GETUIGEN Palingvissen Schulau: muzikaal welkom voor de internationale scheepvaart Kom er ACHT-er WOORD VAN BEZINNING Van vijfenzestig landen volkslied op de plaat werk voor wijsgeren Zo ziet de „loods" van Willkomm Höft de schepen binnenkomen op de Elbe, die op dit punt ongeveer één kilometer breed is. Het schip op de foto is een Poolse houtboot. Schulau, voor de poorten van Hamburg, is voorbü de Griek stoomt verder en Gustaaf Schriever, in smetteloos wit uniform gestoken, zet de grammofoon plaat weer netjes op volgorde tussen 64 andere platen. Het is een routine- bezigheid, evenals het verhaal, dat hy ons vertelt. Schriever moet het voor belangstel lende in het zomerseizoen ontelbare malen vertellen en dan gaat de aar digheid er wel af. Maar wat nooit verveelt, zei hij ons, dat is het steeds weer wisselende beeld van schepen uit alle landen, die de haven van Hamburg in- en uitvaren en Schulau moeten passeren, want de Elbe is daar de enige toegangsweg. „Daar hebben we weer een schuit. Als ik me niet vergis, is het er een van de Cognaclijn" en even later schalt de Marseillaise over het wyde water, voor een Franse tanker, die kennelijk haast heeft, want de tricolore blijft wapperen. En dan klinkt uit een enorme luid spreker een welkomstgroet in het Duits en het Grieks, gevolgd door het Griekse volkslied. Even later gaat de vlag aan de achtersteven weer in top en we zien aan wal hetzelfde gebeuren, daar wordt een grote rode vlag met toren figuren en sterren als door onzicht bare handen gehesen. De ceremonie van de zoveelste „scheepsbegroeting" in Zivijgende groet voor de Reest Doorgaans logen we niet met onze nationale gevoelens te koog - de doorsnee-Neder lander staat ook in dat og- zicht als een nuchter mens hekend - maar „het doet" je toch wel wat, bij een wille keurig verblijf in een vreemd land ineens de driekleur te zien waggeren. Dat gebeurde gromgt bij ons bezoek aan de „wel komststeiger" van Schulau: de eerste boot, die wij „Will komm Höft" zagen gasseren, was een Nederlandse kust vaarder, de „Reest". Het schig groette keurig, maar tot onze grote teleur stelling bleven het „welkom in Hamburg" en het Wilhel mus achterwege, zodat we aanvankelijk niet recht wis ten, waar we aan toe waren. Later werd het raadsel op gelost: de „Reest" was niet groot genoeg. Er wordt gas een glaat gedraaid, als het schig in kwestie groter is dan 500 ton. En dat is ook te begrijgen, want het aantal vissersboten, kleine kustvaarders, jachten en gatrouillevaartuigen, dat Schulau gasseert, is legio. Maar og dat moment had den we ons volkslied toch wel graag gehoord Prachtig uitzicht Schulau is een onbetekenend dorpje aan de Elbe, buiten Hamburg. Er is een veerhaven en er zijn enkele restaurants want men heeft er van de hoge oever een prachtig uitzicht op de rivier, waar de Hamburgers graag naar kij ken. Tien jaar geleden is er een belang rijke attractie by gekomen, en daarbjj valt niet alleen iets te zien, maar ook te beluisteren. Op dit punt by het veerhuis, dat inmiddels tot een riante en graag bezochte gelegenheid van maatschappelijk verkeer is uitgegroeid, worden namelijk alle grote in- en uit varende schepen per luidspreker en grammofoonplaat begroet, en zoiets moet men wel eens hebben meege maakt. Het was niet eens een varensgezel, die op deze idee gekomen is, maar wel een Hamburger, en dat laatste is ongeveer annex met alles, wat zich op zeebenen voortbeweegt. Als kleine jongen Hij zag reeds als kleine jongen het komen en gaan van schepen in de „Met wat U schreef over be rusten en aanvaarden kan ik het volledig eens zijn", zo schreef een dame mij n.a.v. het „Woord van Bezinning" van de vorige week. „Maar", zo vervolg de zij, „moeten de christenen, met name de Kerk, niet meer getuigen, b.v. tegen de hervat ting van kernproeven en tegen de atoombewapening"? Moeten de christenen niet meer getui gen? Daar valt alleen maar op te antwoorden: „Ja". Inderdaad schieten wy in het getuigen heel vaak te kort. Alleen, het valt mij telkens weer op, dat men zo vlot en gemakkelijk dikwijls spreekt over getuigen, en, dat dat getuigen dan meestal be doeld wordt als een getuigen te gen iets. De Christenen, de Kerk, moeten getuigen tegen, en