Boerenzoon werd eerst aardbeienkoning
en toen pluimveekeizer
Een Zoeklicht
WOORD
VAN
BEZINNING
v OP DE BOEKENMARKT
Een sterke nieuwe bundel van Roland Holst
Zaterdag 7 januari 1961
HET FEEST, DAT ONS VOORBIJ GING
r
i
4
Fantastisch succes van Nederlandse emigrant
„Nooit alles op één kaart zetten"
zegt Martin Tummers
Bunthy Foley uit Sunshine (Vic
toria) en Bardie Mactier rechts
uit Maryborough (Victoria) hel
pen Tummers in haar vakantie als
aardbeienpluksters.
Hij arriveerde in Australië met
nog geen f. 500.op zak. Dat
was ruim tien jaar geleden.
Thans is hy de grootste aard
beienkweker en de grootste
pluimveefokker van Australië.
Honderdduizenden aardbeiplan-
ten, tienduizenden jonge haan
tjes en duizenden leghennen
maakten hem tot een zeer rijk
man. Hg heeft meer dan hon
derd mensen in dienst. Hij is
vierenveertig jaar oud, maar
ondanks zijn succes en groot
vaderschap nog even onderne
mend en energiek als in de
voorbye tien jaren.
's ochtends vroeg tot 's avonds laat
druk in de weer. In den beginne viel
het allesbehalve mee, maar het echt
paar Tummers zette door. Na twee
jaar hotelwerk kreeg Martin de leiding
van een pluimveebedrijf in Katoomba.
Hij hakte brandhout in zijn vrije uren.
Hij begon wat geld over te houden.
9 maanden later ging Martih in de
brandstoffenhandel. Het ging hem
goed, maar het ging niet snel genoeg
naar zijn zin. Daarom vertrok hij met
zijn vrouw naar Brisbane. Zijn spaar-
duiten bedroegen toen f 8500.
Een stuk eigen grond, dat was Tum
mers' hartewens. Hij keek eens rond
en vond op circa 30 km van Brisbane
in de „Redlands" een terrein.dat hem
wel leek. De boeren uit de streek zei
den: „Waardeloos, d'r komt nog geen
eens genoeg voer af voor een geit!"
De huurprijs f 25.week voor huis
en 64 ha grond samen was zo laag,
dat de boeren gelijk schenen te heb
ben. Martin zei: Toch doe ik het! Hij
begon aardbeien te kweken en had
zeer veel succes. Vrij spoedig had hij
genoeg geld en krediet om de farm en
een aangrenzend perceel land ter
grootte van 24 ha te kopen. De zaak
ging uitstekend.
Na enige jaren had Tummers het
gebracht tot ruim 1.250.000 aardbei-
planten en een zeer groot inkomen.
Hij werd een sensatie in Australië! Hy
kocht nog meer grond en is thans de
trotse eigenaar van 40 ha land. In het
drukke seizoen heeft hy ruim honderd
werkkrachten in dienst.
Van mest tot ei
Een der problemen, waarmede Tum
mers als ..Aardbeienkoning" te
worstelen had, was: Hoe kom ik
aan de nodige mest? Hy loste dit
vraagstuk in 1958 op. Het antwoord
luidde: Pluimvee. Hij schafte zich toen
enige tienduizenden stuks pluimvee
aan. Deze gevederde helpers zorgden
voor de nodige mest. Bovendien legden
zij eieren en waren zij tevens, mits
geplukt, begeerde hapjes. Zo kwam het,
dat de „Aardbeienkoning" pluimvee-
houder-op-grote-schaal werd. Thans
heeft Tummers 10.000 leghennen „in
bedrijf". Hij houdt ze in „legbatte
rijen", een ét twee stuks per kooi. Die
.batterijen' zijn opgesteld in twee grote
schuren, elk ter lengte van circa 160
meter. Nauwkeurig houdt Tummers
aantekening van de legprestaties van
zijn hennen, 's Nachts brandt er
fluorescerend licht in de schuren,
's Avonds om half acht gaat dit auto
matisch aan en 's ochtends om half
zes even automatisch uit. Behalve leg-
schuren heeft Tummers op zijn terrein
ook e?n schuur voor de verpakking
der eieren en het opfokken der kui
kens. Voorts is er nog een schuur
(eveneens ter lengte van circa 160
meter», waar de jonge haantjes gemest
worden. Evenals voor de aardbeien, de
bonen, de bessen en de tomaten zijn
Sydney en Brisbane belangrijke mark
ten voor de „pluimveekeizerlijke"
haantjes, eieren, soepkippen en braad
kippen.
