MILJOENENNOTA IS GEBORDUURD MET
GOUDEN DRAAD DER HOOGCONJUNCTUUR
Betekenis der belastingverlaging
Voor probleemgebieden gedurende
vier jaar in totaal 60 miljoen
BUITENBIJTS!
In vele opzichten een aantrekkelijk beeld
maar minister houdt een slag om de arm
Besparingen namen sterk toe
Bestaande heffingspercentage
geldt voor 10% hoger inkomen
Versnelde uitvoering Rijkswerken
DINSDAG 20 SEPTEMBER 1960
(Van onze financiële medewerker)
Door de begroting voor 1961 en de daarop ge
geven ministeriële toelichting loopt als we het
eens wat lyrisch mogen zeggen! de gouden
draad van de hoogconjunctuur. Men zou van een
„populaire" begroting kunnen spreken, in zoverre
de Regering ook harerzijds zowel de bevolking,
als het bedrijfsleven en de gemeenten (f. 100 mil
joen) in de resultaten van die hoogconjunctuur wil
doen delen.
Al houdt zij, met het oog op de onzekere facet
ten, welke de conjunctuur buiten onze grenzen
vertoont, een slag om de arm, het moet tot grote
dankbaarheid stemmen dat de minister in zijn
Memorie van Toelichting een ganse reeks symp
tomen van conjunctuurvoorspoed kan opsommen.
Produktie en uitvoer zijn in 1960 belangrijk
gestegen, de industriële produktiviteit is zelfs in
sterkere mate toegenomen dan mocht worden
verwacht, en de tot dusver toegestane loons- en
salarisverhogingen konden daardoor ruimschoots
worden opgevangen. De kosten van levensonder
houd zijn in 1959 en 1960 niet in sterke mate opge
lopen, het prijspeil is in laatstgenoemd jaar
nagenoeg gelijk gebleven en de consumptieve
bestedingen, al dienen ze voor de naaste toekomst
scherp in het oog te worden gehouden, zijn in
procenten van het nationale inkomen tot dusver
ook in 1960 teruggegaan, zodat ze voor dat jaar
op 56 pet. worden geschat tegen bijvoorbeeld 60
pet. in 1956.
De toenemende welvaart van de Nederlandse bevolking komt duidelijk tot
uitdrukking in de stijging van het nationaal inkomen, zij het dan ook, dat er een
vertraging is in de vooruitgang. Van 1958 op 1959 een accres van ca. 7 pet., van
1959 op 1960 van meer dan 10 pet., voor 1961 naar schatting van 7.7 pet., waardoor
ons volksinkomen thans bijna f. 42 miljard bedraagt.
In overeenstemming met de tot dusver bescheiden stijging van de particuliere
bestedingen, zijn de nationale besparingen boven verwachting toegenomen.
Bedroegen ze in 1958 „slechts" 19.7 pet. en in 1959 22.4 pet. van het nationaal
inkomen, voor 1961 worden ze op 24 pet. geraamd, een cijfer dat ver uitgaat boven
dat door de president van de Nederlandsche Bank als minimum (20 pet.)
beschouwd.
procentterwijl die voor onderwijs
van 2.64 -procent tot 4.22 procent en
die voor Volkshuisvesting van 1.89
tot 2.39 procent zijn gestegen, dan
zijn dat evenzovele aanwijzingen
voor een gezonde ontwikkeling van
de verhouding tussen de nationale
inkomsten en de uitgaven van de
Staat.
Het behoeft, met de hierboven ver
melde cijfers voor ogen, dan ook niet
te verwonderen dat de minister van Fi
nanciën met voorstellen tot belastingver
laging komt, welke men elders in dit
Staat profiteerde
Dat de Staat, met name de fiscus, van
de opgaande conjunctuur profijt heeft
getrokken spreekt vanzelf.
Door de progressie van de loon- en in
komstenbelasting neemt de belastingop
brengst in sterkere mate toe dan het na
tionaal inkomen. Zo zijn de middelen,
welke de Staat uit belastingen en an
deren hoofde verkrijgt van f. 7 miljard
in 1958 tot f. 8.4 miljard in 1960 geste
gen, terwijl ze voor 1961 op rond f. 9
miljard worden geraamd. De werkelijke
uitkomsten van de begroting zijn de
laatste jaren dan ook telkens gunstiger I blad vindt vermeld. Reeds lang heeft de
1 minister als zijn mening uitgesproken
dat de belastingen - en met name de
directe belastingen - in ons land te hoog
zijn en als hij thans nog een slag om de
arm houdt en de beslissing over het
tijdstip, waarop de verlagingen zullen
ingaan, tot 1 juli 1961 uitstelt, geschiedt
zulks uitsluitend op overwegingen van
conjunctuurpolitieke aard.
geweest dan de raming, hetgeen ook
voor 1959 en 1960 het geval was.
