EEUWENOUDE KUNST IN JAPAN
NOG STEEDS BEOEFEND
IN EIGEN TAAL
Een Zoeklicht
Architectuur en schoonheid der natuur
vloeien in schotellandschap bijeen
DE TRIOMF VAN HET KLEINE
WOORD
VAN
BEZINNING
OP DE BOEKENMARKT
Zaterdag 20 mei 1961
(Bijzondere medewerking)
Weinig volken op aarde minnen en vereren de natuur zozeer als het Japanse.
Als de irissen, de chrysanten of de kerselaars bloeien, trekken miljoenen Japan
ners naar plekken, waar die bloei op zijn mooist is. Er zijn bergen, watervallen,
rivieren en meren, die door hun schoonheid tot nationale bedevaartplaatsen zijn
geworden. Japanse schilders en dichters hebben die eerbiedige liefde voor de
natuur in alle tijden tot uiting gebracht in hun werken.
Zo iemand U vraagt naar de geest van Japan,
Toon hem, ten antwoord, de bloeiende kerselaars,
Stralend en schitterend in de ochtendzon.
Wat de dichter van deze regeis wilde zeggen, leeft in de ziel en de overtuiging
van z\jn volk. De Japanners beschouwen de schoonheid van hun land als een
hunner kostbaarste bezittingen, die zy zeer hoog schatten en waarvan zij veel
houden.
De speelgoeddoosvan de
landschapsmaker bevat een bont
allerlei, zoals mensjes, poortjes,
bootjes, tempeltjes, kasteeltjes,
voertuigjes, bruggetjes en wat
al niet.
Japan is van oudsher bij uitstek
het land van de „kleinkunst"
geweest. Het is dit heden ten
dage nog. Nergens kan men dat
beter zien dan in de verfijnde
produkten der „schotelland
schapskunst".
In miniatuur
Geen wonder, dat de Japanners,
die zich zo hecht verbonden ge
voelen met de natuur, als tui
niers en tuinarchitecten grote verdien-
•ten hebben. Hun liefde voor land
schappelijke schoonheid en hun hoge
•waardering voor harmonische vormen
deden in Japan een kunst ontstaan,
die vrijwel uniek is in de wereld. Wij
bedoelen de kunst van het bon-kei,
de kunst van het „schotellandschap".
Deze kunst is (naar Japanse normen)
de geperfectioneerde vorm van tuin
en landschapsarchitectuur. Inderdaad,
wie ooit enige „schotelllandschappen"
heeft gezien, vervaard'gd door Japanse
landschapsmee&ters, zal, als wij, vol
verbazing en bewondering zyn geweest
over de volmaaktheid der nabootsing,
de harmonie van het geheel en de ont
roerende schoonheid van die minia
tuur-landschapjes. Zij geven de be
schouwer een „uitzicht" op het Japan
se land, dat welhaast nog mooier is
dan de werkelijkheid. Men bedenke
hierbij, dat de meeste van die minia
tuurlandschappen „gemonteerd" zijn
op een schotel met een doorsnede van
niet veel meer dan dertig centimeter.
Eeuwenlang reeds beoefent men in
Japan de kunst van schotellandschap.
Eeuwenlang reeds zijn de produkten
dier kunst daar zeer gezocht. In de
loop der tijden gaven tal van grote
kunstenaars hun aandacht en krach
ten aan de vervaardiging van die mi
niatuur-landschappen, zodat dank zij
hun aanwijzingen en inspiratie de
kunst van het bon-kei steeds volmaak
ter en verfijnder kon worden.
Drie meesters
Het eigenlijke begin der „schotel-
landschapskunst" dateert uit de
veertiende eeuw, toen Yoshimit-
su (1354—1408) als shogun of hofmeier
de feitelijke macht in Japan in handen
had. Yoshimitsu was zelf boeddhistisch
monnik geweest. In Kinkakuji (nabij
Kioto) bouwde hij een paleis met een
prachtige tuin. Hier ontstond een mid
delpunt van kunstbeoefening. De thee
ceremonie werd er in al zijn gTatie uit
gevoerd. De kunst van bloemen schik
ken vond er even begaafde als naarsti
ge beoefenaars. Men herinnerde zich
in Yoshlmitsu's park de woorden van
Met een fijn penseel harkt" de
kunstenaar zijn landschap aan al
vorens het verder te beplanten en
aan te kleden.