Tummers heeft tydig het gevaar in
gezien van alles op één kaart te zetten.
Hieraan dankt hy het, dat hjj de
angst van veel boeren, te weten de
vrees voor een slechte oogst of een te
overvloedige engft beeft kunnen ban-
De bijzondere feestdagen van de
maand december zitten er
voor ons allemaal weer op en
een normaal week-einde staat voor
de deur. Nu U er van 'tjaar een
beetje bekaaid afgekomen bent met
de vrije dagen, omdat zowel de
eerste kerstdag als nieuwjaar op
een zondag viel, wil ik in dit woord
van bezinning een ogenblik met U
mijmeren over een kerkelijk feest,
dat in onze protestantse kerken
niet gevierd wordt, maar dat oor
spronkelijk op 6 januari viel: het
feest van epifaniën, d.wz. van de
verschijning des Heren.
Het is trouwens met dat hele
kerstfeest een beetje wonderlijk ge
steld. „Ambtshalve" woon ik nogal
veel kerstfeestvieringen bij. Telkens
hoor ik dan weer bij die gelegen
heid vertellen, dat het kerstfeest
het hoogste en grootste van de
we pas in de 4e eeuw na Chr. op
komen. En dat gebeurde nog wel
op een verschillende datum. De
oudste datum is wel die van 6 janu-
'ari, waarop men het feest van
Jezus' verschijning vierde, waar
schijnlijk eerst in Egypte, en later
in Jeruzalem. Alleen heeft die da
tum het niet kunnen bolwerken
tegen de 25ste december, waarop
oorspronkelijk de geboortedag van
het nieuwe licht, de overwinning
van de zon, werd gevierd. Met de
viering van Christus' geboorte op
In de viering van deze drie feiten,
die „historisch" bijzonder weinig
met elkaar te maken hebben, heeft
de Kerk wel in de roos geschoten,
wanneer we ons afvragen, wat
Jezus' verschijning in onze wereld
en in ons leven betekent.
Hij, Jezus, wordt gedoopt. Hij
blijft niet mijlen ver boven ons
staan. Hij ondergaat dezelfde rei
niging, die wij nodig hebben. Zo
verschijnt God in ons leven als de
gene, die solidair is met ons schul
dige en dubieuze bestaan. Maar
waar Hij komt, daar wordt het ge
wone, alledaagse leven feestelijk.
Op de bruiloft te Kana herschiep
Hij het gewone, alledaagse water in
fonkelende wijn. En daar horen ook
de drie koningen bij. Uit verafgele
gen streken zijn zij gekomen om
deze Koning te aanbidden.
Want het gaat in ons leven om
christelijke feestdagen is. Al kan dit
wel kloppen met onze practijk, wist
U wel, dat het kerstfeest historisch
bezien het jongste van de christe
lijk feestdagen is? Het oudste ker
kelijke feest is het paasfeest. Men
vierde het niet alleen ieder jaar,
maar eigenlijk ook iedere week:
onze zondag is immers de wekelijk
se viering van de dag van Christus'
opstanding. Van de joodse sabbath
werd zo het ritme van de week ver
legd naar de eerste dag van de
week. En op de viering van het
paasfeest volgde die van het pink
sterfeest: hoe zou je de vreugde
van Christus' overwinning kunnen
verstaan, als de Geest niet werd
uitgestort over je leven?
Deze feesten werden reeds ge
vierd, toen er van de viering van
Kerstmis nog geen sprake was. De
viering van Christus' geboorte zien
nen uit zyn bedryf. Hy verbouwt en
fokt op vele fronten! Ook hieraan
dankt hij het, dat zyn succes waarlijk
fantastisch is geweest en dat hy het
zoals een Australiër het uitdrukte
bracht van boerenzoon tot „aardbeien
koning" en „pluimveekeizer".