Voor eerstgenoemd jaar was op de ge
wone dienst een tekort van f. 130 mil
joen geraamd, de „voorlopige uitkomst"
toont een overschot van f. 952 miljoen
aan, waardoor het verwachte tekort van
de gehele dienst van f. 1850 miljoen tot
f. 945 miljoen kon worden teruggebracht.
Voor 1960 zien we eenzelfde verschijn
sel. Oorspronkelijk geraamd op f. 464
miljoen, zal het overschot volgens de
laatste schatting voor de gewone dienst
f. 748 miljoen bedragen mede als ge
volg waarvan de raming van het tekort
voor de gehele dienst van f. 956 miljoen
tot f. 579 miljoen kan worden verlaagd.
Verdere stijging
De conjunctuurontwikkeling van de
laatste jaren heeft op de financiën van
de Staat dus een uitermate gunstige in
vloed gehad en zolang er in die con
junctuurontwikkeling geen stagnatie in
treedt, zal dat natuurlijk zo blijven.
Op grond van de stijging van de pro
duktiviteit met 2 k 2& per jaar en
van de beroepsbevolking met 1^ a 2
per jaar, wordt een verdere toeneming
van het nationaal inkomen van ca. 4
en een iets grotere toeneming van de
belastingopbrengst verwacht en ondanks
de belastingverlagingen, welke in de
begroting voor 1961 zijn verwerkt, sluit
de gewone dienst dan ook met een over
schot van f. 948 miljoen en de totale
dienst met een tekort van niet meer
dan f. 539 miljoen waarin dan nog
rond f. 400 miljoen voor aflossing van
schuld is begrepen.
Zo kan het dus niet verwonderen, dat
ondanks de grote kapitaalsuitgaven,
welke de Staat zich veroorlooft (voor
1961 f. 1900 miljoen) van een stijging
van de Staatsschuld (van 1947 tot 1957
van f. 28 miljard tot f. 18 miljard terug
gegaan) nauwelijks sprake is.
Dat kapitaalsuitgaven voor allerlei
openbare werken van duurzaam ka
rakter en die aan de volkswelvaart
ten goede komen, geheel of groten
deels uit de gewone middelen wor
den betaald, illustreert een conser
vatief financieel staatsbeleid, dat
men buiten onze grenzen vermoede
lijk nergens aantreft.
De eer hiervan komt zeker niet al
leen aan minister Zijlstra toe. Wel heeft
hij van meet af als zijn uitgangspunt
voor het financieel beleid betoogd, dat
de Staatsuitgaven in mindere mate moe
ten stijgen dan het nationaal inkomen,
hetgeen de laatste jaren en ook in 1960
het geval is geweest.
Interessante procenten
Stelt men de Staatsuitgaven te
genover het nationaal inkomen, dan
blijkt dat ze bijvoorbeeld in 1954
nog 27.58 procent daarvan bedroe
gen, maar thans niet meer dan ca.
24 procent van het nationaal inko
men uitmaken. En als men dan ziet
dat procentsgewijs de militaire uit
gaven van 6.66 procent tot 4.29 pro
cent zijn teruggegaan en die voor de
nationale schuld van 4.57 tot 2.51
Meer tekening
Het is niet zo dat de overheid met
haar financieel en monetair beleid de
conjunctuur kan beheersen, maar wel
heeft een belastingverlaging van rond
f. 500 miljoen, ofwel ca. 5 procent van
de totale belastingdruk, op de Neder
landse economie een zodanige invloed
dat men met zulk een impuls uiterst
voorzichtig moet zijn. Vooral omdat de
conjunctuur thans tekenen van onzeker
heid toont. In West-Duitsland en ons
land is ze, zo al niet overspannen, dan
toch gespannen wegens het gebrek aan
arbeidskrachten, in de V.S. is daarente
gen de werkloosheid toegenomen en wel
ke invloed van een en ander op de Ne
derlandse economie zal uitgaan, valt niet
te voorzien.