een Japanner uit de elfde eeuw, Kakki
geheten. „Waarom houdt de mens van
het landschap? Omdat (antwoordde
Kakki) landschappen een onuitputte
lijke levensbron zijnYoshihitsu
en zijn geestverwanten verdiepten zich
in de schoonheid, de harmonie en het
kleurenspel der landschappen. De
schilders uit die dagen zochten inspi
ratie in het landschap. En een nieuwe
kunstvorm ontstond, het b o n - k e i,
het „maken van landschappen". Twee
bon-kei-meesters verdienen vermelding
in die dagen: Ryuami en Soami.
Na Yoshimitsu's dood bleef de scho
tellandschapskunst in aanzien. De bon
kei-meesters hielden zich aan Ryua-
mi's en Soami's betrekkelijk eenvou
dige techniek. Pas in de tweede helft
der vorige eeuw kwam daarin veran
dering. Japan was toen reeds uit zyn
isolement verlost en stond midden in
de grote wereld. Toch werkte in die
dagen naarstig en in stilte een der
grootste bon-kei-kunstenaars, die Ja
pan heeft voortgebracht, te weten
meester Chisen Izumi. Vóór hem had
den de kunstenaars vrywel uitsluitend
stenen, kiezel en een speciale aard
soort, kado geheten, gebruikt. Chisen
Izumi sloeg riieuwe wegen in. Hij
maakte eerst het gehele landschapje
van kado en bracht er dan later kleu
ren, bomen, huizen, tempels, voertuig
jes en menselijke wezentjes in aan. Zo
werd de nabootsing nóg echter en
sprak zij nóg meer tot het oog dan
vroeger. Chisen Izumi maakte de scho
tellandschapskunst begrijpelijker voor
de brede massa ,doch hij vulgariseerde
die kunst niet.
Hoe gaat een landschapsmaker te
werk? Hij begint met de kado onder
toevoeging van water te kneden tot een
plastische massa. Hieruit boetseert hij
bergen, heuvels, rotsblokken, vijvers,
bruggen en wat verder in het ontwor
pen landschap voorkomt. Dagen, we
ken achtereen is hij bezig om met een
1 van bamboe de dingen hun juis
te vormen en lijnen te geven. Ieder de
tail is belangrijk. Pas als de kunste
naar ten volle tevreden is over de be
reikte mate van harmonie, begint hij
aan de afwerking. Allereerst strooit hij
verpulverd veenmos (sphagnum) op de
„aarde". Vervolgens .sprenkelt" hij fyn
zand op deze onderlaag. Dit wordt
voohtig gemaakt, zodat er miniatuur
boompjes en -plantjes in kunnen
groeien. Dan bekijkt hij ziin doos met
„speelgoed", waarin zich hiiisjes, mens
jes, tempeltjes, bruggetjes, bootjes,
poortjes en wat al niet bevindt. Zorg
vuldig kiest hij de voorwerpen, die hij
npdig heeft om zijn landschap aan te
kleden. Ook de afwerking van zo'n
ET is niet gemakkelijk om
Hmet een paar woorden te
zeggen, waarin de betekenis
van Pinksteren schuilt. De kinde
ren op de zondagsschpol kunnen het
wel; zij vertellen van vuur en wind
en vreemde talen. Maar hooglera
ren in de theologie zullen het er
moeilijk mee hebben. Hun verlegen
heid bestaat niet daarin, dat er zo
weinig, maar juist dat er zo ont
zaglijk veel over te zeggen valt.
Er is daarom niet aan te ont
komen, dat men op deze dag een
zijdig wordt en één facet van het
pinksterwonder naar voren brengt.
Tot de vele verrassingen heeft o.a.
behoord, dat de mensen in hun
eigen taal de grote daden Gods
hebben horen verkondigen.
De joden, die negentien eeuwen
geleden op het pinksterfeest in Je
ruzalem tegenwoordig waren, heb
ben tot hun smart ervaren, dat zij
elkander niet meer konden ver
staan. Zij waren uit alle landen
rondom de Middellandse Zee naar
de stad hunner vaderen terugge
keerd, doch velen onder hen waren
het Hebreeuws of Aramees, de taal
van het voorgeslacht, vergeten of
hadden die nooit geleerd. Zo liepen
zij in de straten van Jeruzalem als
vreemden langs elkander heen.
