MILJOENENNOTA IS GEBORDUURD MET GOUDEN DRAAD DER HOOGCONJUNCTUUR Betekenis der belastingverlaging Voor probleemgebieden gedurende vier jaar in totaal 60 miljoen BUITENBIJTS! In vele opzichten een aantrekkelijk beeld maar minister houdt een slag om de arm Besparingen namen sterk toe Bestaande heffingspercentage geldt voor 10% hoger inkomen Versnelde uitvoering Rijkswerken DINSDAG 20 SEPTEMBER 1960 (Van onze financiële medewerker) Door de begroting voor 1961 en de daarop ge geven ministeriële toelichting loopt als we het eens wat lyrisch mogen zeggen! de gouden draad van de hoogconjunctuur. Men zou van een „populaire" begroting kunnen spreken, in zoverre de Regering ook harerzijds zowel de bevolking, als het bedrijfsleven en de gemeenten (f. 100 mil joen) in de resultaten van die hoogconjunctuur wil doen delen. Al houdt zij, met het oog op de onzekere facet ten, welke de conjunctuur buiten onze grenzen vertoont, een slag om de arm, het moet tot grote dankbaarheid stemmen dat de minister in zijn Memorie van Toelichting een ganse reeks symp tomen van conjunctuurvoorspoed kan opsommen. Produktie en uitvoer zijn in 1960 belangrijk gestegen, de industriële produktiviteit is zelfs in sterkere mate toegenomen dan mocht worden verwacht, en de tot dusver toegestane loons- en salarisverhogingen konden daardoor ruimschoots worden opgevangen. De kosten van levensonder houd zijn in 1959 en 1960 niet in sterke mate opge lopen, het prijspeil is in laatstgenoemd jaar nagenoeg gelijk gebleven en de consumptieve bestedingen, al dienen ze voor de naaste toekomst scherp in het oog te worden gehouden, zijn in procenten van het nationale inkomen tot dusver ook in 1960 teruggegaan, zodat ze voor dat jaar op 56 pet. worden geschat tegen bijvoorbeeld 60 pet. in 1956. De toenemende welvaart van de Nederlandse bevolking komt duidelijk tot uitdrukking in de stijging van het nationaal inkomen, zij het dan ook, dat er een vertraging is in de vooruitgang. Van 1958 op 1959 een accres van ca. 7 pet., van 1959 op 1960 van meer dan 10 pet., voor 1961 naar schatting van 7.7 pet., waardoor ons volksinkomen thans bijna f. 42 miljard bedraagt. In overeenstemming met de tot dusver bescheiden stijging van de particuliere bestedingen, zijn de nationale besparingen boven verwachting toegenomen. Bedroegen ze in 1958 „slechts" 19.7 pet. en in 1959 22.4 pet. van het nationaal inkomen, voor 1961 worden ze op 24 pet. geraamd, een cijfer dat ver uitgaat boven dat door de president van de Nederlandsche Bank als minimum (20 pet.) beschouwd. procentterwijl die voor onderwijs van 2.64 -procent tot 4.22 procent en die voor Volkshuisvesting van 1.89 tot 2.39 procent zijn gestegen, dan zijn dat evenzovele aanwijzingen voor een gezonde ontwikkeling van de verhouding tussen de nationale inkomsten en de uitgaven van de Staat. Het behoeft, met de hierboven ver melde cijfers voor ogen, dan ook niet te verwonderen dat de minister van Fi nanciën met voorstellen tot belastingver laging komt, welke men elders in dit Staat profiteerde Dat de Staat, met name de fiscus, van de opgaande conjunctuur profijt heeft getrokken spreekt vanzelf. Door de progressie van de loon- en in komstenbelasting neemt de belastingop brengst in sterkere mate toe dan het na tionaal inkomen. Zo zijn de middelen, welke de Staat uit belastingen en an deren hoofde verkrijgt van f. 7 miljard in 1958 tot f. 8.4 miljard in 1960 geste gen, terwijl ze voor 1961 op rond f. 9 miljard worden geraamd. De werkelijke uitkomsten van de begroting zijn de laatste jaren dan ook telkens gunstiger I blad vindt vermeld. Reeds lang heeft de 1 minister