „Van der Werf" het nieuwe begin van Leiden, de ontsteking van het gelijknamige stuk be tekende het einde van een geslaagd vuurwerk, dat als een klap op de vuurpijl van de drie-oktober feesten was. Aan een officier van de nationale garde vragen wij de weg naar het zout meer. Hij heeft nog al bezwaren; de weg door het meer is onberijdbaar en als wij te ver gaan zullen wij in de mod der blijven steken en dan kan niemand ons er uit halen; het duurt dagen totdat het water verdampt is en totdat de vlakte weer hard wordt. Maar uiteinde lijk staat hij ons toe om door te rijden, als wij beloven niet verder te gaan dan waar onze auto in de modder zal beginnen te glijden. Wij krijgen twee uur de tijd; zijn wij dan niet terug dan zal hij wel een vrachtwagen stu ren om te kijken wat er met ons is gebeurd. Het is nog een heel eind tot het meer; wij rijden door een paar kleine oases en langs dorpjes en komen dan op een uitgestrekte vlakte. De weg is iets opgehoogd en aangegeven met hoge stenen palen die van afstand tot afstand op de vlakte staan. Nog slechts enkele struikjes hebben zich in dit zilte milieu weten te handhaven, maar naar mate wij verder komen neemt hun aan tal steeds meer af en tenslotte blijft slechts een kale vlakte over waarop poeltjes water staan. Daar is ook het punt, waar de auto zachtjes begint weg te glijden en verder rijden is dus uitgesloten. Wel kunnen wij nog een eind over de vlakte lopen. In de verte zien wij de rossige bergen van de an dere oever weerspiegelen in het zacht blauwe water. Grote stukken van de vlakte zijn al weer opgedroogd en worden bedekt door een dunne, witte zoutlaag. Het is een fantastisch gezicht, overal gouden flitsen waar de stralen van de reeds vrij laagstaande zon door de kristallen worden teruggekaatst. Leven is hier niet te bekennen. Een zwerm sprinkhanen is in het meer terecht ge komen en op de lijn die de hoogste wa terstand aangeeft, liggen hun halfverga ne overblijfselen bij honderden. Het wordt tijd om terug te gaan en ons bij de kazerne te vertonen, opdat niet een overbodige reddingsexpeditie wordt uit gezonden. Op het plein in het centrum van Kebili doen wij wat inkopen. Een politieman komt een praatje maken, ver baasd dat vreemdelingen, ondanks de af gezette wegen, tot hier zijn doorgedron gen. Hij bekijkt onze autopapieren en onze passen en maakt aantekeningen. Dit is de derde keer dat in Tunesië langs de weg of in dorpen passencontro- le plaatsvindt. Later blijkt dat men deze dagen meer dan anders op vreem delingen let; president Tito van Joego slavië brengt een bezoek aan Tunesië en is nu op een rondreis. Aan de rand van het plein het gebruikelijke café waar de Arabieren hun glaasjes thee zitten te drinken. Een restaurant of een hotel is er niet en ons oorspronkelijke doel, de oase van Tozeur aan de overkant van het meer kunnen wij niet bereiken, dus moeten wij terug naar Gabès. Te gen dat de zon ondergaat, koken wij ons maal aan de kant van de weg. In het «ipnker rijden wij verder naar Gabès te rug; dat is niet altijd even gemakkelijk, want op sommige plekken is het moei lijk te zien wat weg en wat woestijn is, -f Kairouan is volgens de folders de stad met de duizend moskeeën en voor de moslims een heilige stad; de vierde na Medina, Mekka en Jerusalem zo wordt ons verteld. Wij komen op vrijdag aan en dat is de wekelijkse mohamme daanse feestdag. Veel winkeltjes en de soek zijn gesloten, maar er zijn er nog genoeg open. De huizen zijn wit met lichtblauwe deuren. De kleurigheid wordt nog verhoogd door de uitstallingen van grote stapels sinaasappels. In de nauwe straatjes van de soek is het druk; voor de cafeetjes aan pleinen en straten zit ten de Arabieren van hun glaasje thee te genieten. Overal zijn