Taalverschillen zijn heel lastige
verschillen. Dat merken wy, als wy
in het buitenland zijn of als een
vreemdeling ons hier de weg vraagt.
In landen als België kunnen taal
verschillen politieke moeilijkheden
en kabinetscrisises veroorzaken.
Maar ook als in een volk als het
onze één taal gesproken wordt,
komt het voor, dat mensen elkander
niet verstaan. Ze gebruiken dezelf
de woorden, maar voor de een heb
ben die woorden een andere gevoels-
schotellandschap kan weken duren.
Immers, de scheppende landschaps
kunstenaar stelt zeer hoge eisen aan
een harmonische en (soms zelfs ge-
idealiseerde) natuurgetrouwe weer
gave van het eohte landschap. Is het
werk voltooid, dan is Japan een ju
weeltje van kleinkunst rijker gewor
den. dat esthetische voldoening aan
de eigenaar en zijn gezin en vrienden
zal bieden.
Mens en natuur
Zo'n schotellandschap is een typisch
Japans kunstprodufct, omdat het
een tastbare uiting is van de na
tuurverering, die het Japanse leven
en de Japanse kunst in zo sterke mate
kenmerkt en inspireert. Die „natuur
dienst'' schreef de Fransman Emile
Hove laqué zeer juist doordringt al
le en aller leven in Japan. Men vindt
daar een samensmelting, een ineen
vloeiing van .landschappelijke schoon
heid en bouwstijl, die zich waarlijk
piet beperkt tot de tempels en pago
den. De samenwerking tussen mens en
natuur is in Japan zo hecht, dat ieder
heiligdom, ieder versterkt kasteel, ie
der huis. iedere brug. kortom, alles wat
de mens bouwt, zijn juiste plaats in
het landschap krijgt. Men bouwt daar
steeds met een open oog voor de eisen
die het landschap stelt. De wegen, de
naaste omgeving, de heuvels, beken,
bereen, bomen en rotsen tellen even
zwaar mee als de praktische eisen,
waaraan het bouwwerk moet voldoen.
Men kiest de lijn der daken en muren
in harmonie met het landschap. Men
vermijdt alles wat disharmonie zou
kunnen doen ontstaan. Het bouwsel
moet volmaakt passen binnen zijn door
de natuur en het landschap gevormde
omlijsting. Het moet een vervolmaking
van het landschap zijn En de tuinen
bij tempel, gebouw of huis worden zó
aangelegd, dat zij „passen" bij de heu
vels op de achtergrond of de rivier
dicht bij het huis of het groene dal aan
de voet van het bouwsel. Ook de tuin
moet worden ingepast in het land
schap.
H o e de Japanners dat doen? Men
kan het eigenlijk alleen in Japan zelf
zien. Alleen daar kan men ervaren, hoe
harmonisch natuur en mens, land
schap en bouwstijl, omgeving en kle
ding, vooral van de vrouw, daar sa
menvallen. Stellig is er de laatste tien
tallen jaren wel het een en ander ver
anderd in Japan, vooral in de grote
steden. Maar buiten op het land, vindt
men die oeroude Jananse „landschaps-
waarde en dus een andere beteke
nis dan voor de ander. Als het er
op aankomt, houdt iedere mens er
zijn eigen taal op na. Hoe goed wij
het ook in ons huwelijk, in ons ge
zin en vriendenkring met elkander
kunnen vinden, we zullen nooit pre
cies kunnen zeggen, wat er in onze
ziel omgaat. En zelfs als wij het
zeggen konden, zou de ander het
toch niet helemaal begrijpen. Onze
diepste beslissingen zullen wij alleen
moeten nemen en als wy eenmaal
het leven verlaten, zullen wy alleen
door het poortje van de dood moe
ten gaan.
Hoe zeer wy ook aan elkander
verbonden zyn en hoeveel wy ook
van elkander houden, in diepste
grond zyn en blyven wy toch
vreemden voor elkander en dus een
zaam.
