EENZAAM Kantklossen: een kunst die langzaam uitsterft Wie ontdekte Amerika Resten antieke Scandinavische woningbouw op New Foundland WEINIG LUCRATIEVE BEZIGHEID WOOFD VAN BEZINNING Brugge telt nog slechts 200 bejaarde kantklossters Daarenboven is het niet zo, dat die uurlonen van de kantklossters op een of andere manier worden „gedrukt". De winstmarge van de tussenhandel -s ge ring, ook al omdat liet met de hand vervaardigde produkt nauwelijks nog afzetgebieden kan vinden. In de mode is het vrijwel uitgerangeerd en wat er verder nog in de kerken en in de gewo ne huizen van de gemiddelde burger wordt gebruikt, is een minimum. Blijft dus het vreemdelingenverkeer, maar ook daar schijnt de klad in te komen. De toeristen van tegenwoordig foto graferen en filmen meer dan dat zij iets kopen. Daarbij komt nog dat de souvenirswinkels vol hangen met het goedkope machinaal vervaardigde pro dukt, dat dus eigenlijk geen kant is maar dat de niet terzake deskundige koper ervoor aanzie:.. Neen, het ziet er niet hoopvol uit voor de Brugse kantklossters. Entenzij de bijzonder ijverige Vereniging voor Vreemdelingenverkeer en het bestuur van de stad er iets op vinden en bij voorbeeld kantwerksters aan de open bare weg hun kunnen laten vertonen tegen een bepaalde vergoeding van stadswege, zal haar aantal nog meer afnemen. Het stadsbeeld zal er armer door worden. De ontdekkingsreiziger Helge Ingstadt die op New Foundland een archaeologische vondst van grote betekenis heeft gedaan. (Van onze Scandinavische medewerker) Het is bekend, dat de Noren reeds lang de eer voor zich op eisen Amerika te hebben ontdekt: 500 jaar eerder dan Columbus dit deed. Met name Leif Ericsson zou er in de Vikingtijd zijn ge weest zonder dat hijzelf wist welk een ontzaglijke ontdekking hij eigenlijk had gedaan. Columbus meende overigens aan vankelijk ook, dat hij alleen een nieu we zeeweg naar Indië gevonden had. Er zijn in Noorwegen nog altijd on derzoekers, wie zulke vraagstukken niet met rust laten. Thor Heyerdahl, deze maand met een eredoctoraat van de jubilerende universiteit van Oslo geëerd, is er een van. Hij zocht zyn werkterrein in de tropen. Vele anderen deden het in Arctische gebieden. Tot de Noordpoolreizigers van for maat behoort Helge lngstad, die reeds vele expedities op zyn naam heeft staan en hjj is deze zomer met zijn medewerkers gaan graven in Labrador en in New Foundland en had het suc ces om op de noordpunt van New Foundland, 15 km ten westen "an Kaap Bauld, de resten van zeven hui zen bloot te leggen. Zij hadden de karakteristieke eigen schappen van de Scandinavische be bouwing van west-Groenland, zo'n duizend jaar geleden. De expeditie heeft, naar zij uit Cor- nerbrook seinde, ook voorwerpen ge vonden, die nauwelijks twijfel laten bestaan aan de vraag of hier Scandi navische ontdekkingsreizigers uit zulk een lang vervlogen tijd hebben ge woond. Zij heeft niet kunnen aantonen, dat Leif Ericsson tot de bouwers of be woners van deze huizen heeft behoord, maar in elk geval heeft deze expeditie de eerste sporen van een antiek Scan dinavische bewoning gevonden. Zy is nu onderweg naar Halifax en zal via New York naar Noorwegen terugkeren met de bedoeling in de vol gende zomer het onderzoek voort te zetten. Nu 3 oktober weer in het zicht komt moet ik weer aan hem denken. Aan de man met wie ik, enkele jaren geleden, moest wachten op myn beurt in het be lastingkantoor aan de