De minister is blijkbaar van oordeel
dat er in de loop van het eerste halfjaar
1961 wat meer tekening m de conjunc
tuurontwikkeling zal komen en wil daar
om de verlaging van de loon- en in
komstenbelasting op zijn vroegst per 1
juli 1961 doen ingaan, terwijl eerst na
die datum zal worden bepaald wanneer
het bedrijfsleven zijn „fiscale donatie"
krijgt.
Het terugbrengen van het 4447 pet.
tarief voor de vennootschapsbelasting
tot het vroegere 4043 tarief kost de
schatkist overigens geen geld, omdat de
kosten daarvan ad. f. 150 miljoen als ge
volg van de verminderde investeringsaf
trek tot tweemaal 5 in plaats van de
thans geldende aftrek van tweemaal 8
procent terugvalt.
Verlichting
Er valt iets te zeggen voor de bedoe
ling de fiscale lasten voor het gehele
bedrijfsleven wat te verlichten en deze
niet uitsluitend meer van de nieuwe in
vesteringen afhankelijk te stellen. Zoals
BOTER VRIJGESTELD VAN
OMZETBELASTING
Beperking landbouwsteun
Het beleid van de regering is erop ge
richt de omvang van de subsidies ten be
hoeve van de landbouw zoveel mogelijk
te beperken. In het kader van dit stre
ven zullen bepaalde wijzigingen in de
opzet van het garantiebeleid worden tot
stand gebracht, terwijl voorts aandacht
zal worden geschonken aan de mogelijk
heden die kunnen leiden tot een verho
ging van de opbrengstprijs van het pro-
dukt melk. Teneinde hier harerzijds een
bijdrage te leveren heeft de regering be
sloten met spoed een voorstel tot vrij
stelling van de boter van omzetbelasting
bij de Tweede Kamer in te dienen. Voor
de steun aan de landbouw heeft de re
gering in de begroting voor 1961 een be
drag van 297 miljoen gulden opgenomen.
ONTWIKKELING VAN DE NATIONALE SCHULD
men weet is bij de algemene belasting
herziening reeds voorgesteld het percen
tage van de vennootschapsbelasting voor
de uitgekeerde winst met 15 punten te
verlagen, wat dus na de invoering van
de thans voorgestelde verlaging wil zeg
gen dat van de uitgekeerde winst niet
meer dan 2528 pet. zal behoeven te
worden betaald.
De verlaging van de loon- en in
komstenbelasting is wel de voor
naamste noot uit de ministeriële
compositie. Ze zal voor de schatkist
in 1961 een aderlating van rond
f. 200 miljoen betekenen, welk be
drag geleidelijk tot rond f. 500 mil
joen zal stijgen. Men heeft hier
voornamelijk de lagere inkomens
willen tegemoetkomen. Dit blijkt het
best uit de verhoging van het be
lastingvrije inkomen van f. 2100 tot
f. 2700, hoewel dit ook voor de gro
tere inkomens van belang is, omdat
de „top", waarover het hoogste per
centage wordt betaald, er door wordt
verlaagd. Van de circa f. 500 mil
joen komt echter bijna f. 300 ten
goede aan de belastbare inkomens
beneden f. 7500.
De andere belastingverlagingen - ver
mogensbelasting, omzetbelasting op si
garetten, personenauto's, motorrijwielen
en banden zijn van minder betekenis.
Gelet op het feit dat de Staatstaak zich
in onze tijd voortdurend uitbreidt, is het
tenslotte verheugend te constateren dat
voor de financiering van de Staatsuitga
ven met een kleiner deel van het volks
inkomen kan worden volstaan.
Te voorzichtig
Men zou kunnen zeggen, dat de
Regering al te voorzichtig is met het
uitstel van de beslissing over de in
voering der voorgestelde belasting
verlagingen tot de tweede helft van
het volgend jaar, omdat ook dan het
verder verloop van de conjunctuur
niet kan worden voorzien. Met name
voor de lagere inkomens hadden we
liever een op 1 januari aanstaande
ingaande belastingverlaging gehad,
mede omdat daardoor de drang naar
loonsverhogingen, welke laatste de
exportpositie van ons land beïnvloe
den, zou worden verminderd. Het zou
ons niet verwonderen als hierop bij
de behandeling in de Kamers werd
aangedrongen.
Op zijn persconferentie is ons echter
wel gebleken, dat de professor in de eco
nomie in de minister van Financiën nog
niet is ondergegaan en deze tjjd op con
junctuurpolitieke gronden ingenomen
standpunt glashelder en overtuigend
weet te verdedigen.
