ASAHI Een Zoeklicht IJVERIG STUDEREN EN DAN WERKEN ALS EEN HORIGE Monster-concerns in Japanklein in aantal meesters in nieuwe economische feodaliteit JAPAN V (slot) Een NIEUWE HEMEL en een NIEUWE AARDE v OP DE BOEKENMARIÏT Zaterdag 12 november 1960 Japanse ouders zoeken voor liun zoontje een goede kleuterschool Lukt die beslissende sprong niet. dan moet de student genoegen nemen met een kleine firma of hij valt terug in de maatschappelijke diepte van leger en politie, die sinds de oorlog voor het eerst in Japans geschiedenis al hun achtenswaardigheid verloren heb ben. Erger nog: hij wordt misschien „nikojon". Dat woord betekent 253, het dagloon in yen (ongeveer een rijks daalder) van de halfwerklozen, die een nummer dragen. Als er los werk te doen is, loot de voorman die num mers uit: „Vandaag werken de num mers 533 tot 784". De anderen gaan dan met een lege portemonnaie en een lege maag naar huis. Gezicht bewaren" Lukt het Taro-san wel om bij Mitsoei of Mitsoebisji in dienst te ko men. dan heeft hij het nog niet breed. Hij begint met negentig gulden per maand en daar gaat veertig gulden voor kamerhuur af. Hij moet een net pak aanhebben en mag niet de goed koopste sigaretten roken, want ook hier moet hij zijn „gezicht bewaren". Hij moet bescheiden blijven en niet door betere prestaties of intelligenter invallen zijn chef het gezicht doen ver liezen. Als hij zich aan dat alles houdt en trouw blijft aan zijn concern, kan hij op zijn 33-ste wel 250 gulden per maand verdienen. En is hij gelukkig met opschuiven in zijn afdeling, dan kan hij sous-chef of chef worden en worden de jaren van 44 tot 55 een gouden tijd met vijfhonderd gulden per maand. Die salarissen mogen u laag lijken en het leven in Japan is niet goed koop maar onze inmiddels volwas sen Taro-san heeft er andere voorde len bij. Stel dat hij bij het Asahi-con- cern werkt, dan kan hij beschikken over een Asahi-auto, eten in een Asahi-kantine, goedkope kleren krij gen in een Asahi-winkel, ziek liggen in een Asahi-hospitaal, vakantie hou den in een Asahi-vakantieoord. En bovenal: wanneer hij een eind- weegs gestegen is, kan hij zijn stand ophouden op een Asahi-onkostenreke- ning. Hij kan met relaties in bar of theehuis, hotel of restaurant een par tijtje geven, waarvan de kosten zijn maandsalaris overtreffen, maar een Asahi-chèque is er goed voor. En Asahi krijgt daarmee een greep op Taro- san, die hem in de positie van horige tot landheer brengt. Uiterlijke tekenen Die vergelijking is niet toevallig ge kozen: de Westerling die in Japan met blijde herkenning allerlei uiterlijke te kenen van ver-westelij king ontdekt: een geweldige industrialisering, hoog- moderne steden, imitatie van weste lijke kleding en gewoontes, krijgt de neiging de uiterlijke kenmerken van de Japanse levenswijze, de kimono, de geisja, boeddhisme en Sjinto-gods- dienst als terugtrekkende folklore te zien, die straks in een geheel ver wester lijkte maatschappij als een soort Marken en Volendam zullen overblij ven. En de Japanners hebben de neiging die misvatting te onder steunen. Maar misvatting blijft het: de „daimio's" en „samoerai's", de graven en hun va zallen regeren dan niet meer hun kastemaatschappij van edellieden, krijgsheren, boeren en onaanraakba- ren, de nieuwe heerschappij van de „zaibatsoe", de monsterconcerns, is echter in wezen even feodaal. Voor de oorlog hadden de vier grote „zaibarsoe": Mitsoebisji, Mitsoei, Soe- mimoto en Jasadoe 25 pet. van de na tionale economie, 32 pet. van de zware industrie, 50 pet. van bank en geld wezen, 60 pet. van de scheepvaart en 85 pet. van alle beleggingen in handen. Mitsoei bezat 212 grote binnenlandse en 61 buitenlandse ondernemingen. Met de zes kleinere zaibatsoe hadden zij alle ondernemingen van enige om vang in handen. Trouw als horigen Na de oorlog hebben de Amerikanen geprobeerd deze economische keizer rijken kort en klein te slaan. Maar in alle opgedeelde concerns bleven de pro curatiehouders trouw als „samoerai" aan hun „daimio", hielden voeling, wachtten hun moment. Dat kwam in 1952 bij het „verdrag van de verzoe ning" toen de Amerikanen, beducht voor het wereldcommunisme, hun vroe gere vijanden weer tot de strijd aan gordden. In 1955 waren de „zaibatsoe" op volle sterkte terug, niet meer geheel in han den van de oude families, maar