Breestraat. Wij begonnen een praatje om de tyd wat te korten. En .waarover zouden Hollanders het op zo'n mo ment anders hebben dan over het weer, 't Weer was niet zo best. „La ten we hopen dat het straks op 3 oktober beter is. Het is zo triest als het op zulke dagen zo regent. Je zal daar een paar uur lang in de regen op de optocht staan te wachten". „Ach, het kon hem toch niet schelen. Vroeger had hij er ook al geen behoefte aan gehad. Met moeder de vrouw ging hij wel naar de optocht kijken. Na afloop kochten ze wat druiven en paling en dan gingen ze naar huis, waar moeder er altijd voor zorgde dat ze „wat" in huis had. Toen was het echt gezellig en ze konden 3 oktober verder van hem gestolen krijgen. Maar ja. dat was toen moeder nog leefde. Nu ze dood was ging hij helemaal de stad niet meer in. Hij zorgde „een kan" in huis te hebben en zo zou hij wel weer proberen zijn eenzaamheid te vergeten". „U gaat toch zeker wel naar de Pie terskerk"?, informeerde ik voor zichtig. „Nee daar ging hij niet heen. Hij kwam trouwens nooit meer in de kerk. Vroeger moest hij mee met zijn moeder, die, al vroeg weduwe, een grijpstuiver kreeg van de diaconie. En vanwege die paar centen moesten ze thuis allemaal mee naar de kerk. Toen hij op eigen benen stond hadden ze hem daarom er met geen stok meer naar toe gekregen". „Jammer!" „Ach, waarom?" „Misschien zou U daar tot de ontdekking kunnen komen dat U toch niet zo eenzaam behoeft te zijn, als U denkt dat U bent". „Ach wat, met die smoesjes komen domine's ook altijd aan. Die begin nen ook altijd over God en zo. Maar ik zeg maar zo, als ik dan niet eenzaam behoef te zijn, waar om heeft God dan niet gemaakt dat mijn vrouw niet stierf?" Helaas was hij toen aan de beurt om ge- holpen te worden. En toen hy klaar was was ik aan de beurt. Ik heb het gesprek dus niet kunnen voort zetten. Ik weet ook niet wie hij was. en waar hij woonde. Ik heb toen op 3 oktober nog aan hem gedacht. En, ik moet weer aan hem den ken. Ergens in de feestvierende stad zit dus ergens, eenzaam en alleen, een man, met als enige troost „een kan" om z'n verdriet en eenzaam heid te vergeten. Nee, het is niet mijn bedoeling om Uw feestvreug de te vergallen. Ik wil niet somber doen. Het zou mij trouwens toch niet lukken om rasechte Leidenaars op 3 oktober somber te maken. Wie Leiden zegt, zegt immers 3 oktober. Alleen, als deze man nog leeft, zit hij, straks op 3 oktober, waar schijnlijk dus weer zo eenzaam en alleen. En, ik heb zo de gedachte dat hij niet de enige is. Ik vermoed zelfs dat er onder de duizenden langs de weg, onder de hossende menigte op de Breestraat en in de Pieterskerk, zo maar tussen de mensen, vele eenzamen zijn. Zelfs al hebben ze het voorrecht Moeder de vrouw nog te hebben. Want, is het niet het lot van ons mensen, ergens altijd toch eenzaam te zijn? Heeft ieder niet ergens een plek in z'n leven, waar niemand door dringt? Waar we leven als in een vesting? Het leven leven als een „eenzaam avontuur"? En dwars door alle feestrumoer, midden tussen de mensen, ook in de kerk, blijven we in onze vesting verschanst. Wij lachen ons er over heen. We zingen ons er over heen. Misschien bij het „en dat we toffe jongens zijn", of bij het koraalge zang bij het standbeeld van Van der Werf, of in de kerk bij het „Dankt, dankt nu allen God". Dat kan n.l. allemaal, terwijl we toch doodeenzaam zijn. En wat hiervan te zeggen? Ja, nu moet ik toch, daar ben ik