dan volgen: kernproeven, atoombe wapening, alcohol, gebruik van vlees, roken, enz. enz. Getuigen is echter in de eerste plaats nooit iets negatiefs, maar veeleer positief, getuigen voor iets, of, nog beter, voor Iemand, nl. Jezus Christus de -Heer. In de tijd van de eerste christenen b.v. was het probleem: „Wie is de Heer: de Keizer of de Chris tus"? Maar. U vindt in het Nieuwe Testament nergens een direct, met name genoemd, ge- tuigens tegen de keizeraanbid- ding. Nergens lezen we van op tochten van Christenen, die spandoeken met leuzen tegen de keizercultus met zich meevoer den, zelfs nergens iets van een directe aanval op de keizer van Rome. Wat wij wel, zeer posi tief, vinden is een doorlopend getuigen voor de heer Jezus Christus. „Hij is onze Heer" en daarom ook weigerden vele Christenen ook maar één kor reltje wierook op het altaar voor de keizer te offeren. Voor die Heer waren zy bereid de mar- teldood tegemoet te gaan. Want, getuigen is een woord dat men slechts met grote schroom en grote eerbied in de mond mag nemen. Het is rooddoortrokken van het bloed der martelaren. De geur van de brandstapels draagt het met zich mee. Het is een woord doordrenkt van tra nen. Getuigen zijn betekent oor spronkelijk dan ook „martelaar zyn". We moeten daarom wel weten wat we doen als we over getuigen en meer getuigen spre- ken. Het is ermede als met be lijden. Ook dat schrijven^ we zo vlot neer. Het is echter be-lij- den. En, voor mij, zit er in dat voorzetsel „be"al tijd iets van „Bezig zijn met". Men be-loopt een weg, d.w.z. men is bezig op een weg te lopen. Be-lijden is bezig zijn met lijden. Jezus Christus belyden, betekent dan ook: bezig zijn, door lijden, te betuigen, te be-tuigen, dat Je zus Christus je Heer is. Getuigen, belijden, is daarom allereerst, getuigen, „belijden voor Iemand" en niet „tegen iets". Intussen kan dit inhouden, dat men, op een gegeven ogen blik, juist in het „ja" zeggen tegen en voor de heer. „nee" moet zeggen tegen iets of tegen iemand, of die de glorie, de majesteit, de liefde en de barm hartigheid van die Heer ontkent, negeert, met voeten treedt. Dat het getuigen voor de Heer met een een getuigenis is tegen b.v. het onrecht, het geweid, de hardheid, de liefdeloosheid, die zich in bepaalde daden of din gen uit. En, ik ben het met U eens, dat wij christenen de Kerk, zo wilt; de Kerk wordt echter gevormd door U en my) te weinig getuigen en belijden. Laten wij het maar eerlyk zeg gen, omdat wij veelal te ge makzuchtig zijn en helaas maar al te veel lijdensschuw. Te wei nig verstaan wij de oorspronke lijke zin van getuigen en belij den. Of, misschien verstaan wij die zin maar al te goed, en daarom juist laten wij het af weten. Wij willen en durven er dus niet aan dat Jezus Christus werkelijk de heer en onze Heer is. Nog directer gezegd: „Hy is meer een begrip, dan een werke lijkheid". Anders, „zouden wij immers niet kunnen nalaten te spreken van wat wij gezien en gehoord hebben". „Gode meer gehoorzaam dan de mensen". Want, en daar valt, bijbels ge zien, en daarom moet daar steeds weer de nadruk op vallen, de klemtoon op getuigen is ge tuigen voor de Heer, Be-lijden van Hem. De vraag waar dus alles omdraait (wil ons getuigen niet alleen maar in een „nega tief" tegen iets zijn en tegen iets getuigen verlopen; hoe be langrijk en nodig het soms kan zijn om tegen iets te getuigen) is daarom en moet daarom steeds en altijd weer zyn: „Is Jezus Christus werkelijk onze Heer?". Ik hoop, dat U ook dit „van harte" met mij eens kan zijn! J. P. H. Honnef, hervormd predikant te Leiderdorp. Kunt U de acht afwijkingen in de beide bovenstaande tekeningen vinden? De juiste oplossing vindt U elders in dit Bijvoegsel. wijde water doen klinken. haven van zyn geboortestad en was heel zijn leven getuige van het wel kom en afscheid van de opvarenden met woorden die steeds vervaagden in het voortdurende gedruis, dat deze we reldhaven voortbrengt.. Dat bracht hem op rijpere leeftijd aan het denken: waarom geen massaal welkom voor iedereen, in zyn eigen taal? Van deze gedachte vervuld vond hy een medestander, een echte zeerob, ex- kapitein Kircheiss, die als walvisvaar der op drie- en viermasters op alle „zeven