als zijn mening uitgesproken dat de belastingen - en met name de directe belastingen - in ons land te hoog zijn en als hij thans nog een slag om de arm houdt en de beslissing over het tijdstip, waarop de verlagingen zullen ingaan, tot 1 juli 1961 uitstelt, geschiedt zulks uitsluitend op overwegingen van conjunctuurpolitieke aard. geweest dan de raming, hetgeen ook voor 1959 en 1960 het geval was. Voor eerstgenoemd jaar was op de ge wone dienst een tekort van f. 130 mil joen geraamd, de „voorlopige uitkomst" toont een overschot van f. 952 miljoen aan, waardoor het verwachte tekort van de gehele dienst van f. 1850 miljoen tot f. 945 miljoen kon worden teruggebracht. Voor 1960 zien we eenzelfde verschijn sel. Oorspronkelijk geraamd op f. 464 miljoen, zal het overschot volgens de laatste schatting voor de gewone dienst f. 748 miljoen bedragen mede als ge volg waarvan de raming van het tekort voor de gehele dienst van f. 956 miljoen tot f. 579 miljoen kan worden verlaagd. Verdere stijging De conjunctuurontwikkeling van de laatste jaren heeft op de financiën van de Staat dus een uitermate gunstige in vloed gehad en zolang er in die con junctuurontwikkeling geen stagnatie in treedt, zal dat natuurlijk zo blijven. Op grond van de stijging van de pro duktiviteit met 2 k 2& per jaar en van de beroepsbevolking met 1^ a 2 per jaar, wordt een verdere toeneming van het nationaal inkomen van ca. 4 en een iets grotere toeneming van de belastingopbrengst verwacht en ondanks de belastingverlagingen, welke in de begroting voor 1961 zijn verwerkt, sluit de gewone dienst dan ook met een over schot van f. 948 miljoen en de totale dienst met een tekort van niet meer dan f. 539 miljoen waarin dan nog rond f. 400 miljoen voor aflossing van schuld is begrepen. Zo kan het dus niet verwonderen, dat ondanks de grote kapitaalsuitgaven, welke de Staat zich veroorlooft (voor 1961 f. 1900 miljoen) van een stijging van de Staatsschuld (van 1947 tot 1957 van f. 28 miljard tot f. 18 miljard terug gegaan) nauwelijks sprake is. Dat kapitaalsuitgaven voor allerlei openbare werken van duurzaam ka rakter en die aan de volkswelvaart ten goede komen, geheel of groten deels uit de gewone middelen wor den betaald, illustreert een conser vatief financieel staatsbeleid, dat men buiten onze grenzen vermoede lijk nergens aantreft. De eer hiervan komt zeker niet al leen aan minister Zijlstra toe. Wel heeft hij van meet af als zijn uitgangspunt voor het financieel beleid betoogd, dat de Staatsuitgaven in mindere mate moe ten stijgen dan het nationaal inkomen, hetgeen de laatste jaren en ook in 1960 het geval is geweest. Interessante procenten Stelt men de Staatsuitgaven te genover het nationaal inkomen, dan blijkt dat ze bijvoorbeeld in 1954 nog 27.58 procent daarvan bedroe gen, maar thans niet meer dan ca. 24 procent van het nationaal inko men uitmaken. En als men dan ziet dat procentsgewijs de militaire uit gaven van 6.66 procent tot 4.29 pro cent zijn teruggegaan en die voor de nationale schuld van 4.57 tot 2.51 Meer tekening Het is niet zo dat de overheid met haar financieel en monetair beleid de conjunctuur kan beheersen, maar wel heeft een belastingverlaging van rond f. 500 miljoen, ofwel ca. 5 procent van de totale belastingdruk, op de Neder landse economie een zodanige invloed dat men met zulk een impuls uiterst voorzichtig moet zijn. Vooral omdat de conjunctuur thans tekenen van onzeker heid toont. In West-Duitsland en ons land is ze, zo al niet overspannen, dan toch gespannen wegens het gebrek aan arbeidskrachten, in de V.S. is daarente gen de werkloosheid toegenomen en wel ke