Australië bewondert hem
die datum heeft de kerk willen be
tuigen, dat het ware licht niet dat
van de natuur, noch dat van de
heidense goden is, maar Jezus
Christus. Betrekkelijk laat werd
Christus' geboorte op de 25ste de
cember gefixeerd en het feest van
de 6de januari kwam op de achter
grond te staan.
Toch is het goed, een ogenblik
stil te staan bij de feiten, die op
dat oude epifaniënfeest herdacht
werden, want die verschijning van
Jezus in de wereld had niet zo maar
te maken met een geboorte en de
herdenking van die dag met een
verjaardag. Op de 6de januari wa
ren het 3 feiten, die men in het
bijzonder herdacht: Jezus' doop, de
aanbidding van de wijzen uit het
oosten en Jezus eerste teken op de
bruiloft in Kana, waar Hij water
in wijn veranderde.
Epifaniën, om de verschoning dei
Heren.
Het is maar een heel gewone zon
dag, die we morgen vieren. Mis
schien bent U blij, dat er na alle
feestdagen gelukkig weer een „ge
wone" zondag is. Misschien bent U
ook een beetje katterig, omdat U bij
de feestdagen van deze december
maand een paar vrije dagen door
de neus geboord zijn. Hoe het zy:
iedere gewone zondag heeft iets
feestelijks, als wij weten, dat het
gaat om de verschijning van die
God, die ons gelijk wilde zijn, die
ons alledaagse leven herscheppen
wil tot een blij en feestelijk gebeu
ren en die ons wie we ook zijn
oproept om met de drie koningen te
aanbidden.
P. Kloek. Ned. Herv.
pred. te Leiden.
A. Roland Holst. „Omtrent de
grens". Bakker/Daamen. Den
Haag 1960
„Doordringen in het rijk, dat hij niet
bereiken mag" deze woorden heeft
de, als de meest onpoëtisch gescholden,
kriticus Ter Braak als terloops opge
schreven in zijn bespreking van „Een
winter aan Zee". Ter Braak oppert in
dat artikel tevens de veronderstelling,
dat in die bundel „de ontmenselijkte
wereld van Roland Holst" haar so
berste en meesterlijkste, misschien ook
haar laatste samenvatting gevonden"
heeft.
Wanneer men van „Een Winter aan
Zee" komt aan deze nieuwe bundel
„Omtrent de Grens", dan is men on
dertussen voorbijgegaan aan ik be
paal mij tot de poëzie de bundels
„Onderweg", „Tegen de Wereld" en „In
Gevaar". En, terugkomend op de twee
de hierboven aangehaalde uitspraak,
kan men Ter Braak in zoverre gelijk
geven dat „Een Winter aan Zee" in
derdaad een depressiekern is geweest
in Hoist's werk. Depressiekern in de
metheorologische zin dan: een plek
van stilte waaromheen de lucht, in
casu dat andere leven van deze dich-
ter, cirkelt. Want in die bundel toch
heeft hij het duidelijkst, het naakst,
uitgezegd wat de grond van zijn dich
terschap vormt; de volstrektheid bij
het plaatsen van de eigen ziel buiten
de wereld op een zelf gecreëerde plek,
die ontstaan is uit droom en land
schap.
De mens evenwel, niet alleen ziel
zijnde, komt Onderweg „Tegen de
Wereld" kan men afzonderlijk be
schouwen, daar het een bundel tijds
gedichten is In Gevaar. Het gevaar
van de „uitbanning in die duinpan"
(woorden uit het gedicht .Zonder Ver
hoor" uit de bundel „In Gevaar") niet
langer aan te kunnen en zodoende
het terrein niet meer te kunnen vin
den, waar „ik een oud hart nog op
haal/ en als een druiventros uitpers/
tot ih de spieren van het vers/.
„Doordringen in het rijk, dat hij niet
bereiken mag" Ter Braak heeft
geen rekening gehouden en hoe kon
hij ook met de mogelijkheid, dat
juist dit niet bereiken mogen, deze be
perking van het mens zyn, de logische
bron zou kunnen zijn voor Hoist's
poëzie.
