I A 1 O Geen halfgoden, maar wel onsterfelijk w" BLOEMENKLOK Parijse reprise „La belle Hélène" Niemand is een held voor zijn kamerdienaar Van ongeschoold emigrant tot presbyteriaans predikant Geheel aangepast aan onze tijd Zaterdag 12 maart I960 «iite Avy-. - -\ SwSSÉS Grote geesteu, toch mensen (I) Grote geesten, maar toch mensen. Dit leert dit huiselijk tafreeltje met de Franse filosoof Jean Jacques Rousseau als menselijk middel-punt „Bij de beschrijving van de levensgeschiedenis van een groot man kan men rustig de slip van diens nachthemd of de kwast van zijn slaapmuts buiten beschouwing laten en men behoeft ook niet elk woord op te tekenen, dat hem in een onbewaakt ogenblik uit de mond is gevallen", schreef de bekende toneelschrijver Lessing eens. En zonder in duidelijkheid iets tekort te schieten, liet hij erop vol gen: „Wie dat toch doet, besmeurt niet slechts de nagedachtenis van de vereerde man met diens eigen drek, maar hij bevuilt daar tevens zichzelf mee." Daar is geen woord Frans bij, maar ook geen woord dat niet juist is. Het is een oude waarheid, dat „niemand een held is voor zijn kamer dienaar". Zelfs de grootste mens, de krachtigste held, de wijste geleerde is een mens - maar een mens. Hij heeft dus zo als ieder ander gunstige, maar ook on gunstige eigenschappen; hy heeft heb- beiykheden en onhebbelijkheden. Wie het leven van zo'n man beschrijft en daarby meer op zyn slechte dan op zyn goede hoedanigheden let, doet de waarheid geweld aan. Hy haalt een mens, die zich door zijn prestaties boven zyn tijdgenoten heeft uitgehe ven, van zyn voetstuk. Hy ontluistert hem. Hy maakt hem klein zo klein als hy zelf is. Goethe, de grote denker en dichter, haalt in een van zyn werken het ge zegde aan: „Niemand is een held voor zijn kamerdienaar", maar hij laat daar ogenblikkelijk op volgen, dat dit niet ligt aan de held, maar aan de kamer dienaar. Een held is slechts een held voor andere helden, zegt hy. Wie zelf niet van formaat is, heeft geen oog voor grote mensen. Voor iemand, die zelf de ziel van een kamerdienaar heeft, is ieder ander, hoe onverganke lijk zijn verdiensten voor de mensheid of voor de cultuur ook zijn, slechts een kamerdienaar, dat wil zeggen een mens zoals iedereen. De menselijke kant hoort er bij il dat nu zeggen, 0dat het voor een goed begrip van de grote figuren uit de geschiedenis volkomen overbodig is hen ook eens te bekijken in hun dagelijkse leven? Kunnen wy er mee volstaan alleen kennis te nemen van hun werk, niet van de aard van hun persoonlijkheid? Zyn slechts hun prestaties voor ons van belang, niet de motieven, die hen tot deze prestaties brachten, noch de omstandigheden, die hen in hun werk belemmerden? Neen, natuurlijk niet! In de eerste plaats namelijk laat zich het werk van een groot mens maar al te vaak slechts begrypen uit zyn bijzondere persooniyke geaardheid. Bovendien komt het dikwijls aan onze eerbied voor grote mannen ten goede, als wy weten welke moeilijkheden zij moesten overwinnen, welke ontberingen zy moesten doorstaan en welke hinder nissen zy uit de weg moesten ruimen, alvorens zij zich met volledige energie aan him grootse werk konden wijden. En tenslotte is het goed ook de zwak heden van zulke grote en sterke figu ren te leren kennen, opdat wy niet in de mening gaan verkeren, dat zij ..