TWEE ZELDZAME [SPOEDGEVALLEN IN DE OMGEVING VAN LEIDEN
KANT HIELD MEER VAN BOEKEN
DAN VAN VROUWEN
NIEUWBOUW
WOORD
VAIN
BEZINNING
Zaterdag 4 juni 1960
Grote geesten, töeh mensen (XIII)
11
IMMANUEL KANT
de grote Duitse wijsgeer
De universiteit te Koningsbergen,
waar Kant zijn theorieën doceerde
Dat dc 18de eeuwse Duitse denker Immanuel Kant een uitzonderlijk
groot wijsgeer was, lijdt geen twijfel. Een van zijn leerlingen sprak
uit naam van velen, toen hij als zijn overtuiging te kennen gaf: „Kant
is geen licht der wereld, maar een geheel stralend zonnestelsel in één
keer". Maar ook zij, die het niet met zijn leer eens waren of zijn,
moeten toegeven, dat zijn geschriften een omwenteling in de Europese
wijsbegeerte hebben teweeggebracht.
Hoeb elangrijk echter de dikke boeken van Immanuel Kant ook
voor de geschiedenis van onze cultuur zijn geweest, drogere lectuur
zult U in een wetenschappelijke bibliotheek moeilijk vinden. Geen
wonder dan ook, dat Kant bekend staat als een dorre schrijver, die
in de dagelijkse omgang ook wel een uitgesproken vervelende man
moet zijn geweest. Die opvatting blijkt de plank echter mis te slaan.
De mededelingen van hen, die in het 18de eeuwse Koningsbergen
leefden en de beroemde filosoof persoonlijk kenden, tonen aan, dat
hij allerminst tot de dorre, vervelende mensen behoorde.
ZO weten wij, dat Kant helemaal
niet het type van een van het
leven en de wereld vervreemde
geleerde was. Integendeel, hij stond
bekend als „de elegante professor". Hij
bezocht trouw alle festiviteiten, waar
voor hem maar een uitnodiging be
reikte. Per dag besteedde hij meer zorg
aan zijn gepoederde pruik dan would-
be filosofen uit latere tijd in een heel
jaar aan hun haardos spendeerden.
Na afloop van het middagmaal, dat
hij in die tijd steeds in gezelschap
van enige vrienden in een eenvoudig
eethuis gebruikte, speelde hij een ge
noeglijk partijtje biljart. Enige avon
den in de week kon men hem aan
treffen ten huize van een zijner tal
rijke kennissen, waar hij zich aan het
omberspel wijdde.
Hij leefde op de klok
BIJ alle afwisseling, die Kant in
de kringen van de uitgaande
wereld vond, leidde hij intussen
toch een buitengewoon geregeld leven
en naarmate de jaren voortgingen,
volgde hij een steeds strengere dag
indeling. Elke morgen, 's zomers en
's winters, stond hij om vijf uur op,
werkte tot zeven, gaf vervolgens twee
uur college en zette zich even over
negen weer achter zijn schrijftafel om
er pas tegen één urn- van op te staan.
In de tijd, dat hij wat ouder was
geworden en niet meer buitenshuis at,
verzamelde zich op dat uur een kleine,
uitgelezen vriendenschaar in zijn wo
ning en wijdde zich aan de geneug
ten van een voortreffelijk verzorgde
maaltijd. Dit middaguur vormde voor
Kant het hoogtepunt van de dag. Niet
alleen was hij een liefhebber van lek
ker eten en drinken en kon hij als
een Franse kok discussiëren over de
juiste toebereiding van zijn lievelings
gerechten, maar ook de luchtige en
schertsende conversatie, die hij met zijn
tafelgenoten voerde, maakte het mid
dagmaal voor hem tot een steeds te
rugkerend feest. Want praten en
schertsen deed Kant graag; hij had
een groot gevoel voor humor, dat hem
goedmoedig ook die grapjes deed waar
deren, waarvan hij zelf het mikpunt
was.