de muren be plakt met de portretten van president Bourguiba en president Tito, die hier de dag tevoren een bezoek brachten; er zijn spandoeken met leuzen in het Joegoslavisch. Van de duizend moskeeën mag men er vier bezoeken, waartoe Vreemdelingenverkeer kaartjes uitreikt. Wij stellen ons tevreden met er twee te bekijken. De „Mosque du Barbier" waar zich het graf van een reisgezel van de profeet bevindt en de grote moskee. De eerste is betrekkelijk klein, maar de wanden van het binnenplein zijn van kleurige tegels voorzien. De grote moskee bezit een groot, ommuurd voorplein met zuilengalerijen. Tegenover de moskee geeft een gebeeldhouwd poor tje toegang tot de minaret, vanwaar de gelovigen opgeroepen worden tot het gebed. Hier gelukkig nog niet door luid sprekers, zoals w\j dat bij sommige mi naretten in Libië zagen. De grote mos kee, die uit het jaar 665 dateert is be paald indrukwekkend. Driehonderd zui len afkomstig van de ruïnes van Cartha go en Sbeitla steunen de gewelven. Naast een nis, die de richting van Mekka aan geeft, een preekstoel met zeer fraai hout snijwerk. Volgens de rondleider zijn er tweehonderd verschillende Arabische motieven in verwerkt, maar toch is er geen spoor van overdadigheid. In het midden hangt een enorme kroon van Venetiaans glas door President Bourgui ba geschonken. Het gehele gebouw is lijk de ellende en narigheid komen, die men ons voor het vertrek uit Leiden heeft voorspeld. Maar niets van dit al les. Waar wij een standje verwachten, blijft de politieambtenaar uitermate hof felijk. Er wordt een proces-verbaal op gemaakt en dat is, zegt men, voldoende om te tonen bij elke politiecontrole. Men belt de nationale garde op, die sur veilleert langs de wegen buiten de stad, met het verzoek de pas op te sporen. Wij rijden naar Hammamet, nog enigszins bekommerd over alle rompslomp die het zal kosten om een nieuw paspoort te krij- gn. Voordat wij de volgende morgen uit Hammamet vertrekken laten wij de politie in Kairouan opbellen om te vra gen of de pas al gevonden is; je kunt nooit weten. Tot onze verbazing komt het bericht dat binnen anderhalf uur na de aangifte de nationale garde het jasje met inhoud had opgespoord. Wij rijden dus terug naar Kairouan en daar hangt het jasje met alles er nog in; alleen het aantekenboekje is ver rijkt met wat Arabische krabbels en enkele tekeningen die de vinder erin gemaakt heeft. Weer wordt een proces verbaal opgemaakt, ditmaal in het Ara bisch, waarin (naar wij begrijpen) de eigenaar verklaart dat er niets ver mist wordt. Een beloning aan de vinder mogen wij niet geven. Onder de indruk van de snelle, efficiente manier waarop de nationale garde deze zaak heeft op gelost en de hoffelijke wijze waarop men wordt te woord gestaan rijden wij voor de tweede maal van Kairouan naar Hammamet. De weg gaat langs een groot meer; in het water langs de oever lopen hon derden roze flamingo's en boven het water vliegen sterns. Wij rijden door een enigszins heuvelachtig terrein; ook hier staat veel in bloei, maar het is toch lang niet zo overdadig als in de bloeiende steppe van Libië. Bij Ham mamet vindt men aan weerszijden van de weg boomgaarden met citroenen. Kamelen met een kamelenjong in de woestijn. Tussen de gele, bijna rijpe vruchten zit alweer nieuwe bloesem. Afgezien van de omgeving doet Hammamet den ken aan sommige Nederlandse badplaat sen in de zomer; je moet een Duits woordenboek meenemen om er je ver staanbaar te maken. Men is zo op Duitse gasten ingesteld, dat men u bij het binnenkomen in een hotel in het Duits aanspreekt en enigszins verbaasd is als u de voorkeur aan Frans geeft. De meeste hotels zijn al volgeboekt, maar wij vinden onderdak in een van de klei nere, maar niet minder dure. Het is