Totdat het Pinksteren wordt.
Want dan ontstaat er een waar
achtige gemeenschap, omdat allen
in hun eigen taal de grote daden
Gods horen verkondigen.
By de torenbouw van Babel sprak
men over de grote daden der men
sen. Men wilde een stad bouwen
met een toren, waarvan de top in
de hemel reikte en voor zichzelf een
naam maken, opdat men niet over
de gehele aarde verstrooid zou wor
den. Maar het gevolg daarvan was
juist spraakverwarring en dus ver
deeldheid. Als ieder vervuld is van
zichzelf en het eigen ik in het mid
delpunt stelt, is er van gemeenschap
geen sprake.
Maar op het pinksterfeest hoor
de men van de grote daden, die God
tot heil der wereld had verricht.
Het bleek in het geheel geen be
zwaar te zyn, dat ieder het in zyn
eigen taal hoorde. Ze hoorden im
mers toch allen hetzelfde. Wat hin
dert het, als het Evangelie in ver
schillende talen verkondigt wordt;
voor de Friezen in het Fries en voor
de Zeeuwen in het Zeeuws en voor
de buitenkerkelyken in de taal van
de hedendaagse cultuur. Als telkens
het wezeniyke maar gezegd wordt,
dat Jezus Christus de hoop der we
reld is.
Dan gevoelen wy ons met de
christenheid over de gehele wereld
verbonden, met de orthodoxe Rus
sen achter het IJzeren Gordyn, met
de Ban toe's in Zuid-Afrika en met
de christen-nationalisten in Indone
sië. De grenzen der Kerk lopen nu
eenmaal anders dan de grenzen der
politiek.
Zo is Pinksteren het feest van de
Zending en het feest van de Oecu
mene. De bybel, die in meer dan
1200 talen vertaald is, brengt voor
de gehele wereld dezelfde boodschap
Jezus Christus is het licht der
wereld.
Wy mogen het morgen horen in
onze eigen taal.
D. J. VOSSERS
herv. predikant te Leiden.
Dr. M. L. Muller. „Aan de Poort
van het leven". Zwarte Beertjes
reeks. Bruna en Zoon Utrecht
1960.
Dr. M. L. Muller was in leven vrou
wenarts in Utrecht. Hy is in de tweede
wereld oorlog overleden in het kamp
Barneveld. Wat hier voor ons ligt,
zyn de herinneringen aan een werk
zaam en vruchtbaar leven.
Dr. Muller moet niet jong meer ge
weest zijn toen hy als slachtoffer van
de Duitse bezetting viel. want in zyn
eerste hoofdstuk. „In de Kring van
mijn Vehikels", vertelt hy dat hij.
toen hij zyn praktyk begon, nog in
een koetsje zijn patiënten langsging.
Dat moet toch bepaald een van de
laatste dokterskoetsjes van Utrecht, zo
niet van Nederland geweest zyn. Zyn
wijze van vertellen moge wellicht wat
ouderwets aan doendaartegenover
staat dat datgene wat deze ervaren
vrouwenarts te boek heeft gesteld, van
daag nog evenveel waarde heeft als
in de tyd van dat koetsje. Het zyn
de herinneringen aan een lange en
bewogen praktijk, aan een opeenvol
ging van geboorten, aan ziekenhui
zen en universiteiten, aan mensen on
der de meest uiteenlopende omstan
digheden, aan huwelyksmoeilijkheden
van die mensen, aan geluk en ongeluk.
Alle ervaringen zoals de hedendaagse
vrouwenarts ze ook op moet doen. In
dien er al enig verschil is, dan ligt
dit daarin, dat weinigen in staat zyn
die ervaringen met zulk een hartver-
overende warmte en eenvoud op pa-
beschaving" nog steeds. En het is aan
deze „landschapsbeschaving" dat Ja
pan en de gehele wereld vele ontroe
rend mooie schotellandschappen dankt.
(Nadruk verboden)
Voorzichtig besprenkelt de kun
stenaar de „grond" met fijn zand.
Het komt er op aan, de juiste ac-
cidentering, dikte en vorm van het
zandlaagje natuurgetrouw en te
vens harmonisch na te maken.
ÏHUHNfiMall
pier te zetten als deze oude dokter
gedaan heeft.