In „Omtrent de Grens" de grens
van het onbereikbare en mogelijk ook
de grens van dood en leven is Ro
land Holst weer op volle kracht. In de
zekerheid van het niet bereiken mogen
dan in het vers, heeft zijn poëzie de
barse macht en de bittere toon van
het „en toch" gekregen. De verzen in
deze bundel spreken bijna alle van het
lyf-aan-lijfgevecht om het behoud, het
zelfbehoud, het behoud van „de ziels
kracht/ met dit lichaam als teken".
Het vers „Net op Tijd" (blz. 12) zegt
het zo duidelijk als Holst zelden is. Na
dit vers kan men welhaast gaan spre
ken van het verdergaan van de hande
ling, als ware deze bundel een drama.
De „behouden" dichter wordt in Ver
hoor genomen door de stilte, die hij
eenmaal heeft getracht voorbij te
gaan. De paarden van het onverzoen
lijk heimwee zoeken hem. „Niet meer
aan te horen" is hem het herfstweer
geworden, dat nu geen herinnering op
roept „aan een oud verhaal, dat ik nog
weet".
Het vers „Na de Bijslaap" erkent
welhaast schaamteloos de afwezigheid
van enig contact anders dan het di
rect lichamelijke met „de welige" (die)
nog naast hem lag". Die hem niet
anders is geweest dan een instrument
tot het oproepen van De Stem, die „ijl
en verrukt" „van weer alleen zyn"
zingt. Byna amusant (en zo waar) is
in dit vers de bekentenis .Alleen het
onverdiende loon verzadigt".
Ik heb daarnet de woorden bars en
bitter gebruikt. Hoe terecht dat is, kan
men lezen in het prachtige lange vers
„Twist in de Mist". Dit is bijna geen
lyriek meer, dit gedicht waarin de
dichter en zijn genius of zijn de
mon? als twee baarlijke duivels el
kaar te lijf gaan over de waarde van
het poëtisch vermogen. Als twee wol
ven snauwen zij elkaar toe, beiden
oud geworden, beiden alsembitter en
kwaadaardig. De strijd wordt beslecht
in „de kroeg/ die ons van vroeger daar
nog overschoot", waar. na bijna een
nederlaag erkend te hebben, de genius
met de woorden „En toch krijg ik ge
lijk" haastig naar buiten snelt, als
„neuriezingend" de onsterfelijke
schoonheid langs het venster komt lo
pen.
En. al staat dat niet in dit vers.
Roland Holst zelf weer achter zyn
genius aan dat is duidelijk voor wie
deze sterke bundel leest.
Voor wie dat interesseren mocht:
voor in deze bundel is een van die tal-
ryke onwaarschyniyke portretten van
de dichter afgedrukt.
CLARA EGGINK
(Bijzondere medewerking)
Twee jaren geleden had Martin Tummers op zijn aardbeienkwekerij
van 22 ha meer dan 1.250.000 aardbeienplanten in produktie. Zij
verschaften hem een prachtig inkomen. Zijn „aardbeiensaldo" op de
bank mocht er wezen. Reeds toen was hij de onbetwiste „Aardbeien
koning" van Australië. Hij is dat nog, al heeft hij thans nog maar
4 ha beplant met „slechts" 200.000 planten. Ging het dan niet goed
in de aardbeien? Als U dit aan Martin Tummers vraagt, zegt hij: „Het
ging best, maar toch vond ik het verstandiger om niet alles op de
aardbeienkaart te zetten. Daarom besloot ik ook andere produkten te
gaan verbouwen. Op het ogenblik heb ik ongeveer 10 ha met kruis
bessen, 10 ha met bonen en 2 ha met tomaten staan. Mijn bessen,
bonen en tomaten leggen mij evenmin windeieren als mijn aardbeien,
dat verzeker ik U, maar de beste eieren leggen mijn kippen!"
Zo slaagde hij!
Jaarlijks 100.000 haantjes
Kippen?