wereldzeeën" had gezworven, en samen broedden ze het plan uit om ergens aan de ingang van de naven van Hamburg elk schip van enige om vang te begroeten in de landstaal en met het volkslied. Het havenbestuur was er ook voor te vinden en op 11 juni 1952 werd het eerste binnenkomende schip plech tig en luidkeels begroet. „Welcome Point" Nog geen jaar later stond de aan legsteiger in Schuif, waar de luidspre kerinstallatie is aangebracht, als „Wel come Point" op alle Engelse zeekaar ten vermeld bewijs, dat de schepe lingen dit gebaar zeer op prijs stel den. En nu is „Willkomm Höft" een vast onderdeel van Hamburgs haven-outil- lage geworden, met twee beambten, die in de rang en het uniform van eerste stuurman bij de koopvaardij by toer beurt met grote verrekijkers de Elbe afspeuren en als het schip groot ge noeg is (meer dan 500 ton) een plaatje opzetten. Geen land zo vreemd, of er staat een grammofoonplaat van in het rek meer dan 65 in totaal. Elke plaat is speciaal voor de be groeting vervaardigd: zij omvat de ge sproken begroeting en het volkslied van het land, waarvoor gespeeld wordt. De tekst in de vreemde taal is voor dit doel gesproken door de consul van elk land afzonderlijk. Dit was gemakkelijk te organiseren, daar vrij wel alle landen ter wereld consulaire vertegenwoordigingen in Hamburg heb ben. De opgave van binnenkomende en vertrekkende schepen wordt dage lijks verstrekt door het havenbestuur. Verdere bijzonderheden, die in een kaartsysteem worden bijgehouden, wor den geput uit „Lloyds shipping regis ter". Druk op de knop Met kleine schepen wordt een zwijgende groet gewisseld door middel van de vlag aan een grote signaal- mast, die binnenshuis met een druk op de knop kan worden bediend en die aan de zeezijde voortdurend het signaal „Hartelijk Welkom!" en aan de kant van de Hamburgse haven „Goe den reis!" voet, drie kleurige vlag gen voor elke groet. En in het midden de grote rode stads- vlag van de „vrije en Hanzestad Ham burg". die ook voor ons werd ,.ge- dippt", toen we wilden weten, noe de automatische installatie werkt. Van acht uur 's morgens tot zons ondergang bij helder weer nog iets langer, eigenlijk dus tot het invallen van de duisternis kan de beman ning van elk groot schip rekenen op een hartelijk welkom, dat haar over het Elbewater wordt toegeroepen. En het moet al heel slecht weer zijn, als de groet niet overkomt: „Welkom in Hamburg! We verheugen ons, u in de haven van Hamburg te kunnen be groeten" of „Hamburg wenst u goede reis. We hopen op een spoedig weer zien in onze haven. Goede reis!" I Menige groet hebben de luidsprekers van Schulau reeds over het (Van onze Enschedese correspondent) „Dat is inderdaad een Griek, en een heel merkwaardige. Het schig hoort thuis in een Middenamerikaanse haven, brengt vismeel uit Callao, een haven van Peru, en staat onder de hoed van een Griekse scheegsmakelaar hier in Hamburg". Buiten og de Elbe vaart de Mitsa, een 7216-tonner voorbij. De vlag met blauwwitte stregen en het ivitte kruis in de hoek daalt langzaam en een klein figuurtje staat er roerloos bij in de houding. Voor onze sportvissers Nicolaas Beets heeft eens een onsterfelyk verhaal geschreven over de Leidse peurders; de mannen die in het holst van de nacht slaapstee en huis verlaten, om weggedoken in hun jaskragen, onder het licht der sterren, met hun deinende wormentrossen wachten op de ruk uit onbekende diepten. Ik zal het niet citeren, want ik ben niet van plan over het peuren te spreken. Ik heb iets tegen peurenik heb iets tegen een peur maken. Want zo'n peur, zo'n wormentros, moet worden samengesteld uit tal van individuele exemplaren, die men, met behulp van een stopnaald aan een katoenen draad moet rygen. In de lengterichting nog wel. Ik vind het al erg om één pier op een haak te schuiven. Daarom heb ik ook iets tegen het vissen met wormen in het algemeen. Maar dat is strikt persoonlijk, want duizenden sportvissers vissen met wormen. En toch ben ik een liefhebber van palingvissen; er gaat iets wijs gerigs van uit. Kijk alleen maar naar de houding van de palingvisser. Een rustig mens, die de tijd achter zich heeft, waarin hy zich verbaasde over deze vreemde wereld. Zijn kin gesteund