invloed van een en ander op de Ne derlandse economie zal uitgaan, valt niet te voorzien. De minister is blijkbaar van oordeel dat er in de loop van het eerste halfjaar 1961 wat meer tekening m de conjunc tuurontwikkeling zal komen en wil daar om de verlaging van de loon- en in komstenbelasting op zijn vroegst per 1 juli 1961 doen ingaan, terwijl eerst na die datum zal worden bepaald wanneer het bedrijfsleven zijn „fiscale donatie" krijgt. Het terugbrengen van het 4447 pet. tarief voor de vennootschapsbelasting tot het vroegere 4043 tarief kost de schatkist overigens geen geld, omdat de kosten daarvan ad. f. 150 miljoen als ge volg van de verminderde investeringsaf trek tot tweemaal 5 in plaats van de thans geldende aftrek van tweemaal 8 procent terugvalt. Verlichting Er valt iets te zeggen voor de bedoe ling de fiscale lasten voor het gehele bedrijfsleven wat te verlichten en deze niet uitsluitend meer van de nieuwe in vesteringen afhankelijk te stellen. Zoals BOTER VRIJGESTELD VAN OMZETBELASTING Beperking landbouwsteun Het beleid van de regering is erop ge richt de omvang van de subsidies ten be hoeve van de landbouw zoveel mogelijk te beperken. In het kader van dit stre ven zullen bepaalde wijzigingen in de opzet van het garantiebeleid worden tot stand gebracht, terwijl voorts aandacht zal worden geschonken aan de mogelijk heden die kunnen leiden tot een verho ging van de opbrengstprijs van het pro- dukt melk. Teneinde hier harerzijds een bijdrage te leveren heeft de regering be sloten met spoed een voorstel tot vrij stelling van de boter van omzetbelasting bij de Tweede Kamer in te dienen. Voor de steun aan de landbouw heeft de re gering in de begroting voor 1961 een be drag van 297 miljoen gulden opgenomen. ONTWIKKELING VAN DE NATIONALE SCHULD men weet is bij de algemene belasting herziening reeds voorgesteld het percen tage van de vennootschapsbelasting voor de uitgekeerde winst met 15 punten te verlagen, wat dus na de invoering van de thans voorgestelde verlaging wil zeg gen dat van de uitgekeerde winst niet meer dan 2528 pet. zal behoeven te worden betaald. De verlaging van de loon- en in komstenbelasting is wel de voor naamste noot uit de ministeriële compositie. Ze zal voor de schatkist in 1961 een aderlating van rond f. 200 miljoen betekenen, welk be drag geleidelijk tot rond f. 500 mil joen zal stijgen. Men heeft hier voornamelijk de lagere inkomens willen tegemoetkomen. Dit blijkt het best uit de verhoging van het be lastingvrije inkomen van f. 2100 tot f. 2700, hoewel dit ook voor de gro tere inkomens van belang is, omdat de „top", waarover het hoogste per centage wordt betaald, er door wordt verlaagd. Van de circa f. 500 mil joen komt echter bijna f. 300 ten goede aan de belastbare inkomens beneden f. 7500. De andere belastingverlagingen - ver mogensbelasting, omzetbelasting op si garetten, personenauto's, motorrijwielen en banden zijn van minder betekenis. Gelet op het feit dat de Staatstaak zich in onze tijd voortdurend uitbreidt, is het tenslotte verheugend te constateren dat voor de financiering van de Staatsuitga ven met een kleiner deel van het volks inkomen kan worden volstaan. Te voorzichtig Men zou kunnen zeggen, dat de Regering al te voorzichtig is met het uitstel van de beslissing over de in voering der voorgestelde belasting verlagingen tot de tweede helft van het volgend jaar, omdat ook dan het verder verloop van de conjunctuur niet kan worden voorzien. Met name voor de lagere inkomens hadden we liever een op 1 januari aanstaande ingaande belastingverlaging gehad, mede omdat daardoor de drang naar loonsverhogingen, welke laatste de exportpositie van ons land beïnvloe den, zou worden verminderd. Het zou ons niet verwonderen als hierop bij de behandeling in de Kamers werd aangedrongen. Op zijn persconferentie is ons echter wel gebleken, dat de professor in de eco nomie in de minister van Financiën nog niet is ondergegaan en deze tjjd op con junctuurpolitieke gronden ingenomen standpunt glashelder en overtuigend weet te verdedigen. Al zal het dan eerst na St.