f\ b Rraiye- Een Zoeklicht LUPINEN VOOR DE TUIN Kleurloze Sovjetrussische satire in een klein theatertje in Parijs DE TOVERLANTAARN IN NIEUWE VORM ZATERDAG 22 OKTOBER WEKELIJKS BIJVOEGSEL PAGINA 2 OP DE BOEKENMARKT Al een kwart eeuw trekpleister in Moskoumaar de mopjes op ide bonzen zijn erg onschuldig Er was voor de aanvang van dit nieuwe seizoen nog al wat gepraat over „La petite datsja" (een woord waarmee de Russen een villa of optrekje op weekeinde- huisje buiten op het land aanduiden). Onder de titel „Het kind van een ander" had deze komedie met muzikale Ingrediënten in de vorm van chansons, van de hand van een zekere Tsjwarldn, haar première in 1934 ln Moekou beleefd om sindsdien tot de lucratieve trekpleisters van het satire-theater te bleven behoren waar het volgens het programma nog altijd „vjjf a zeven maal per maand" wordt opgevoerd. Dat woord „satire" in verband met een uiting van Sovjetrussisch toneel, plus de omstandigheid dat we nu dus voor het eerst in aanraking zouden komen me' een Russische pendant van de moderne Amerikaanse „musical" of operette, deed onze oren spitsen en so hebben we dan onze eerste passen in dit jonge seizoen gericht naar het (kleine) Théatre Daunou b(j de Parjjse boulevards om er het fijne van te vernemen. wankelen zou worden gebracht dan zal de schrijver van deze „satire" zjjn handen niettemin in onschuld kunnen bljjven wassen. Er worden een paar heel brave mopjes getapt over bureau craten en partijbonzen en de brede moeke van het meisje loost bovendien wat gramschap en verontwaardiging over de geest van de nieuwe tijd, de bolsjewisten en de atheïsten. Maar om dat die vrouw toch tot de voorbije generatie behoort, was die kritiek uiter aard van nature al gebrandmerkt door reactionaire overwegingen. Nee, als sa tire op wie of op wat? verdient dat niemendalletje al evenmin dat er woorden aan worden verspild. Maar wanneer we deze ongestroom lijnde musical uit de Sovjetrussische koker nog eens door echte Russen gespeeld en gezongen konden zien en horen, dan zullen we ons die kans niet laten ontlopen, want stellig zit er wat meer muziek in dan er bij deze Parjjse voorstelling uit is gekomen. De ouders van het omstreden meisje, Marise Paillet en Olivier Hussnot, nemen afscheid van hun „kleine datsja". f -- Met het steeds groter worden van de belangstelling voor het maken van opnamen in kleur waarbij vooral ook de omkeerkleurenfilm, die kleurendia's levert, zeer geliefd is groeit de behoefte om de kleurenplaatjes te bekijken met behulp van een projektor. Nu heeft reeds van het begin der fotografie af het lichtende beeld al een sterke bekoring uitgeoefend. De vroegere lantaarnplaatjes, die in zwart-wit werden gemaakt, waren veelal een grote trekpleister op lezingavonden. De aankondiging: „met lichtbeelden" werkte altijd sterk animerend op het bezoek en zo sjouwde menig spreker met een kist met glasplaatjes, die het formaat van ruim 8 bij 8 centimeter hadden. Het gewicht daarvan was respectabel, terwijl daar, wanneer de lezing in een klein zaaltje werd gehouden, er nog de last van een kleine hutkoffer bijkwam, gevuld met het projectie-apparaat, voorzien van een ettelijke kilo's wegende condensor. Verhaal zonder een spoor originaliteit Van de huidige produktie van de Sovjetrussische-dramaturgie la tot dus ver vrijwel niets het ijzeren gordijn gepasseerd, doch bij ons weten is een Russische operette of hoe men die mengvorm dan ook wil noemen nog helemaal nooit in het Westen opge voerd. Hoe die eerste proeve smaakt? Laat ons zeggen dat we, zonder de extra-attractie van die oorsprong, over dit Parljse evenement zeker niet één enkel woord hadden geschreven! Zowel het verhaaltje als de uitwerking is