Wanneer zijn zorgzame huisknecht,
de trouwe Lampe, tijdens de maaltijd
achter hem stond en steeds weer de
aandacht van Kants te lage schouder
trachtte af te leiden door het achter
gedeelte van zijn pruik, dat voortdu
rend naar rechts afgleed, midden tus
sen zijn schouders te schikken, dan kon
Kant daarover geamuseerd lachen.
Wanneer hij zag, hoe zijn kennissen
zich er over verwonderden, dat hij
onder zijn met goud bestikte kniebroek
geen zijden, maar dikke wollen kousen
droeg, dan kon hij spottend opmer
ken, dat hij alleen op deze manier
zijn al te dunne kuiten iets dikker kon
doen schijnen dan zij in werkelijkheid
waren. Wanneer het gesprek eens ging
over de voordelen van de huwelijkse
staat, dan kon de eeuwige vrijgezel
Kant er wel tegen, dat er spottend
over zijn vrijwillig celibaat werd ge
sproken.
Er is geen stad of dorp in on
ze streek of jaarlijks wordt er
gebouwd en verbouwd. Hier
worden oude stenen tot een
nieuw geheel samengevoegd; el
ders worden nieuwe stenen
aangevoerd, waarvan de één een
plaats krijgt in het fundament,
diep onder de grond, de ander
komt in de voorgevel, een derde
op een minder opvallende plaats
ergens in de binnenmuur. Alle
tezamen vormen zij het geheel
en ze hebben elkaar nodig. Soms
blijft er een steen op het bouw
terrein slingeren of wordt ach
teloos weggeworpen; hij ver
dwijnt onder het zand, mis
schien spelen straks de kinde
ren er mee of wordt hy als puin
afgevoerd.
Hieraan denkende schrijft de
jonge Franse geestelijke Michel
Quoist in zijn gedenkboek:
„Heer, wat doet het er dan toe
of ik boven in de voorgevel of
in het fundament van uw bouw
werk ben, zolang ik maar trouw
en goed op mijn plaats ben."
Gods bouwwerk heeft met
Kerstmis en Pasen Christus als
grondslag gekregen en Hemel
vaart wijst naar het doel en de
spits. Thans is het Pinksteren
en God zendt Zijn Geest om ons
als levende stenen in Zijn
nieuwbouw in te metselen. Elke
steen, het leven van ieder van
ons is daarbij belangrijk: ja,
juist de stenen, die menselijke
bouwlieden voor hun bedrijf of
die wij in het huis van onze fa
milie liever zouden verwerpen,
kan God gebruiken tot hoek
steen en steunbeer voor Zijn
bouwwerk.
Pinksteren is het feest waar
op verstrooide en ten dode op
geschreven stenen in Gods le
venwekkend verband opgeno
men worden; waarop onze een
zame levens bijeengeraapt wor
den tot Zijn Koninkrijk van lief
de en leven; waarbij jonge le
vens geroepen worden tot een
plaats en een taak in het door
God ontworpen geheel; waarbij
een storm waait door de oude
kerkgemeenschappen, opdat ze
zich zouden laten voegen in de
nieuwbouw der Oecumene.
Maar het betekent ook, dat
op het moment waarop wij in
gevoegd worden, wij voor de an
der tot steun en stut bestemd
zijn, als oüder voor onze kinde
ren, als medemens van onze
naaste, want wij hebben elkaar
nodig. Daarbij doet het er niet
toe op welke plaats we gesteld
zijn, als we maar trouw en goed
op onze plaats staan in kerk en
maatschappij.
Zal God ons vinden op dit
Pinksterfeest, daar waar Hij ons
nodig heeft of zullen we als los
se stenen verre blijven, als dode
stenen zonder het door Zijn
Geest bezielde verband, als on
trouwen, die hun plaats verla
ten hebben?