maar goed dat wij er slechts een dag blijven en niet een week, want dan zou het leven in dit hotel eentonig worden. Het menu voor het diner is hetzelfde als voor de lunch en de volgende dag staan de meeste van deze gerechten al weer op het programma; alleen is het dan zondag en het maal dus iets hoger geprijsd. Voor de hoteliers is het natuurlijk prettig; de paté die hij 's middags niet kwijt raakt kan hij 's avonds en de volgende dag weer opdienen, maar deze paté is waarschijnlijk ook de oorzaak dat twee van ons het 's avonds te kwaad krij gen en ook de volgende dag maar matig trek in eten hebben. Voor de stad Tunis hebben wij maar een dag beschikbaar en dat is eigenlijk te weinig, want een deel daarvan moet worden besteed aan het afleveren van de auto. Tunis is een drukke stad, er is veel verkeer en men werkt met veel een richting verkeer. In de smalle straat van ons hotel is het 's avonds lawaaierig SHV-harmonie deed de regen vergeten Einde van de reis Ten noordwesten van Gabès ligt een groot zout meer: „Chott el Djerid". De kaart geeft aan dat daar wegen door lopen en dat is ook zo als het een tijd niet geregend heeft, want dan veran dert het meer in een droge zoutvlakte. Nu er weer regen is gevallen vertelt men ons al in Gabès dat men er nu niet door zal kunnen rijden. In ieder geval willen wij het zoutmeer van nabij zien en dus zetten wij koers naar Kebili, een stadje dat er dichtbij ligt. Als wij al een eind op weg zijn, staat er een ver sperring over de weg met een bord dat alle verkeer is verboden, maar een Ara bier beduidt ons dat wij toch maar door moeten rijden. Een wadi bevat nog wa ter, maar verder is alles droog. Jammer is het alleen dat het asfalt ophoudt en dat de weg overgaat in een „piste" met een sterke dwarse ribbeling. Slechts waar men dwars door een wadi gaat is weer een stukje geasfalteerd. Nu eens aan de linker kant, dan weer rechts, of in het midden zoeken wij de vlakste stukken van de weg op, maar snel schie ten wij niet op. Dicht bij Kebili wordt de weg weer iets beter; toch is het al bij vieren als wij het stadje binnenrij den. vooral ook omdat hier en daar de sporen van vrachtwagens van de weg af de vlakte opgaan. Geen wonder, dat wij dan ook een keer van de weg af raken en bescheiden aan de chauffeur vragen: Is dit de weg of de woestijn? De grond is hard en zonder moeite ko men wij weer op het goede pad. Wat ons in Libië niet is gegund, zien wij hier tijdens deze rit in het donker: met grote sprongen huppelt een springmuis over de weg. Van Gabès rijden wij over Sfax naar Kairouan. Onderweg bezoeken wij de ruïnes van het Romeinse amfitheater van El Djem, naar men zegt het groot ste van Noord-Afrika. Het is indruk wekkend van grootte, maar het toont de sporen van voortgaand verval. Het is hier ook niet zo droog als in Libië en allerlei planten hebben zich op de muren gevestigd. Voor torenvalken biedt deze ruïne een goede nestgelegenheid en er zijn er dan ook vele. en 's oiiu.iia neel vroeg begint men op nieuw. Als men uit Libië komt val het op dat er hier veel vrouwen op straat lopen en dat deze gewoon boodschappen doen. Sommige van haar houden een slip van de witte doek waarin zij zijn gehuld, voor de mond, anderen dragen een zwart lapje dat de punt van de neus en de mond bedekt; zij hebben dan de handen vrij om boodschappen tassen te dragen. Het zal wel niet lang meer duren of het gesluierd lopen zal hier geheel verdwenen zijn. 