van genie en zelfs van leder spoortje originaliteit gespeend, al is het voor een Westers oor dan ook wel aardig om zo'n blijspelletje eens gelardeerd te horen door wijsjes die door de Slavische folklore werden „geïnspireerd' en die tengevolge daarvan vrij zijn van Broadway-lnvloeden en syncopen. Men kan zich voorstellen dat dit blijspel-met-liedjes door Russen die spelen, zingen en dansen kunnen, zijn effect niet behoeft te missen, want de muzikale grondstoffen zijn beslist van een hoger gehalte dan de tot de draad versleten formules, clichés en stoplappen waarmee, onder het verra derlijke hoofd van „jazz", soortgelijke Westerse scheppingen meestal gebrou wen worden. Maar in handen, en via de totaal onbedreven stembanden, van deze Franse troep en met een armzalig strijkje met een pseudo-balalaika en een accordeon voor de lokale kleur als begeleiding, bleef er van de ontegen- zeglijke charme van die Slavische melodietjes helaas maar erg weinig over. Verdunde satire En het verhaaltje? De datsja in kwestie dan is bewoond door een cel list, zijn vrouw en lieftallige Jonge dochter die natuurlijk door een kring aanbidders wordt omringd. Twee of drie rivalen behoren tot een ploeg ingenieurs en landmeters, die een nieuwe weg moeten ontwerpen, en het buitenhuisje van de vader van de be geerde bruid wordt dan een stuk sym bolisch wisselgeld in de transacties rond om de Jonkvrouw. De vraag is namelijk of de nieuwe weg ginder of hier zal komen, en in dat laatste geval zou het huisje moeten worden afgebroken. Tenslotte wordt het barakje inderdaad geofferd en vertrekt het oude echtpaar naar Moskou, nadat er al drie of vier aanlopen voor een bruiloftsfeest zijn mislukt. De sprong wordt al die eerste malen, moet ge nog weten, niet ge nomen zodra de bruidegom-ln-spe het gerucht ter ore komt, dat het meisje geen maagd meer is en binnenkort zelfs moeder hoopt te worden. Een gerucht dan evenwel, maar een legende blijkt te zijn, die door het meisje zelf Fem Rütke „Blauw Gras". A. A. M. Stols. 's-Gravenhage z.j. Paul Snoek „Hercules". A. Man- teau N.V. Brussel 1960. M. Trippas „Geschonden Heelal". A. A. M. Stols. 's-Gravenhage z.j. Dat het gevaar, dat ik heb menen te zien in de gemakkelijke (in wezen na tuurlijk evenmin gemakkelijk als ieder andere vorm van poëzie) wijze van verzen schrijven, welke de expe rimentele dichters in de wereld ge bracht hebben, werkelijk niet denk beeldig was, blijkt wel uit de gedich- tenproduktie van vandaag. De drie bundels, die ik hier noem, zijn alle drie bij een goede uitgever verschenen, maar geen van de drie heeft echter met poëzie veel uit te staan. Deze bundels bevatten verzame lingen van vage poëtische gevoelens, die merendeels al vele malen en zoveel beter uitgedrukt zijn door de oudere dichters. Gevoelens van onlust, ro mantische verlangens, onvrede met het leven in beelden vol manen, bomen, water, zon, voor- en najaar, wind, nacht, vogels ach we kennen die al zolang. Nu de oude versvormen hebben af gedaan, missen wij ook die verrassing. Een ieder die iets van verzen en hun ontstaan afweet, is op de hoogte van het feit, dat de rijmdwang en maat- dwang die kunnen funest zijn, ik weet het in een goed vers aanlei ding kunnen zijn tot oorspronkelijke wendingen en onverwachte gedachten- sprongen. Deze mogelijkheid is ver loren gegaan nu men deze zaken, als zijnde ouderwets, heeft afgeschaft. De jeugdigste dichters vinden dat zij het wel afkunnen met een surrogaat van deze moeilijk hanteerbare versonder delen n.l. met de dreun. Een vloed van onheldere gedachten en niet ge realiseerde gevoelens dreunt dof langs onze ogen en oren. Onder het motto van .Poëzie schuilt overal! Mijn vrienden!" van De Genestet, worden