Pinksteren roept: laat u zelf
in Christus opbouwen tot een
bouwwerk van de Heilige Geest
«1 Petrus 2:5'.
Wie oren heeft, hore!
A. J. GLAZEMAKER,
pastoor der Oud-Katho
lieke parochie te Leiden.
Geen vrouwenhater.
IN zijn omgang met vrouwen was
Kant van jongs af aan een char
mant prater, die zelden de juiste
toon miste of naar het goede woord
moest zoeken. Dat ziin galante natuur
hem overigens niet belette, af en toe
eens een stekelige opmerking over het
zwakke gslacht te plaatsen, blijkt wel
uit deze uitspraak uit een van zijn
werken: „Wat de geleerde vrouwen
betreft, die hebben hun boeken even
hard nodig, als hun horloge. Dat dra
gen zij slechts om te laten zien, dat
ze er een hebben; doorgaans staat het
overigens stil of loopt het in ieder ge
val op geen stukken na gelijk". Toen
men hem erop wees, dat er in het
verleden toch werkelijk heel geleerde
vrouwen hadden bestaan, liet hij zich
ontvallen: „Nu ja, dat waren er dan
ook de vrouwen naar". Doorgaans was
zijn toon echter niet hatelijk, maar
veeleer goedmoedig spottend. Wanneer
hij bijvoorbeeld aan een diner met zijn
tafeldame in een genoeglijke conver
satie was gewikkeld over de zwakhe
den van het sterke geslacht en de
sterke eigenschappen van de zwakke
sekse, dan kon hij op een gegeven
ogenblik de draak steken met het ge
hele gesprek door even "kort en goed
te bewijzen, dat vrouwen niet in de
hemel konden komen. Hij haalde daar
toe de Openbaring van Johannes aan,
waarin wordt gezegd, dat er in de
hemel een stilte was van een half uur.
„Hadden er zich toen in de hemel
vrouwen bevonden", voegde hij er ver
volgens ernstig aan toe, „dan was zo'n
stilte natuurlijk nooit mogelijk ge
weest".
KANT was intussen zeker niet zo
afkerig van het huwelijk als men
wel eens heeft gemeend. Het is
bekend, dat hij, toen hij zijn eerste
jeugd reeds achter de rug had, op z'n
minst een tweetal keren met trouw
plannen heeft rondgelopen. Maar de
man, wiens geest steeds bezig was met
de diepzinnigste wijsgerige vraagstuk
ken en die in zijn werk niet gewend
was over één nacht ijs te gaan, be
hoorde ook in het dagelijkse leven niet
tot de luchthartige en snelle beslissers.
Hij aarzelde lang te lang voor
dat hij met zijn aanzoek van wal
durfde steken.
Het resultaat was, dat een van de
bewuste dames een andere man ont
moette, die wat sneller in zijn keuze
was en haar ten huwelijk vroeg, ter
wijl Kant nog lang en breed overwoog
of zij wel de juiste vrouw voor hem
zou zijn. De andere dame verhuisde
naar een vèrafgelegen streek, voordat
de bedachtzame geleerde tot. een be
slissing was gekomen. En Kant, die
allerminst op reizen was gesteld en
nimmer zijn geboortestad verliet, had
ook in dit geval maar nu letterlijk
het nakijken. Zoals U ziet, mag
Kant dan in de theorie een reus zijn
geweest, in de praktijk van het leven
was hij althans als het op de om
gang met het schone geslacht aan
kwam niet meer dan een beginne
ling!
De volgende keer: „Vrouwen zijn
wezens van lagere orde".
Mevrouw Clara Eggink
naar de West
In verband met een bezoek,
dat onze litteraire medewerk
ster, mevrouw Clara Eggink op
uitnodiging van de Regerings
voorlichtingsdienst momenteel
brengt aan Suriname en de Ne
derlandse Antillen, zal haar
wekelijkse boekbespreking enige
tijd ontbreken. Mevrouw Eggink
heeft ons toegezegd ons enkele
reisimpressies te zenden.