nieuw gestroomlijnd en gegroepeerd om hun oude banken. Zo jtiet ruen naast da TOT de aangrijpendste ge deelten van het profetische getuigenis in het Oude Tes tament behoren de hoofdstuk ken waarin gesproken wordt over de komst van het vrederijk. Met name bij Jesaja (Jesaja 11) wordt dit visioen van een kin derlijke eenvoud, die geen twij fel laat bestaan over de aard der verwachting van Israël. Deze verwachting is zeer aards gein- teresseerd, en er spreekt een hartstochtelijke liefde uit voor de schepping. Het is niet zon der zin, dat in het laatste bij belboek „de Openbaringen van Johannes", op dit oudtestamen tische visioen teruggegrepen wordt. Centraal is bij Johannes evenzeer als bij de profeten de WOORD VAN BEZINNING Bezien we namelijk de prak tijk voor het christelijk geloofs leven dan concentreert zich daarin alles op een zeer indivi dualistisch „hemel geloof". De kerk is het instituut ge worden, dat bemiddelend op treedt bij de poging van de en keling zich een plaats in die hemel te verwerven. Waarschijn lijk zijn het vooral Grieks-hei dense invloeden die deze ont- wikeling in de hand hebben ge werkt. Het resultaat is geweest, dat het aardse bestaan van de individualistische heilsleer ver laat om terug te keren in het spoor van het bijbelse getuige nis, waarin altijd gesproken wordt over het heil voor de volkeren, voor de gehele wereld. Men zou in dit verband kun nen constateren, dat de onker kelijkheid als oorzaak heeft, dat de hedendaagse mens geen in teresse meer heeft voor de vraag naar het persoonlijke zieleheil, een vraag, die helaas nog steeds in het kerkelijk denken centraal staat. De hedendaagse mens is echter wel geinteresseerd bij de vraag naar de gerechtigheid op aarde, het samen leven der vol keren, de vreedzame coëxistentie, omdat deze zaken direct zijn leven raken. Van hieruit zou gedachte van nieuwe aarde, het rijk waarin gerechtigheid zal wonen. De komst van de Mes sias (Christus) brengt dit rijk op aarde. Hieruit blijkt dat bij de eerste christenen de ver wachting hetzelfde gericht was als bij de joden. Misschien is een van de voor naamste oorzaken van de kloof tussen joden en christenen te zoeken, in het verloren gaan van deze verwachting bij de chris tenen. Want hoewel we nog res ten van deze verwachting terug vinden in de geloofsbelijdenis, moeten we niettemin constate ren, dat het geen integrerend werk meer uitmaakt voor het geloof der christenen. mens onder gewaardeerd werd. Wanneer de hemel de uiteinde lijke bestemming van de mens is, dan kan het niet anders of de aarde wordt een doorgangs huis een tijdelijke verblijfsruim- te. Deze gedachtengang is ten enenmale onbijbels. Want in de bijbel gaat het om de aarde, en om de mensheid op deze aarde. Ten aanzien van het joodse volk betekent dit, dat de kerk op nieuw te luisteren heeft naar het getuigenis van de bijbel, dat beter bewaard bleef bij Israël, dan in de kerk. In de verhouding tussen Israël en. de kerk, zullen deze zaken weer aan de orde moeten ko men. Dit zal voor de kerk be tekenen, dat zij het pad van de dan ook de belangstelling te verklaren zijn voor de geschie denis van het joodse volk, om dat uit deze geschiedenis deze vragen naar voren springen. Het visioen van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, zo als dat van uit de bijbel tot ons komt, werd geboren van uit de hartstochtelijke liefde voor deze aarde, voor ons mens zijn. Het zou een goede zaak zijn, wan neer de kerk zich in haar den ken ging concentreren op deze bijbelse gegevens, in een samen- spreken met Israël. H. C. GIJSBERS Herv. predikant te Leimuiden. Jeugdpredikant te Leiden. De ziel van Japan: in Tokio's Kaboeki- onthoofdt een samoerai met één slag van zijn zwaard tien ontrouwe knechten. (Van onze reisredacteur, W. L. Brugsma) Waarom lopen Japanse ouders zich het vuur uit hun sloffen om hun kleine zoontje Taro-san op een goede kleuterschool te krijgen? Omdat hij alleen met een aanbeveling van een kleuterschool van reputatie naar een goede lagere school kan. En alleen een prijzend advies van die school brengt hem naar het lyceum van klasse, dat de kans geeft toelatingsexamen te doen voor de zes eersteklas univer siteiten van Japan. Dat is een van de weinig examens die Taro-san behoeft te doen op zijn lange weg van dreumes naar academicus, een weg waarop