reeksen woorden, nauwelijks geformu leerde begrippen en kronkelige zins wendingen aan elkaar geregen in de Van lupinen zal men in een zonnige tuin erg veel plezier hebben. Ze bloeien dat het een lieve lust is. Vooral de Russell- hybriden zullen u wel voldoen. In deze lupine komen vele tin ten voor, twee en driekleurige soorten, doch ook éénkleurige en vooral de mooie zalmtinten schenken veel genot. De vaste- plantenkweker kan ze u lever°~ sterke planten kunnen dan vol gend voorzomer al volop moe. Dan moet men volgend voorjaai het zaad al vroeg bestellen e' als men dan vroeg onder glas of in potten binnenshuis zaau kunnen ze dezelfde zomer nog bloeien. Dan moet men elk plantje na opkomst in een potje zetten; later poot men ze in de volle grond van de tuin uit. In een goed bemeste grond groeien ze vry snel door. Men kan ook in mei-juni in de volle grond van de tuin zaaien, doch dan moet men het weer al heel erg mee hebben, willen ze dezelfde zomer nog bloeien. Vasteplant-lupinen voldoen vooral op een zonnig plekje in de border. Men vindt wel eens dat ze na de bloei minder mooi worden. Dat is ook zo, doch als men bijtijds de uitgebloeide res ten wegneemt en niet afwacht totdat de laatste bovenste bloemknopjes open komen, valt dat nog wel wat mee. Ze zullen dan nog nieuwe bloemstengels kunnen vormen, doch hiervan moet men toch niet te veel ver wachten. Het is echter ook heel goed mogeiyk ze na de bloei tot op de grond af te snijden; ze worden daarna opgenomen en dan kan men grote pollen in stukken delen. Elk deel kan dan elders in de tuin opgeplant worden. De leeg gekomen plaats in de border kan men dan nog vullen met echte zomerbloemen; vroeg in de herfst worden de planten dan weer op de voor nen bestemde plaats gepoot. Als men het zo doet, kan men er vele Jaren plezier van hebben. Het gewas kan soms wel een hoogte van ongeveer één meter bereiken. Het is dus niet goed ze pal op de voorgrond te poten; ze kunnen beter in groepsver band naar achteren geschoven worden. In onbeschutte tuinen zal men wel voor een stevige stok moeten zorgen; ze zullen anders met regenachtig weer omzakken en dat kan men beter voorkomen. G. Kromdijk hoop, dat de magie van het vers dan wel vanzelf meegeboren zal worden. Dat gebeurt nu eenmaal niet. Een slecht vers is en blijft een slecht vers, of het nu een sonnet of een volkomen vry exemplaar is. Nu wil ik niet zeg gen, dat die jeugdige dichters goede verzen zouden schryven, indien zy zich tot de oude vorm zouden wenden, hele maal niet. Ik heb alleen een vermoe den, dat zy helemaal geen verzen zou den schryven, als het nog op de oude manier moest. Want, zoals ik al zei: deze nieuwe manier heeft het gevaar van het gemak. Laten wij eens een vers nemen van Fem Rütke genaamd .Stilleven". Als nu de tafel even/ adem haalde/ zou ik geloven in haar biyde glans. De zon geeft wel een vreemd soort licht,/ de wind heeft byna een gezicht;/ maar 't water blyft/ by alles koel. De hond speelt met een dode/ tak, de/ tafel weet/ wat ik bedoel. Tegen de eerste strofe kan men geen bezwaar maken, behalve dan dat de noodzaak om „adem haalde" niet achter ,£ven" te plaatsen, niet te vinden is. Verder is dit beeld goed. Met de tweede strofe gaat het ook nog. Alleen aan het „maar" van de derde regel ontbreekt de zin. Waarom zou het water niet koel blyven, ondanks het vreemdsoortige licht van de zon en de by na-personificatie van de wind? In de derde strofe wordt nog iets aan het beeld toegevoegd, dat overigens niet des stillevens is, maar enfin. Dan eindigt het vers met „de tafel weet wat ik bedoel". Dat is van die quasi-geheimzinnigheid, die my dwingt tot opmerkingen zoals: „Neen juffrouw, die tafel weet er geen donder van