immers predikant voor, aankomen „met God en zo". Ik zou er alleen liever van willen ma ken „God en Zoon". NI. Jezus Christus. In Hem heeft God Zelf immers de diepste eenzaamheid doorleden, opdat wij nimmermeer door Hem verlaten zouden zijn. D.w.z. opdat wij zouden weten een metgezel te hebben. O nee, ik ga niet proberen een oplossing te vin den voor veel levensverdriet. Ik zou het trouwens ook niet kunnen. Wel weet ik, dat het waar is, dat ook in het grootste en diepste levensver driet het toch waar is, dat we niet eenzaam zijn. Er is immers niets wat ons scheiden kan van de liefde Gods in Jezus Christus. Of ik me dan nooit eenzaam voel? Wis en waarachtig wel! Maar dan ben ik weer dankbaar dat de Kerk er is, die voor mij de boodschap heeft van een God. Dit naar mij, zelfs naar mij heeft omgezien. En dat houd ik dan maar weer vast. En. ineens kom ik dan weer boven ik dan weer boven alle somberheid en een zaamheid uit. Het is immers waar: Hij laat mij toch niet alleen, hoe wel ik Hem wel alleen laat vaak. En zo kom ik er door en ik behoef mijn leed niet te vergeten of mijn eenzaamheid weg te spoelen in een roes. Dat had ik nu zo graag die onbekende man nog willen zeggen. Misschien leest* hy dit wel. Wie weet?! In ieder geval zeg ik het dan nu maar tot allen, die eenzaam zijn temidden van een feestvieren de, zingende, menigte. „Het is niet waar. we zijn niet eenzaam. U hebt een Metgezel! Van Zijn Liefde kan niets en niemand U scheiden! J. P. Honnef, herv. predikant te Leiderdorp. De kantklosster verricht haar interessante werk graag zittend in de deuropening. (Van onze Brusselse correspondent) Wie weieens door Brugge wandelt, kent het geluid dat de vrouwtjes, die voor haar huisjes zitten en het kantklossen beoefenen, met haar spoeltjes maken. Het gerikketik, dat Guido Gezelle heeft bezongen, is jaren een vertrouwd geluid geweest in de smalle straatjes, langs de reien (grachten) en onder de bomen van de pleintjes en binnenhoven. Nog in 1912, dus even voor de Eerste Wereldoorlog, telde alleen de stad Brugge al tegen de 6000 kantklossters. Thans zijn er, volgens een zeer recente schatting, nog geen 200 overgebleven; en van hen is geen enkele jonger dan 55 jaar. De oudste is tegen de tachtig. Men kan eruit afleiden dat het beroep tot uitsterven is gedoemd en dat men over een jaar of tien waarschijnlijk niet meer de nijvere, oude gerimpelde handjes met verbijsterende vlugheid over de kantklossen zal zien bewegen. Voor die teruggang zijn verschei dene oorzaken aan te wijzen en goed bedoelde "pogingen om de klok terug te zetten en deze huisnijverheid toch nog, wegens de folklore en de traditie, in leven te houden, héb ben weinig of geen succes gehad. In de eerste plaats zijn de tijden, waarin de mode, zowel die voor de dochteren Eva's als die voor de zo nen Adams, zeel veel kant nodig had, voorbij. Tientallen jaren, eeuwenlang hebben de mannen met kanten kragen gelo pen, hebben zij jabots gedragen van kant, manchetten, waren zelfs hun zakdoeken met kant omzoomd. En wat de vrouwen aangaat: niet alleen dat haar ondergoed met veel kant behoor de te zijn versierd, wilde het mooi en kostbaar en aantrekkelijk zijn, maar ook haar verdere uitzet was ermee ge tooid en haar japonnen eveneens. Kant was in die tijden ook niet zo duur omdat de lonen laag waren en relatief maakten de kosten van de kant, waarmede de kleding, werd af gewerkt en mooier gemaakt, slechts een gering