„Ja", zegt Tummers, „kippen, inder
daad! Dat is een prachtzaak ge
worden. Ik ben er een jaar of twee
geleden mee begonnen. Ik houd zowel
slachtkippen als legkippen. Ik heb nu
een eigen „kippenslagery" op myn ter
rein. In 1959 bouwde ik een conserven-
fabriekje om een deel van myn oogst
en van die van andere boeren uit de
streek in te blikken. Omstreeks die
tijd ging ik ook wat zien in jonge
haantjes en aan die lekkere hapjes
ben ik mij in 1960 gaan wijden. De
Australiërs zijn blijkbaar dol op die
haantjes. „Broilers" noemen zij ze. Ik
heb nu zo'n 20 000 haantjes op stal.
Myn jaarproduktie bedraagt 100.000
van die haantjes!"
Martin Tummers liet het niet bij de
teelt en de slacht van pluimvee. Hy
nam ook de détailverkoop in eigen
hand. In de loop van 1960 opende hy
in het hart van Brisbane (de hoofd
stad van Queensland) een „pluimvee
winkel. Daar verkopen zyn dochter
Neta en zijn (Italiaanse) schoonzoon
Bob La Greca braadkippen, haantjes
en eieren van het bedryf van Martin
Tummers. Zij verdienen er voor zich-
zelven zowel als voor hun kinderen en
Vader Tummers een flinke duit. Eier-
ren, kippen, haantjesalles wat
met kippen te maken heeft is te koop
in Martin Tummers' „American Poul
try Centre".
Terecht noemt men in Australië die
bijzonder geslaagde Nederlander thans
de Pluimveekeizer!
Deze „Koning-Keizer" is een Zuid
limburgse boerenzoon. Als jonge
man ging hij in de groente- en
fruithandel. Hy verkocht zijn artike
len zowel in Nederland als naar België,
Duitsland, Engeland en Frankrijk. In
1935 trouwde hy met Caroline Schef-
fer, toen woonachtig in Grevenbicht.
Het jonge paar vestigde zich in Sittard.
Hier aanschouwde in 1937 hun dochter
Johannetta (thans in de wandeling
Neta genoemd) het levenslicht. Tum
mers werkte hard en maakte het goed.
De oorlog stak echter een lelyke spaak
in het wiel. Na de oorlog vertelde
Tummers werd hy een beetje bang
voor de hoge belastingdruk en de hoge
bevolkingsdruk in Nederland. Daarom
besloot hij, weg te trekken en elders
zijn geluk te beproeven. Dat was in
1950.
Zo besloten, zo gedaan- Tummers
kocht van zijn spaarpenningen passa
gebiljetten. Op het vliegveld van Syd
ney zette hij met vrouw en dochtertje
voor het eerst voet op Australische bo
dem. Het drietal begaf zich naar Bath-
hurst in Nieuw-Zuid-Wales. Martin en
zyn vrouw werkten er enige tyd in
hotels in de toeristenplaats Katoomba
in de Blauwe Bergen. Neta ging naar
kostschool. Dat kon niet anders, want
haar vader en moeder waren van
Carolina Tummers verzamelt de
eieren in een der 160 meter lange
legschuren.
Vraagt men Tummers, waarom hij
slaagde zoals hij deed, dan zegt
hij: „Door hard te werken, vol te
houden en de Australische mogebjk-
heden ten volle te benutten. Wat ik
heb gepresteerd, zouden anderen ook
kunnen presteren. Dat is te zeggen, als
ze van aanpakken weten en risico's
durven te nemen. Nu ben ik gelukkig,
omdat ik voor myn vrouw, mijn kin
deren en mijn beide kleinkinderen
Carla en John een goed bestaan heb
opgebouwd. Dat geeft my een zeer
grote voldoening".
Natuurlyk beaamden wy dit. En
toen we na het gesprek met de „Ko
ning-Keizer" huiswaarts reden, begre
pen wij, waarom er zoveel Australiërs
een kykje komen nemen op het be
dryf van Tummers. Zy willen immers
met eigen ogen aanschouwen, wat een
kloeke Nederlander wist te halen uit
een stuk grond, dat door Australische
boeren en tuinders was gekenschetst
als „waardeloos" of „byna waardeloos".
(NIVANO NADRUK VERBODEN)
De heer en mevrouw Da Greca-
Tummers (schoonzoon en dochter
van de Pluimveekeizer in Mar
tin Tummers „Kippenwinkel" in
het hartje van Brisbane.