's Ochtends rijden wij de stad uit langs het meer van Tunis naar Salmmbö, waar een be kend oceanografisch instituut is geves tigd. Men houdt zich daar op het ogen blik bezig met onderzoek over diersoor ten die van economisch belang zijn. Voor het publiek heeft men een aqua rium ingericht en een museum, waarin niet alleen zeedieren getoond worden, maar ook de vogels die men bij de kust aantreft en waar onderwerpen op het gebied van de visserij worden behan deld. In de stad Tunis zetelt de Uni versiteit. Men voelt in dit zelfstandig geworden land sterk de behoefte aan academisch gevormde krachten en wil de opleiding in het eigen land doen geschieden. De vroegere „Ecole des Hau- tes Etudes" is daarom omgezet in een Universiteit. Daar bezoeken wij de zoölo gische afdeling, waar met energie wordt gewerkt aan de opleiding van de studen ten en aan wetenschappelijk onderzoek. Om een ruimere blik te verkrijgen gaan vele studenten toch ook een tijd in Frankrijk studeren. De volgende dag brengt de „El Dje- zair" ons weer terug naar Marseille. Daar zijn de douaneformaliteiten snel vervuld en anderhalf uur na aankomst beginnen wij aan de laatste etappe, de terugrit naar Leiden, vol met herin neringen aan twee landen waar wij, als het enigszins kan, nog wel eens zul len terugkomen. Voor gewoon toerisme is Tunesië gemakkelijker dan Libië. Men is er meer op het westen ingesteld en men spreekt er Frans. Libië mag met het oog op de taal moeilijker te berei zen zijn, maar het heeft de charme dat stijlvol en er gaat een diepe rust van uit. Wij mogen er fotograferen zegt de gids, maar het zou zonde zijn om de indruk die deze ruimte maakt te ver storen met flitslicht. Bulten Kairouan ontbijten wij. Op de weg rijden kleine tankwagentjes, die in de stad met water worden gevuld en dat naar afgelegen tuinen brengen. Op de vlakte zien wij in de verte kudden geiten en schapen. Een aarden walletje vormt de afscheiding van een akker. Het is er een bedrijvigheid van belang. Grote blauwgrijze pissebedden wande len er rond. Wij hebben dezelfde soort al in Libië gevonden; daar leefden zij on der stenen, maar hier hebben de dieren holletjes gegraven. Sommige pissebedden zitten in de ingang van hun hol, andere kijken er in het voorbijgaan naar bin nen en draven dan weer verder. Bij Kairouan raakt een van ons zijn jasje en wat erger is, daarmee zijn paspoort kwijt. Wij merken het nadat wij vijf kilometer hebben gereden en keren terug. Van het jasje is geen spoor te bekennen en er rest ons dus niet anders dan bij de politie aan gifte te gaan doen. Nu zal dan einde- Twee doden en gewonde door bliksem Gistermiddag is op een afgelegen stuk land onder Wartena (Fr.) aan de Fol- kertsloot tijdens een onweersbui een drietal landbouwers door de bliksem ge troffen. De ongeveer 57-jarige Sytse Jonker was met zijn zoons Wietse (on geveer 20 jaar) en Tjeerd bezig met kuilwerkzaamheden. Vader en de zoon Wietse werden op slag gedood. De twee de zoon werd ernstig gewond. Drie oktober ook in Londen gevierd (Van onze Londense correspondent) Een aantal Nederlandse Londena- ren heeft zich gisterend als goede Leidenaren gedragen. Zij schaarden zich rond versierde tafels in een der gebouwen van c' Unilever en deden zich te goed aan haring en brood en hutspot met j klapstuk, prima verzorgd door een f ran de dames van de Nederlandse kolonie. Hoewel slechts enkelen connecties met de Sleutelstad bezitten, grijpt de vereniging Neerlandia in Londen de derde oktober elk jaar aan om haar leden echte Nederlandse kost r- aan te bieden. Zoute haring, waar- van elke rechtgeleerde Engelsman gruwt, is voor de Nederlanders hier Q n dan ook een gezochte delicatesse welke men voor deze gelegenheid speciaal laat overkomen. Een moskee te Homs. het er zo geheel anders is dan wat wij gewend zijn. Dr. L. D. Brongersma. (De vorige artikelen in deze serie, welke hiermede is voltooid, werden ge publiceerd in onze edities van 14, 19, 23, 28 en 29 september).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1961 | | pagina 21