in een van zijn handpal men, wacht hij rustig af op de din gen, die komen, gaan of wegblijven. Hij zit daar met het doel paling te vangen, maar wanneer hem dat niet mocht lukken, is het hem even wel. De betrekkelijkheid in zijn betrekke- lykste vorm is de hoogste wetenschap van alle vissers op aal. Ik mocht het al graag doen toen ik een jongen was. In een van de stads grachten. Na schooltijd. En ook toen ging het mij niet om de paling, maar om de vangst van paling. Ik gebruik te uiteraard een vaste hengel, een zeer lang tuig met een pauwpen als dobber en daarachter een stuk of vier rood witte dry vers. Een ander tuig bekoor de mij niet, want het meest fascine rende van het palingvissen vona ik toen en nu nog het aanbijten van het beest. Als de pen langzaam plat ging liggen, zich weer oprichtte, nog eens plat ging liggen om tenslotte statig te verdwijnen met medeneming van één, twee, drie, vier dryvers als statige dienaars achter hun meester. Meestal was de worm er dan af of in het gunstigste geval was van zijn anatomie weinig meer te ontdekken. Gemiddeld één op de tien aanbeten was raak, maar het ging niet om het al of niet raak slaan. Het ging om de beet. Het ging om het daar zitten langs de kant en het kijken naar een pen die een vreemd leven oegon te lyden. Ik viste toen nog met wormen omdat in die tijd mijn sympathieën wisselvallig wa ren en bovendien, omdat ik nog nooit had gehoord van andere aassoorten die, zuiver materialistisch bekeken, een veel betere uitslag konden heb ben. Nu, nu ik zo af en toe denk iets van vissen en vangen af te weten, vis ik wel eens op paling met een blokje kaas of een dood visje. Want de zware jongens onder de alen, de jongens zo van drie ons tot meerdere ponden u kent het klas sieke gebaar wel van de visser die zijn pols laat zien vangt men bijna nooit om de worm. Niet omdat ze een worm verafschuwen, maar omdat die zelfde worm ook nog zoveel aantrek kingskracht heeft op mindere vissoor- PALINGVISSEN werk voor wijsgeren. ten; op schele post en bliek, kleine baars en veterdunne aal. De grote krijgen bijna geen kans te pakken. Wanneer ik nu een uurtje over heb, pak ik de werphengel en een schuif- pen. Die schuifpen heb ik uitgelood als een gewone pen met vaste loodhagel op de lijn. Ik weet dat men de aal met de werphengel zeer goed kan be vissen met een schuifiood en een wa ker aan de lijn, maar bij deze vissery wil en kan ik een pen niet missen. Een blokje niet te oude kaas op een dregje of een dood visje op een fleur- haak is mijn aas. Ik vis stijf op de bodem, hoewel dit vissen hoofdzakelijk bestaat uit zitten en kijken. Maar voor ons allen in de visserij, hoe we ook geaard zijn: actief of passief, er komt een uurtje dat men uitsluitend zitten wil. En wil dit zitten geen stomweg wachten worden, dan dient er een pen in het water te staan met veel rood of groen en blauw er aan. Een vrolyke pen, die het oog bekoort en die als het ware suggereert, dat er ieder ogenblik wat kan gaan gebeuren. En als dat lukken wil, krijgen we het spel van de dobber, het onderdui ken, het straklopen van de 'yn en het langzaam, lag voor slag aflopen van de lyn van de geopende werpmo- len. Er zyn doorlopers by en losla- ters; komt de pen na enige ogenblik ken terug dan is het een klein waar deloos visje. Loopt het spul goed door, centimeters na centimeters, uitgroei end tot meter na meter, dan is het een goeie, die in dikte varieert van een klein model tuinslang tot een slo perspols. Ik ben een actieve visser; een vis ser met kunstaas en vlieg; een zwer ver die het üefst alleen is in een dood stille polder. Maar daar heeft men tijd voor nodig. Bootjes, brugjes on der door, steekstokken, plekjes zoeken; er gaan uren in zitten. Wanneer er enkele uren over zyn gaat het op de paling. Men kan ook op brasem gaan zitten, of voorn of op zeelt. Maar en nu komt de materialisti sche kant, wie zijn vissen wil combi neren met een niet gering culinair ge noegen, die zal de palingvissery kie zen; met een blokje kaas of een dood visje als aas. Speciaal voor de „giote jongens" die zich zo gemakkelijk la ten demonteren en bakken. Jan Schreiner

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1961 | | pagina 17