hij er ieder jaar tweehonderd letters bij leert. Hij kan dan aan het eind van de middelbare school net normaal de krant lezen Japanse zetmachines hebben 2500 karakters maar nog niet het artikel van een hooggeleerde heer, die zijn achtenswaardige kennis adverteert door in zelden gebruikte karakters te schrijven, zodat bijna niemand begrijpt waar hij het over heeft. Maar Taro-san en zijn 22 mil joen mede-scholieren en studenten ta len niet naar het professoraat, zij ha ken naar het Japanse ideaal: de zeker heid van een functie bij een groot concern. En hoewel vergelijkende examens heel langzamerhand het systeem van de aanbeveling beginnen te verdringen, wordt de maatschappelijke functie van Taro-san in het jaar 2000 nog steeds goeddeels beslist door de reputatie van zijn kleuterschool. In een land waar de scholenbouw de twee miljoen jaarlijkse geboorten niet bij kan benen, is het dringen om die schaarse plaatsen. In dit arme land moeten de gelukkigen op de uni versiteiten, naast een onmenselijk zwa re studie zich afbeulen met bijwerk om aan de kost te komen. De Japanners voor wie „gezicht be waren" de eerste levenstaak is, lijken zich daarvoor te schamen; de studen ten gebruiken voor bijwerk en bijver dienste de Duitse woorden „Arbeit" en „geit". Zij raken ook in opstand tegen de maatschappelijke orde en trekken met rode vlaggen door de stra ten. Volgzaam en bescheiden Behalve in de laatste twee jaren van hun universitaire termijn, want dan moeten zij gaan denken over hun vol gende en beslissende aanbeveling, die hen als bekwaam, maar vooral volg zaam en bescheiden employé op de onderste plaats in een „zaibatsoe", een van Japans gigantische concerns, moet brengen. De techniek van Japan: in de ultra-moderne trein met airconditioning voelen de twee leerling-geisja s zich even thuis als de zakenlieden kranten. Prof. Dr. A. Querido. „Gods huizen en Gasthuizen". Sala manderpocket. Querido Amster dam 1960 trieën, die van de vrije wedijver en de staatsplanning, een derde vorm krachtig voorbestaan, een feodale in dustrie. Het lijkt haast een tegenstrijdigheid in zichzelf. Maar Japan is vol van zulke contradicties, de entingen van nieuwe vormen, door Japan zelf en door de Amerikaanse bezetter op het land voltrokken, hebben het lichaam maar nog nilet de ziel van Japan werkelijk gewijzigd. Pessimistische jeugd Parlementaire democratie, gelijke rechten voor de vrouw, vakbonden, vrije pers, technische revolutie, honk bal, rock-and-roll, gokautomaten, de Japanners wijzen met trots op alle nieuwe en goeddeels wankele verwor venheden. Het heeft zelfs een pessimis tische jeugd, die nu het Spartaanse patroon van zekerheden is losgeklon- ken, de keizer ontgoddelijkt en het of fer nutteloos geworden, zich vast klampt aan de nieuwe fetisjen van geld, seks en alcohol en radeloos op zoek is naar de abstracties waarvoor het Japans nauwelijks woorden heeft: geluk, recht, vrijheid, moraal. Misschien zal die jeugd Japan eens veranderen. In afwachting daarvan zoekt de ziel van»Japan schuil in zijn verleden. In de Jasoekoeme-tempel van Tokio viert men het feest van de doden. Vrouwen in zwarte kimono's knielen op rode kussens en zingen hel denzangen. Lampions verlichten de weg naar de gigantische torii, de tem pelpoort, daarachter schemeren de witte gedaantes van priesters die met de goden verkeren. De mensen, fris gebaad en in schone kimono, spoelen hun mond, eer zij het tempelhuis binnen gaan. Kinderen vangen goudvissen en er spuit vuur werk ten hemel, men treurt niet om de doden, men viert feest met hen, men is nu samen thuis in Japan, ach ter de geweldige tempeldeuren waarop de keizerlijke chrysant met de zestien bloembladen staat gesneden. De jeugd van Japan: Taro-san speelt honkbal met zijn vriend jes in de tempel. Is dat een symbool voor hun toekomstige rol, tfamoimyiaaaltirm vm mn rmar rid en lichaam gespleten land?. De geschiedenis van het „ziekenhuis" is stellig iets om zich in te verdiepen, want deze nuttige en noodzakelijke instellingen hebben een interessante groeiperiode doorgemaakt. Van de oud ste hospitalen uit de zesde en zevende eeuw, de gasthuizen uit de middeleeu wen tot de hedendaagse met de nieuwste middelen uitgeruste klinie ken loopt een weg waarlangs men beur telings ijst, glimlacht, of tot medelij den en bewondering bewogen