-Nicolaas zijn dat ons enige fiscale verrassingen wachten, „Sint Jelle" zal met niet min der enthousiasme worden ontvangen. BOE DE STAAT EEN GULDEK ONTVANGT Omzetbelasting 181 Invoerrechten 10\ De verlaging van de loon- en inkomstenbelas ting acht de regering vooral nodig, omdat door de stijging van de prijzen en de lonen sedert 1955 (vermindering van de koopkracht van de gulden) het belastingtarief naar verhouding zwaarder drukt. Het effect van de belastingverlaging van 1955 is daardoor zelfs verdwenen. De nu voor gestelde aanpassing aan de ontwikkeling van de koopkracht komt er op neer, dat de bestaande heffingspercentages zullen gelden voor een inko men dat 10% hoger is. Tevens is de inkomensgrens verhoogd, waarbij de belastingheffing aanvangt. Voor een echtpaar zonder kinderen is die grens verhoogd van f. 2100 tot f. 2700. Beneden een inkomen van f. 2700 per jaar zal dat echtpaar dus geen belasting verschuldigd zijn, indien de regeringsvoorstellen worden aangenomen en in werking treden. Voor gehuwden met kinderen is de kinderaftrek met Geen belasting voor inkomen tot f. 2700.- 10% verhoogd. Bovendien is de invaliditeits- en ouderdomsaftrek van f. 624 per jaar verhoogd tot f. 702 per jaar. De belastingverlaging komt door de verhoging van de belastingvrije voet procents gewijs in het bijzonder ten goede aan de minst draagkrachtigen. Het effect hiervan werkt door voor de middeninkomens en neemt geleidelijk af bij een verdergaande stijging van het inkomen. De belastingvermindering voor een gehuwde met twee kinderen bedraagt bijv. 40% bij een inkomen van f. 5000, 16.7% bij een inkomen van f. 10.000, 11.6% bij een inkomen van f. 20.000. Daarboven neemt het percentage langzaam af tot 2.6% bij een inkomen van f. 140.000 per jaar. De vaste heffingspercentages voor de loonbe lasting over gratificaties en andere beloningen voor éénmaal zullen geen wijziging ondergaan. Onderstaande tabellen geven een nadere indruk van de betekenis van de belastingverlaging. GEHUWDEN MET AFTREK VOOR 2 KINDEREN Vermindering ONGEHUWDEN GEHUWDEN ZONDER KINDEREN Inkomen tarief Vermindering tarief In tar. Inkomen tarief Vermindering tarief In tar. 1960 wetsont gld. 1960 1960 wetsont. gld. 1956 f 3.000 265 187 78 29,4 f 3.000 142 62 80 56,3 f 4.500 588 480 108 18,4 f 4.500 380 280 100 26,3 f 6.000 976 836 140 14,3 f 6.000 660 536 124 18,8 f 7.500 1413 1248 165 11,7 f 7.500 982 831 151 15,4 f 9.000 1900 1702 198 10,4 f 9.000 1347 1164 183 13,6 f 12.000 3007 2737 270 9,0 f 12.000 2215 1950 265 12,0 f 15.000 4300 3937 363 8,4 f 15.000 3280 2910 370 11,3 f 18.000 5761 5306 455 7,9 f 18.000 4518 4048 470 10,4 f 21.000 7330 6803 527 7,2 f 21.000 5877 5326 551 9,4 f 24.000 9000 8403 597 6,6 f 24.000 7329 6705 624 8.5 f 27.000 10738 10082 656 6,1 f 27.000 8855 8168 687 7,8 f 30.000 12531 11823 708 5,7 f 30.000 10434 9694 740 7,1 f 45.000 22061 21147 914 4,1 f 45.000 18983 17994 989 5,2 f 60.000 32179 31113 1066 3,3 f 60.000 28228 27040 1188 4,2 f 90.000 53043 51844 1199 2,3 f 90.000 48041 46491 1550 32 f 120.000 74148 72911 1237 1,7 f 120.000 68869 67076 1793 2,6 Meer dan 97 miljoen voor Nieuw-Guinea Het beleid van de regering is er blijkens de miljoenennota op gericht de ontwikkeling van de autochtone bevol king van Nieuw-Guinea te versnellen. Met het oog hierop wordt aan de s-eld- middelen van dit gebiedsdeel een Rijks bijdrage verstrekt van 93,5 miljoen. Van de jaarlijkse kosten van het Papoea-vrijwilligerskorps ten bedrage van 3,5 miljoen, is 2,5 miljoen hierin begrepen. Het resterende miljoen komt ten laste van het defensieplafond. Bovendien is voor 19fil voor de stich ting tot voorbereiding van agrarische be. drijven in Ne,Icrïaii '.s -n.