Al zal het dan eerst na St.-Nicolaas
zijn dat ons enige fiscale verrassingen
wachten, „Sint Jelle" zal met niet min
der enthousiasme worden ontvangen.
BOE DE STAAT EEN GULDEK ONTVANGT
Omzetbelasting 181
Invoerrechten 10\
De verlaging van de loon- en inkomstenbelas
ting acht de regering vooral nodig, omdat door de
stijging van de prijzen en de lonen sedert 1955
(vermindering van de koopkracht van de gulden)
het belastingtarief naar verhouding zwaarder
drukt. Het effect van de belastingverlaging van
1955 is daardoor zelfs verdwenen. De nu voor
gestelde aanpassing aan de ontwikkeling van de
koopkracht komt er op neer, dat de bestaande
heffingspercentages zullen gelden voor een inko
men dat 10% hoger is.
Tevens is de inkomensgrens verhoogd, waarbij
de belastingheffing aanvangt. Voor een echtpaar
zonder kinderen is die grens verhoogd van
f. 2100 tot f. 2700. Beneden een inkomen van
f. 2700 per jaar zal dat echtpaar dus geen belasting
verschuldigd zijn, indien de regeringsvoorstellen
worden aangenomen en in werking treden. Voor
gehuwden met kinderen is de kinderaftrek met
Geen belasting voor inkomen tot f. 2700.-
10% verhoogd. Bovendien is de invaliditeits- en
ouderdomsaftrek van f. 624 per jaar verhoogd tot
f. 702 per jaar. De belastingverlaging komt door
de verhoging van de belastingvrije voet procents
gewijs in het bijzonder ten goede aan de minst
draagkrachtigen. Het effect hiervan werkt door
voor de middeninkomens en neemt geleidelijk af
bij een verdergaande stijging van het inkomen.
De belastingvermindering voor een gehuwde
met twee kinderen bedraagt bijv. 40% bij een
inkomen van f. 5000, 16.7% bij een inkomen van
f. 10.000, 11.6% bij een inkomen van f. 20.000.
Daarboven neemt het percentage langzaam af tot
2.6% bij een inkomen van f. 140.000 per jaar.
De vaste heffingspercentages voor de loonbe
lasting over gratificaties en andere beloningen
voor éénmaal zullen geen wijziging ondergaan.
Onderstaande tabellen geven een nadere indruk
van de betekenis van de belastingverlaging.
GEHUWDEN MET AFTREK
VOOR 2 KINDEREN
Vermindering
ONGEHUWDEN
GEHUWDEN ZONDER
KINDEREN
Inkomen
tarief
Vermindering
tarief In tar.
Inkomen
tarief
Vermindering
tarief In tar.
1960 wetsont
gld.
1960
1960 wetsont. gld.
1956
f
3.000
265
187
78
29,4
f
3.000
142
62
80
56,3
f
4.500
588
480
108
18,4
f
4.500
380
280
100
26,3
f
6.000
976
836
140
14,3
f
6.000
660
536
124
18,8
f
7.500
1413
1248
165
11,7
f
7.500
982
831
151
15,4
f
9.000
1900
1702
198
10,4
f
9.000
1347
1164
183
13,6
f
12.000
3007
2737
270
9,0
f
12.000
2215
1950
265
12,0
f
15.000
4300
3937
363
8,4
f
15.000
3280
2910
370
11,3
f
18.000
5761
5306
455
7,9
f
18.000
4518
4048
470
10,4
f
21.000
7330
6803
527
7,2
f
21.000
5877
5326
551
9,4
f
24.000
9000
8403
597
6,6
f
24.000
7329
6705
624
8.5
f
27.000
10738
10082
656
6,1
f
27.000
8855
8168
687
7,8
f
30.000
12531
11823
708
5,7
f
30.000
10434
9694
740
7,1
f
45.000
22061
21147
914
4,1
f
45.000
18983
17994
989
5,2
f
60.000
32179
31113
1066
3,3
f
60.000
28228
27040
1188
4,2
f
90.000
53043
51844
1199
2,3
f
90.000
48041
46491
1550
32
f
120.000
74148
72911
1237
1,7
f
120.000
68869
67076
1793
2,6
Meer dan 97 miljoen
voor Nieuw-Guinea
Het beleid van de regering is er
blijkens de miljoenennota op gericht de
ontwikkeling van de autochtone bevol
king van Nieuw-Guinea te versnellen.