of u bedoelt niets." En waarom een verzenbundel ge noemd naar een parfum van Elisabeth Arden, ,31ue Grass"? By de dichter Paul Snoek heb ik, be halve een hoeveelheid onvoorstelbare malligheden (Waar ik my een leed schap aan de wapperende uiers/ van een nimbus warm b.v.) een vers ge vonden, dat begint met: De zon/ is myn oudste vriend en hy weet het. Een dergelyke familiare omgang met de zon is bepaald niet voor velen weggelegd. Voorts doet de regel den ken aan de veel bescheidener J. B. Charles, die verklaart „De groene zee is mijn vriendin". De water- en zee- gevoelens van Paul Snoek zyn overi gens veelal terug te brengen op de poëzie van Charles, evenals die tafel aan de waterkant van Fem Rütke op die van Nyhoff. M. Trippas, zo vertelt ons de omslag van de bundel, heeft drie Jaar in Afrika getoefd in „wezeniyk contact met de Afrikaanse ziel". Uit zyn verzen krijgt men de indruk, dat hy daar alleen zyn eigen wat opgezwollen ziel heeft rond gedragen. „Afrika/ ontembaar dier/ dwingen zal ik u/ in woorden" Gelukkig ont dekt de dichter dat „de beitel van myn taal/ breekt/ op uw harde kern." Dat verwondert ook niemand, want met deze precieuze en veelgebezigde beeld spraak de ziel van Afrika oproepen, moet uitgesloten zyn. Zo laat hy zyn „vijftienjarig negermeisje" denken „nu dit zachte vuur/diep in my gaat bran den/" als ware deze Afrikaanse een kostschoolwezentje. Johan Fabricius. „Ballade van de zeeman Joris Breebaart". Leopold, Den Haag 1960. Het is helemaal niet myn bedoeling deze ballade te stellen tegenover de zojuist genoemde moderne produktie, want deze zaken hebben totaal niets met elkaar gemeen. Fabricius, de ro mancier, heeft een plezierig en pre tentieloos verhalend gedicht geschre ven over de avonturen van een zee man. Dat deze zeeman wat conven tioneel wordt voorgesteld in de trant van een liefje in iedere haven en het hart verloren aan de zee, wordt goed gemaakt door de wyze van vertellen of dichten, wat men zeggen wil, die raak en nuchter is. Opvallend is de nood zaak van deze vorm. In proza zou het nooit zo boeiend zyn geworden. Deze ballade wekt geen enkele herinnering aan Maria Lecina op, wat wonderlik genoeg is aangezien dat relaas van de zeeman door zyn zeldzaamheid een diepe indruk op Nederland gemaakt heeft. De illustraties van Bantzinger heb ben de verliefde zwierigheid hem eigen. CLARA EQGIXK De lichtsterkte van zo'n knaap van een lantaarn kwam in de meeste ge vallen niet boven de 250 watt uit. Een groot gedeelte daarvan ging verloren door de vry simpele uitvoering van reflector, condensor en projectie-lens. De hulskamer-lantaarns bezaten in een gustig geval een 100 watt lamp met een vry lichtzwakke lens. Tegenwoordig zyn de projectoren veel kleiner, terwijl de lichtopbrengst beduidend groter is. Dat is maar ge lukkig, want kleurenprojeotie vraagt veel meer licht dan die van zwart wit materiaal. Pas in een vloed van licht gaan de kleuren van een dia „leven". Dat wil nu niet zeggen, dat men met een projectie-apparaat, gemaakt voor een lamp van 100 of 150 watt geen goede beelden kan verkrygen. Alleen wordt bij het gebruik daarvan zo vaak de fout gemaakt, dat men met deze kleinere toestellen een heel grootbeeld wil maken. Wie zich met een wat klei ner beeld tevreden wil stellen, komt met zo'n projector heel goed uit. Wan neer echter een scherm van 100 of 120 cm. „volgedraaid" wordt, zullen de kleuren niet die tinteling bezitten, die ontstaat wanneer een krachtige licht stroom door het kleurendia gaat. Een goed advies aan iedere amateur, die z'n plaatjes vertoont, is dus: zoek steeds het evenwicht tussen lichtsterk te en beeldgrootte. In het algemeen kunen we wel zeg gen, dat voor een beeldgrootte van één