^u - liuniea 1.4 milioen en voor cl® SticMinp- Agra risch Ondeirzock in dit gebiedsdeel 1,5 miljoen aan Rijkssubsidie uitgetrokken. .\e >rJanUs 4ieu '«jt dus in totaal 97,4 miljoen uit de Rijks middelen. Verscheidene in aantal en omvang toenemende projecten worden voorts in dit gebiedsdeel gefinancierd door het ontwikkelingsfonds van de E E.G. Inkomen tarief tarief In tar 1960 wetsont. gld. 1956 f 3.000 f 4.500 171 84 87 50,9 f 6.000 390 279 111 28,5 f 7.500 658 516 142 21,6 f 9.000 976 796 180 18,5 f 12.000 1752 1488 264 15,1 f 15.000 2732 2359 373 13,7 f 18.000 3909 3421 488 12,5 f 21.000 5225 4643 582 11,1 f 24.000 6640 5981 659 9,9 f 27.000 8138 7407 731 9,0 f 30.000 9693 8906 787 8,1 f 45.000 18161 17112 1049 5,8 f 60.000 27354 26100 1254 4,6 f 90.000 47101 45480 1621 3.4 f 120.000 67899 66029 1870 2,8 GEHUWDEN MET AFTREK VOOR 5 KINDEREN Vermindering Inkomen tarief tarief In tar 1960 wetsont. gld. 1956 f 3.000 f 4.500 f 6.000 67 67 100 f 7.500 238 125 113 47,5 f 9.000 478 316 162 33,9 f 12.000 1114 858 256 23,0 f 15.000 1960 1597 363 18,5 f 18.000 3033 2522 511 16,8 f 21.000 4271 3655 616 14,4 f 24.000 5627 4922 705 12,5 f 27.000 7082 6290 792 11,2 f 30.000 8599 7746 853 9,9 f 45.000 16937 15799 1138 6,7 f 60.000 26050 24696 1354 5 2 f 90.000 45695 43970 1725 3,8 f 120.000 66444 64461 1983 3,0 Prof. dr. J. Zijlstra, de minister van welvarend beeld tevoorschijn is ge- Financiën met het traditionele kof- komen, fertje, waaruit ditmaal een nogal Nog geen nieuwe T.H. of Universiteit Uit de Rijksbegroting blijkt, dat het Kabinet nog geen beslissing heeft geno men over de eventuele vestiging van een nieuwe Universiteit of Technische Ho geschool. In de bij de begroting gevoeg de toelichting van minister Zijlstra, staat wel, dat in het kader van de prio riteiten het Kabinet reeds heeft beslist dat de investeringen voor het Hoger On derwijs in 1961 zullen bedragen 135 mil joen gulden, in 1961 in totaal 150 mil joen gulden en in 1963 eveneens 150 miljoen. Er is nog niets beslist over de wijze van besteding van de te investeren gel den. De mogelijkheid blijft dus open dat er nog voor 1963 een beslissing valt over een nieuwe Universiteit of Tech nische Hogeschool. Een dergelijk besluit heeft het Kabinet thans echter nog niet genomen. Stimulering der ontwikkeling platteland Bljjkens de vandaag ingediende Rijks begroting zal de regering ook in 1961 weer bijzondere aandacht besteden aan de ontwikkeling van de probleemgebie den, voornamelijk in de noordelijke pro vincies. De in april 1959 afgekondigde premieregeing ter bevordering van in dustrievestiging heeft geleid tot een nog steeds aanhoudende stroom van aanvragen van ondernemers ter ver krijging van financiële steun. Voor het verlenen van deze premies in 1961 is een berdag van 20 miljoen gulden uitgetrok ken. Ter verbetering van de verkeersver bindingen ten behoeve van de industrie is aan de betreffende gemeenten en pro vincies toestemming verleend uitvoering te geven aan projecten tot een bedrag van 45 miljoen gulden, overeenkomende met een subsidiebedrag van 26 miljoen ten laste