Met het oog hierop wordt aan de s-eld-
middelen van dit gebiedsdeel een Rijks
bijdrage verstrekt van 93,5 miljoen.
Van de jaarlijkse kosten van het
Papoea-vrijwilligerskorps ten bedrage
van 3,5 miljoen, is 2,5 miljoen hierin
begrepen. Het resterende miljoen komt
ten laste van het defensieplafond.
Bovendien is voor 19fil voor de stich
ting tot voorbereiding van agrarische be.
drijven in Ne,Icrïaii '.s -n.^u - liuniea
1.4 milioen en voor cl® SticMinp- Agra
risch Ondeirzock in dit gebiedsdeel 1,5
miljoen aan Rijkssubsidie uitgetrokken.
.\e >rJanUs 4ieu '«jt
dus in totaal 97,4 miljoen uit de Rijks
middelen. Verscheidene in aantal en
omvang toenemende projecten worden
voorts in dit gebiedsdeel gefinancierd
door het ontwikkelingsfonds van de
E E.G.
Inkomen
tarief
tarief
In
tar
1960 wetsont. gld.
1956
f
3.000
f
4.500
171
84
87
50,9
f
6.000
390
279
111
28,5
f
7.500
658
516
142
21,6
f
9.000
976
796
180
18,5
f
12.000
1752
1488
264
15,1
f
15.000
2732
2359
373
13,7
f
18.000
3909
3421
488
12,5
f
21.000
5225
4643
582
11,1
f
24.000
6640
5981
659
9,9
f
27.000
8138
7407
731
9,0
f
30.000
9693
8906
787
8,1
f
45.000
18161
17112
1049
5,8
f
60.000
27354
26100
1254
4,6
f
90.000
47101
45480
1621
3.4
f
120.000
67899
66029
1870
2,8
GEHUWDEN MET AFTREK
VOOR 5 KINDEREN
Vermindering
Inkomen
tarief
tarief
In
tar
1960
wetsont. gld.
1956
f
3.000
f
4.500
f
6.000
67
67
100
f
7.500
238
125
113
47,5
f
9.000
478
316
162
33,9
f
12.000
1114
858
256
23,0
f
15.000
1960
1597
363
18,5
f
18.000
3033
2522
511
16,8
f
21.000
4271
3655
616
14,4
f
24.000
5627
4922
705
12,5
f
27.000
7082
6290
792
11,2
f
30.000
8599
7746
853
9,9
f
45.000
16937
15799
1138
6,7
f
60.000
26050
24696
1354
5 2
f
90.000
45695
43970
1725
3,8
f
120.000
66444
64461
1983
3,0
Prof. dr. J. Zijlstra, de minister van welvarend beeld tevoorschijn is ge-
Financiën met het traditionele kof- komen,
fertje, waaruit ditmaal een nogal
Nog geen nieuwe T.H. of
Universiteit
Uit de Rijksbegroting blijkt, dat het
Kabinet nog geen beslissing heeft geno
men over de eventuele vestiging van een
nieuwe Universiteit of Technische Ho
geschool. In de bij de begroting gevoeg
de toelichting van minister Zijlstra,
staat wel, dat in het kader van de prio
riteiten het Kabinet reeds heeft beslist
dat de investeringen voor het Hoger On
derwijs in 1961 zullen bedragen 135 mil
joen gulden, in 1961 in totaal 150 mil
joen gulden en in 1963 eveneens 150
miljoen.
Er is nog niets beslist over de wijze
van besteding van de te investeren gel
den. De mogelijkheid blijft dus open
dat er nog voor 1963 een beslissing valt
over een nieuwe Universiteit of Tech
nische Hogeschool. Een dergelijk besluit
heeft het Kabinet thans echter nog niet
genomen.
Stimulering der ontwikkeling platteland
Bljjkens de vandaag ingediende Rijks
begroting zal de regering ook in 1961
weer bijzondere aandacht besteden aan
de ontwikkeling van de probleemgebie
den, voornamelijk in de noordelijke pro
vincies. De in april 1959 afgekondigde
premieregeing ter bevordering van in
dustrievestiging heeft geleid tot een
nog steeds aanhoudende stroom van
aanvragen van ondernemers ter ver
krijging van financiële steun. Voor het
verlenen van deze premies in 1961 is een
berdag van 20 miljoen gulden uitgetrok
ken.