percentage uit van de prijs van het complete kledingstuk. Vandaar ookdat de Belgische kant in de loop der eeuwen de mocilijkhe- dfn, welke zich toch wel voordeden, het hoofd heeft kunnen bieden. Ach tereenvolgens, ook al met het verande ren van de mode en van de staatkun dige verhoudingen, had zij het op te nemen tegen concurrentie uit Italië, uit Engeland en uit Frankrijk. De Franse revolutie bracht haar een grote slag toe omdat er plotseling, gevolg van de zucht tot uiterlijke democrati sering, minder kant werd toegepast. Kort daarna kwam nog eens de eco nomische crisis van 1819 en weer later, in 1863, de invoering van de Jacquard weefgetouwen. In 1902: nog 50.000 Toch wist de Brugse kantnijverheid het hoofd boven water te houden en in de jaren rondom 1900 kon men nog steeds van een bloei spreken. Wel was het zo, dat- er in 1902 ongeveer 50.000 kantwerksters in België waren, terwijl haar aantal een jaar of vyfen- twintig tevoren nog bijna het drie voudige had bedragen. Maar nog werd er in de zorgeloze jaren rondom de eeuwswisseling veel kant aan de kleding verwerkt, zij het bijna alleen aan die van de dames; de mannen waren, wat hun uiterlijk betreft, voor goed het tijdperk van de anti-roman- tiek binnen gegaan. Toch is na 1900 tenslotte ook het gebruik van kant voor dameskleding snel afgenomen. De confectie deed na melijk haar intrede en de prijs van de in huisarbeid vervaardigde kant was te hoog om het te laten verwerken in machinaal gemaakte maatkleding. Van een noodzakelijk geacht- deel van de kleding werd zij een duur luxe-artikel. Andere toepassingen van kant, zo als in kerkgewaden, in het binnen huis. in sommige kledingstukken bleven nog wel. doch de hoeveelheid was niet genoeg om de huisnijverheid goed en uitgebreid in leven te houden. Voortreffelijke hulp Er moet, zo in de jaren voor de Eerste Wereldoorlog, veel armoede en gebrek zijn geweest bij de Brug se kantwerksters. Zo erg was het, dat de toen jonge Koningin Elisa beth al haar krachten gaf voor het oprichten van een stichting tot hulp aan en scholing van kant klossters. Zij heeft zelf in 1911, het jaar waarin Les Amis de la Den- telle hun werkzaamheden begon nen, vaak en veel kant gedragen om aldus propaganda, voor het Brugse produkt te maken. Het heeft niet mogen baten, te minder omdat reeds zeer spoedig daarna de Duitse terreur voor het eerst over België is gevallen. Overigens gebiedt de eer lijkheid te zeggen dat de Duitse toeristen, ook tijdens de Tweede Wereldoorlogaltijd goede klanten van de Brugse kantklossters zijn geweest Schamel loon Sedertdien is het kantklossen te Brugge eigenlijk nooit meer een lu cratieve bezigheid geworden. Op de huidige dag verdient een kantwerkster, die het allermooiste produkt voort brengt nooit meer dan 6 tot 7 franken per uur, dat is dus ten hoogste twee kwartjes. Zij, die het meer gewone werk maken, komen niet hoger dan drieëneenhalf tot vier franken ofwel een kwartje tot dertig cent. Welnu, een niet eens zo goede „kuisdame" of, zoals zij in goed Nederlands wordt ge noemd: werkster, verdient in België gauw een daalder per uur. Plus de kost enzovoorts. En een jong meisje kan in de industrie zeker nog meer verdienen, terwijl zy dan minder last heeft van de seizoenschommelingen in de verkoop zoals de kantwerksters die meemaken. Een myggidit van de [raaia, Brugs* Uwtfgsduklai.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1961 | | pagina 15