wordt. Uit de houding van kerk en maat schappij ten opzichte van de zorg voor zieken en ouden van dagen kan men veel betreffende een tijdsperiode te we ten komen, wat betreft sociale ver houdingen en de stand van de medi sche wetenschap b.v. Prenten en foto's tonen oud en nieuw. CLARA EGGINK Marie-Sophie Nathusius. „Mijn heer Goed". De Arbeiderspers. Amsterdam 1960 „Mijnheer Goed", de nieuwste no velle van de schrijfster van „De Ket ting", „De Partner", de roman „Ino" en de bundel „De boog van Eros", sluit in de lijn van haar werk eerder aan bij „De Partner" dan bij de novellen uit haar laatste bundel. In dit verhaal gebeurt in zekere zin hetzelfde als in „De Partner" n.l. het realiseren van een gemoedstoestand en het bewust maken van onderdrukte emoties. Als zodanig fs dit verhaal sterker en hel derder dan „De Partner". De geschiedenis van de boekhouder Keuning. die door bezuiniging zijn ont slag krijgt, of beter gezegd, door zijn directeur wordt overgeheveld naar een bevriend toneelgezelschap, gaat als een heftige en onvergetelijke flits door ons heen. Deze fysiek zwakke man hij heeft geen goed hart werd door zijn kwaal niet te veel gehinderd, zo lang hij zijn ingesloten bestaan leidde. Maar de gang der gebeurtenissen, zijn nadere kennismaking met Goed, zijn oude directeur en diens milieu iets waar hij vroeger niet aan denken wilde de eigenaardige wereld van het toneel, waar hij in geplaatst wordt, weken hem los uit zijn gareel. Hij wordt geconfronteerd met levensvor men, die hij tot nog toe ontkend had, maar die hem nu prikkelen tot erva ring. Van een fantasieloze vrijgezel wordt hij de welhaast avontuurlijke minnaar van een toneelspeelster. Hij verliest al zijn morele grondslagen en kan toch niet werkelijk meespelen. Hij is bang dit nieuwe leven weer te zullen verliezen. In een hotel op reis ziet hij of hij meent te zien de man, die zijn leven als het ware met een onzichtbare draad leidt, mijnheer Goed. Dan laat de realiteit hem hele maal los en in zijn angst, dat deze man hem zijn pas ontdekte erotische geluk weer ontnemen zal, denkt hij de volgende dag aan het strand, dat Goed aankomt en hem zal gooien met zijn aktentas aktentas die hij op het moment van het ontslag zo over duidelijk tegen het bureau had zien staan „leunend tegen het bureau, zoals een mens met zijn rug ergens tegenaan leunt; uit ongeverfd varkens leer en dik, dik als een dikke blonde vrouw". In dit moment van gesple tenheid breekt Keuning in letterlijke zin; zijn hart begeeft hem. Een buitengewoon knap geschreven en lucide psychologisch verhaal. J. Bernlef. „Stenen spoelen". Querido Amsterdam 1960 Bernlefs gedichten en verhalen zijn in 1959 bekroond met de Reina Prinsen Geerligsprijs. Uit deze bundel blijkt dat die bekroning terecht geweest is. Opvallend is dat deze verhalen gro tendeels in Zweden en onder Zweedse landslieden spelen. Zweden, het land van de sociale welvaart. Het is wel haast overbodig te zeggen, dat zij niets gemeen hebben met de befaamde Scandinavische lectuur, waar de uit leenbibliotheken mee volstaan, tenzij dan met het onvergetelijke „Gosta Berling". Deze jonge schrijver heeft in Zwe den gewoond en is daar geboeid ge worden door de wonderlijke individua liteit van de eenzamen, die in het wilde land wonen. Het zijn als het ware de laatste mensen in de „welvaartstaat", deze Sven Brolin, Stig, Bo Berndt, Goran, Lars en de anderen. Zij zijn de uitzonderingen op de gelijk en ge lijkvormigheid van de mens van he den. Dat wij hen stuk voor stuk ont moeten in telkens één verhaal, ver breekt de verbondenheid van het ge heel niet. Men zou althans de eerste tien verhalen kunnen beschouwen, zoal niet als een roman dan toch als een cyclus. De andere „Drie Flinters" ge naamd, verschillen in wezen eigenlijk niet van de vorige. Ook hierin zijn het de zeer persoonlijke ervaringen, de uitzonderingstoestanden, welke de kern van de beschreven levens vor men, die de aandacht zo terecht vra gen. Aan deze figuurtekeningen ligt een aangeboren mensenkennis ten grondslag. Dit zich kunnen inleven, zich kunnen vereenzelvigen is het, dat dit werk uitheft boven veel, want he den geschreven wordt en dat te zeer tot het eigen ik beperkt blijft. Een debuut, dat naar meer doet verlangen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1960 | | pagina 17