Bertus Meyer. „Célien". A. A.
M. Stols. 's-Gravenhage, z.j.
Wat is het toch vreemd, dat schry-
vers over het algemeen de juiste toon
niet meer kunnen vinden, wanneer zy
een bekering ten goede in het leven
van hun sujetten moeten beschryven.
Of een dergelyke bekering nu plaats
vindt onder de invloed van het geloof
of op grond van principiële of wys-
gerige overwegingen, op de een of an
dere manier vervallen de auteurs by
een dergelyke wending altyd in een
traktaatjesachtige woordkeus. Met
als gevolg, dat de lezer hem niet meer
geloven kan, hoe ernstig het ook be
doeld is.
Zo is het deze Bertus Meyer ook
vergaan. De inzet van zyn roman
Célien is werkelyk goed. Zyn beschry-
ving van een jonge man, die meent
voldoende schilderstalent te bezitten
om zich alleen aan zyn kunst te mo
gen wyden, is juist en vooral met
begrip voor een dergelyk geval en
dat is nog het meeste waard gete
kend. Duidelyk geeft hy de tegenstel
ling aan tussen deze René en zyn
vriend Maarten, die zich beiden geroe
pen voelen, maar waarvan alleen de
laatste uitverkoren is.
Het verhaal raakt echter uit het
spoor als Célien, die nog wel het mid
delpunt van de verwikkelingen moet
vormen, op de proppen komt. Wy ho
ren dan dat er van haar .zoiets op-
geweks en biymoedigs en tegelyker-
tyd rustgevends" uitgaat en dat zy
voor de maaltijd .zonder schroom"
vraagt; „Mag ik even bidden?"
Dat kan natuurlyk allemaal wel
waar zyn, maar hebben wy dat niet
al heel dikwyis gehoord? En weten
wy dan ook al niet wat er gaat. ge
beuren? Dat onder haar invloed de
teleurgestelde, wat egoiste René zyn
beste morele beentje voor zal gaan zet
ten? Al het kwade in zich zal over
winnen en zal groeien tot een mens
bezield van de edelste edelmoedigheid?
Dat nu mogen wy niet weten in een
goede roman. De lezer moet niet op
blz 50 al kunnen voorspellen wat er
verder gaat gebeuren en dan nog 150
blz moeten lezen, alleen om bewezen
te krygen dat zyn voorspelling juist
is. Dat is cliché en dus vervelend.
Waarom ik dit allemaal opschryf?
Omdat ik de indruk heb gekregen dat
de schryver beter kan.
Cok Grashoff. „Groeten aan ma
dame Treva. Wereldbibliotheek.
Amsterdam 1960.
Wel, wel die Cok Grashoff toch met
haar „Saganprobleem" zoals haar boek
in de omslagtekst gekenschetst wordt.
Een hotel in Golfe-Jean, eigendom
van een Nederlands echtpaar, dat Ron-
ny en Terry heet. Het meisje Bella
is zoiets als receptioniste of zo. En
dan maar erotiek aan zee en liefde
onder de cypressen, dames en heren.
Ronny en Bella, Terry en Maurice.
Tochten naar Parys en naar „Brielle",
waar Bella's moeder, die onmogelyk
veel ouder dan een goede veertig kan
zyn, want dochterlief is ongeveer acht
tien, ligt in een houten ledikant on
der een zelfgebreide sprei in een on-
verslytbaar katoenen nachthemd. Ze
ker een modelkamer in een museum
geplunderd.
Terry wordt ons voorgesteld als
iemand van „Hollandse rypheid. over
goten met Franse pit", maar zy vindt
de dood by een auto-ongeluk. Toch
wordt het niet veel met Ronny en
Bella, want Madame Treva. wier han
den „een gevoelige taal spreken", gooit
daarmee roet in de likeurbonbon en
dus is Bella jaloers. Dat komt er van
als je slaapt met ..Les Fleurs du Mal"
onder je hoofdkussen. Zy krygt hyste
rische aanvalen en voelt een „onmis
kenbaar doodsverlangen
Voorts is de historie doorspekt met
Franse zinnen, maar Bella koopt een
„bloes" in het dorp van Picasso
CLARA 1GGINK.