Toen ik dezer dagen voor het doen van vogelwaarnemingen de
enige jaren geleden drooggemaakte 10 ha grote polder aan het einde
van de Roomburgerweg bezocht, was ik verrast er zulk een rijke
vegetatie van riet, moerasandijvie en nog verschillende andere planten
te ontdekken.
Zo'n begroeiiing ontgaat ook de vogels niet en wordt door hen dan
ook direct benut om er nesten te bouwen en te gaan broeden.
Aan de randen tussen de kalmoes en gele lis vond ik verscheidene
nesten van de meerkoeten, verschillende nog met eieren en ook al
een ouderpaar met jongen. Eveneens waren er enige nesten van het
waterhoen? een nest met 9 en een ander met niet minder dan 11 eieren.
jaaz ui apppjuo 'pjeasiaujuaAui
N-dS peq paiqa3 jaq uba ajiaap
-aS uaa azCl.w azap do >ji J/VCIV
tot mijn verbazing en vreugde, mid
denin de rietwildernis het nest van
een voor Nederland uiterst zeldzame
duikeendensoort: de kuifeend. Het
wijfje bebroedde haar eieren. Vanuit
een schuilhut, die ik bij het nest
plaatste, gelukte het mij een foto van
het broedende wijfje te maken.
Het kuifeendwijfje was bruingrijs
van kleur met bruine kop en witte
buik.
Broedend ween de Kntfeend.
Mijn tocht vervolgend hoorde ik
eveneens enkele malen tussen het riet
het geluid: ..Karrekarrekiet", dat de
roep is van het vogeltje zo groot als
een mus, n.l. de kleine karekiet.
Wie schetst m'n verbazing toen ik
het nestje van deze vogel vond, be
vestigd tussen 3 a 4 rietstengels. Uit
de toestand waarin het verkeerde
bleek, dat het kort geleden nog be
woond was geweest.
Door het regelmatig en duidelijk te
horen „karrekarrekiet" geholpen,
vond ik de plek vanwaar dit geluid
kwam en zag ik iets vrij zeldzaams,
n.l. dat het ouderpaar kleine kare-
kieten steeds opnieuw kwamen aan
vliegen met bekjes vol harige rupsjes,
die ze in de hongerige bek van een
jonge koekoek stopten, die voor hen
duidelijk zichtbaar op een wilgetak
zat.
Kennelijk was deze koekoek dooi
de kleine karekieten zelf uitgebroed,
wat, zoals bekend is, door meer vogels
geschiedt.
Ook van dit tafereeltje gelukte hel
mij een foto te maken.
E koekoek is een trekvogel, welkt
Dde winter in het binnenland van
Afrika doorbrengt. Hier te lande
verschijnt hij in het laatst van april,
het mannetje een paar dagen eerder
dan het wijfje.
Als regel kan men aannemen, da
Je koekoek altijd zijn ei legt in eei
nest, waar het legsel óf nog niet be
gonnen, óf in ieder geval nog niet
compleet is. In het eerste geval zijn
er nog geen nesteieren te verwijde
ren en dus wordt er dan ook later
het normale aantal nesteieren naast
het koekoeksei gevonden. Dit tijdstip
is zeer doelmatig gekozen, daar zo-
ioende de jonge koekkoek wordt uit
.ebroed op een ogenblik, waarop he.
hem mogelijk is zich tot alleenheer
ser in het nest te maken. Dat zou
stellig niet zo gemakelijk gaan, wan
neer het koekoeksei werd onderge
bracht btJ reed» bebroede ei ©re*.
Uit beide bovenstaande broedgeval-
len blijkt weer, dat ook de naaste
omgeving van Leiden ons bijzonder
heden op vogelgebied te bieden heeft.
F. VAN OMMEN.
Jonge Koekoek