meter of meer een 300 watt lamp ver eist is. Maar deze lampen ontwikkelen een zodanige warmte, dat een koe lende luchtstroom noodzakeiyk is, daar anders niet alleen de projector te heet zou worden, maar ook de kleurendia's zouden gaan smelten. Om dus in een klein apparaat de 100 of 150 watt lamp te vervangen door een van 300 watt zonder verdere voor zorgsmaatregelen tegen de gevolgen daarvan te treffen, zou zeer onver standig zyn. Want ook de condensor, die in elk projectieapparaat aanwezig is om het licht te bundelen, zou onge- twyfeld grote kans lopen te barsten. Zelfs wanneer men by een goed ge koeld apparaat de 300 watt lamp ver vangt door een 500 watt lamp (b.v. voor zaalgebruik) wordt een extra warmtefilter tussen lamp en dia ge plaatst om eventuele oververhitting te voorkomen. Ook ontstaat in iedere projector oververhitting wanneer de lamp van het toestel niet gejusteerd is. Daar onder verstaan wy dat de lamp de juiste stand heeft ten opzichte van de reflector, die achter de lamp is ge plaatst. Dit is een holle spiegel, welke de lichtstralen, die naar achteren val len, terugkaatst. De lichtopbrengst wordt door een goede reflector ten zeerste verhoogd. Controle van de re flector is van tyd tot tyd nodig en wanneer deze door grote hitte zyn re flecterend vermogen heeft verloren, is het verstandig er een nieuwe in te plaatsen of hem te laten verzilveren. Behalve dat de reflector de licht stralen van de ervoor geplaatste lamp terugkaatst, zendt hy ook de warmte terug. Wanneer de warmtestralen nu maar geen hinder op hun weg onder vinden, ontstaat geen oververhitting. Maar komt het weerkaatste beeld van de holle spiegel mét de weerkaatste warmte precies terecht op de gloeidra- den van de lamp het gloeidraad- gedeelte heet filament dan wordt de temperatuur in de buis te hoog. Het glas van de lamp wordt zo heet, dat het z'n smeltpunt nadert en de lamp begint een bobbel te vertonen. Soms zet het glas zo Sterk uit, dat het lykt of de lamp opgeblazen is. Hy klemt zichzelf vast en naenige tyd barst hy. Gebeurt dit niet, dan is toch de le vensduur van het filament in groot gevaar. Waar een projectielamp een leeftyd van 25 tot 50 branduren kan bereiken, daalt deze tot 12 uur of minder. Over het justeren van de lamp en enkele andere projectiegeheimen een volgende keer. PROJECTIE-TIPS Wanneer uw projector geen „spieklampje" bezit, houdt dan toch een heel zwak lichtpuntje in de buurt. Een zéér flauwe ver lichting is prettiger by de projec tie dan de overgang van „stikdon ker" naar een stralend beeld. Haal in de wintermaanden niet vlak voordat U gaat projecteren uw plaatjes uit een onverwarmd ver trek om ze daarna direct in het toestel te plaatsen. Condenswater en de beruchte Newton-ringen ontstaan dan veel sneller. Laat de dia eerst even op normale temperatuur komen. Stoot tydens het projecteren niet tegen het apparaat of de projectie- tafel. Het filament is gloeiend heet en de draden breken door een schokje dan heel gemakkeiyk. Zou het transporteren (doorschuiven) van de plaatjes wat hortend gaan, verhelp dit dan eerst even, want ook die stootjes zyn schadelijk voor de gezondheid van uw lamp. Pak niet onmiddeliyk nadat de projectie afgelopen is, het toestel beet om het in een koffer of doos te plaatsen. Eerst even laten af koelen Uw lamp ïydt sterk van het in schakelen. Vermydt dus het on nodig aan- en uitknippen ervan. worden. Maar zo wordt dan tenminste wel de moraal ultelndeiyk gered. Ge zult tenslotte wellicht ook nog willen vernemen waar de „satire" school? Dat viel ook erg tegen. Wan- (Van onze Paryse correspondent) neer het Sovjet-bolwerk nog eens tot

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1960 | | pagina 18