Ter verbetering van de verkeersver
bindingen ten behoeve van de industrie
is aan de betreffende gemeenten en pro
vincies toestemming verleend uitvoering
te geven aan projecten tot een bedrag
van 45 miljoen gulden, overeenkomende
met een subsidiebedrag van 26 miljoen
ten laste van het Rijk. Voor 1961 en
volgende jaren zullen deze investerings
activiteiten worden voortgezet. Het ligt
in de bedoeling voor een periode van
vier jaren ^960 inbegrepen) uitvoering
te geven aan een programma ter verbe
tering van verkeersverbindingen tot een
bedrag van 200 a 220 miljoen gulden,
waarin het Rijk 130 miljoen zal bijdra
gen. Op de begroting voor 1961 is daar
voor 21 miljoen uitgetrokken, ter finan
ciering van uitgaven in het kader van
incidentele voorzieningen in of buiten
de probleemgebieden, indien daarmee
het industrialisatiebelang wordt ge
diend, is voorts een bedrag van 2 miljoen
geraamd.
Probleemgebieden
Naast de werken, welke in het normale
programma van de Rijkswaterstaat zjjn
opgenomen, is in de begroting 1961 van
Verkeer en Waterstaat voorts rekening
gehouden met een versnelde uitvoering
van Rijkswerken in de probleemgebie
den, waartoe een aparte post van 15
miljoen is uitgetrokken. In 1960 is hier
voor reeds 11 miljoen ter beschikking
gesteld. Ook voor de jaren 1961 en 1963
zal voor dit doel een bedrag van onge
veer 15 miljoen worden uitgetrokken,
waardoor het totale bedrag voor de vier
jaren ongeveer 60 miljoen zal belopen.
Op de begroting van Maatschappelijk
Werk is voorzien in gelden voor het sti
muleren van investeringen op maat
schappelijk, cultureel en hygiënisch ter
rein, die de aanpassing van de bevolking
aaii de zich wijzigende omstandigheden
kunnen bevorderen en wel ten bedrage
van 1,5 miljoen bestemd voor afronding
van de investeringsactiviteiten in de
ontwikkelingsgebieden en van 3,5 mil
joen voor de probleemgebieden. In 1960
is voor elk der beide genoemde activi
teiten reeds 2,5 miljoen ter beschikking
gesteld.
Het ligt in de bedoeling voor de jaren
1960 tot en met 1963 hiervoor totaal 7
miljoen ter beschikking te stellen voor
de afronding in de ontwikkelingsgebie
den en 13 miljoen voor de probleem
gebieden.
Ruilverkavelingen
Op de begroting van Landbouw en
Visserij zal van investeringsbijdragen
voor ruilverkavelingen en waterbeheer-
sings- en ontsluitingswerken uit te voe
ren door lagere publiekrechtelijke li
chamen ongeveer 35% worden besteed
aan objecten in de probleemgebieden.
Hierbij wordt mede aangesloten aan de
overige activiteiten in deze gebieden en
Bungalows,
schuren, schuttingen
van Ceta-Bever
wordt de ontwikkeling van het platte
land gestimuleerd.
Aangezien bovengeschetst beleid fi
nanciële gevolgen voor de daarbjj be
trokken gemeenten heeft, zal het in vele
gevallen noodzakelijk zijn zorg te dragen
voor een versterking van de middelen
van deze gemeenten. Het ligt in het
voornemen om, te beginnen met het jaar
1960, 'n zodanige wijziging van het aan
deelpercentage van het Gemeentefonds
in de opbrengst der Rijksbelastingen te
bevorderen, dat de middelen van het
fonds met een bedrag van ongeveer 50
miljoen stijgen. In het kader van deze
50 miljoen zal het o.m. mogelijk zijn de
betrokken gemeenten jaarlijks met on
geveer 7,5 miljoen tegemoet te komen in
de extra-lasten, die voortvloeien uit het
regionale welvaartsbeleid van de Rijks
overheid.
Voor de financiering van regionale
projecten ter verbetering van de voor
zieningen op het gebied van het toerisme
kan in 1961 voor een bedrag van 2,5
miljoen aan verplichtingen worden aan
gegaan. In 1960 werd voor dit doel reeds
eenzelfde bedrag gereserveerd. Evenals
in het jaar 1960 zal de regering bevor-
woningen, die het gevolg is van de ves-
deren, dat in de stijgende behoefte aan
tiging en uitbreiding van industrieën in
de probleemgebieden, zoveel mogelijk
zal worden voorzien.