van het Rijk. Voor 1961 en volgende jaren zullen deze investerings activiteiten worden voortgezet. Het ligt in de bedoeling voor een periode van vier jaren ^960 inbegrepen) uitvoering te geven aan een programma ter verbe tering van verkeersverbindingen tot een bedrag van 200 a 220 miljoen gulden, waarin het Rijk 130 miljoen zal bijdra gen. Op de begroting voor 1961 is daar voor 21 miljoen uitgetrokken, ter finan ciering van uitgaven in het kader van incidentele voorzieningen in of buiten de probleemgebieden, indien daarmee het industrialisatiebelang wordt ge diend, is voorts een bedrag van 2 miljoen geraamd. Probleemgebieden Naast de werken, welke in het normale programma van de Rijkswaterstaat zjjn opgenomen, is in de begroting 1961 van Verkeer en Waterstaat voorts rekening gehouden met een versnelde uitvoering van Rijkswerken in de probleemgebie den, waartoe een aparte post van 15 miljoen is uitgetrokken. In 1960 is hier voor reeds 11 miljoen ter beschikking gesteld. Ook voor de jaren 1961 en 1963 zal voor dit doel een bedrag van onge veer 15 miljoen worden uitgetrokken, waardoor het totale bedrag voor de vier jaren ongeveer 60 miljoen zal belopen. Op de begroting van Maatschappelijk Werk is voorzien in gelden voor het sti muleren van investeringen op maat schappelijk, cultureel en hygiënisch ter rein, die de aanpassing van de bevolking aaii de zich wijzigende omstandigheden kunnen bevorderen en wel ten bedrage van 1,5 miljoen bestemd voor afronding van de investeringsactiviteiten in de ontwikkelingsgebieden en van 3,5 mil joen voor de probleemgebieden. In 1960 is voor elk der beide genoemde activi teiten reeds 2,5 miljoen ter beschikking gesteld. Het ligt in de bedoeling voor de jaren 1960 tot en met 1963 hiervoor totaal 7 miljoen ter beschikking te stellen voor de afronding in de ontwikkelingsgebie den en 13 miljoen voor de probleem gebieden. Ruilverkavelingen Op de begroting van Landbouw en Visserij zal van investeringsbijdragen voor ruilverkavelingen en waterbeheer- sings- en ontsluitingswerken uit te voe ren door lagere publiekrechtelijke li chamen ongeveer 35% worden besteed aan objecten in de probleemgebieden. Hierbij wordt mede aangesloten aan de overige activiteiten in deze gebieden en Bungalows, schuren, schuttingen van Ceta-Bever wordt de ontwikkeling van het platte land gestimuleerd. Aangezien bovengeschetst beleid fi nanciële gevolgen voor de daarbjj be trokken gemeenten heeft, zal het in vele gevallen noodzakelijk zijn zorg te dragen voor een versterking van de middelen van deze gemeenten. Het ligt in het voornemen om, te beginnen met het jaar 1960, 'n zodanige wijziging van het aan deelpercentage van het Gemeentefonds in de opbrengst der Rijksbelastingen te bevorderen, dat de middelen van het fonds met een bedrag van ongeveer 50 miljoen stijgen. In het kader van deze 50 miljoen zal het o.m. mogelijk zijn de betrokken gemeenten jaarlijks met on geveer 7,5 miljoen tegemoet te komen in de extra-lasten, die voortvloeien uit het regionale welvaartsbeleid van de Rijks overheid. Voor de financiering van regionale projecten ter verbetering van de voor zieningen op het gebied van het toerisme kan in 1961 voor een bedrag van 2,5 miljoen aan verplichtingen worden aan gegaan. In 1960 werd voor dit doel reeds eenzelfde bedrag gereserveerd. Evenals in het jaar 1960 zal de regering bevor- woningen, die het gevolg is van de ves- deren, dat in de stijgende behoefte aan tiging en uitbreiding van industrieën in de probleemgebieden, zoveel mogelijk zal worden voorzien.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1960 | | pagina 10