Übermenschen" zouden zijn, een soort halfgoden. Juist omdat zy mensen waren, bewonderen wy hun grote pres taties. Juist omdat zy behept waren met dezelfde eigenaardigheden en zwakheden als wyzelf, maar toch tot grote hoogten wisten te ettfgen, wer den zij onsterfelijk in de herinnering der mensheid. Vrouwenhaters ruziezoekers krankzinnigen Doodgewone mensen waren de grote denkers, die in de reeks artike len, waarvan dit de inleiding vormt, voor het voetlicht zullen wor den gehaald. U zult hen nu ook eens van een andere kant leren kennen dan zy U in hun werk tonen. Ook de grootste geleerden aller tijden waren zoals U zult zien, mensen, aan wie niets menselijks vreemd was. Dronke lappen zult U weliswaar niet veel on der hen vinden, maar wel opscheppers, ruziezoekers, ongelukkigen in de lief de, lijders aan hoogmoedswaanzin en nog ernstiger vormen van krankzin nigheid, vrouwenhaters, stijfkoppen en zo meer. Maar wy zullen niet de fout begaan, waarvoor wy Lessing de biografen hoorden waarschuwen. Wij zullen „de slip van hun nachthemd of de kwast van hun slaapmuts" slechts dan niet buiten beschouwing laten, als zy van belang zyn voor een juister begrip van de grote denker in kwestie en voor een betere waardering van zyn onsterfe lyk werken. Wij zullen ook niet „elk woord optekenen, dat hun in een on bewaakt ogenblik uit de mond is ge vallen". Wie van ons immers zegt nooit eens iets, dat hy de volgende dag niet meer voor zijn rekening wil nemen? Maar wel zal worden opgete kend wat die grote denkers in de be slotenheid van hun huis of hun vrien denkring zeiden, voorzover dit ons een beter begrip geeft van hun persoon lijkheid of scherper inzicht in de be weegredenen, die hen tot werkelijk grote mannen maakten. Flchte, een van de grootste Europese denkers uit het einde van de 18e en het begin van de 19e eeuw, zei eens: „Welke wijsbegeerte men kiest, hangt af van wat voor mens men is". Dat betekent dus, dat wij de leer van de belangrijkste wijsgeren slechts kunnen begrijpen, als wij weten wat voor men sen zij waren. Daarom zullen wij in de volgende artikelen een aantal van de grootste denkers uit de geschiedenis voor het voetlicht laten treden niet als geleerden, maar als mensen. U zult horen van hun liefhebberijen, van hun vrouwen en vrienden, van hun geluk kige ogenblikken en boze buien, van hun vreugde en verdriet, van hun wel en hun wee. U zult hen te zien krijgen zonder hun styve boord en pandjesjas, maar in hun hemdsmouwen. Eenheid van de kerk reikt over alle grenzen (Van onze Haagse redactie) Dr. J. A. A. van Royen, 31 jaar, presbyteriaans predikant in Nieuw-Zeeland, begrijpt nu niet meer, dat hij ooit civiel ingenieur heeft willen worden. Erg ver is hij met die technische studie niet gekomen. „Het ging eenvoudig niet", zegt de oud-Rijswijkenaar met een accent, waarin de Nieuwzeelandse jaren duidelijk doorklinken. Toen hy in 1951 in militaire dienst ging, betekende dat het definitief einde van zijn ingenieursdromen en het begin van zyn emigratieplannen. Zy gingen snel in vervulling. Het jaar daarop kreeg hij reeds een entry- permit" voor Nieuw-Zeeland en daar om kon hy vervroegd de wapenrok afleggen. In juni 1952 vertrok hy als ongeschoold arbeider, verplicht twee jaar werkzaam te zyn in een hem door de autoriteiten aangewezen werkkring. Een der stellingen by de emigratie voorlichting luidt: „De emigrant moet bereid zijn alles aan te pakken". Jan van Royen bespeurde, dat dat waar is. Hy kreeg een baan in een fa briek van elektrische fornuizen te Christchurch, „vuil en lawaaierig werk". Hy hield dat de verplichte twee jaar vol, maar intussen was hy al lang bezig met de volgende fase van zijn immigrantenloopbaan, niet alleen in de geest, maar ook met terdaad. Zijn Nederlandse eindexamen werd namelijk erkend en zo kon hy zich laten inschrijven bij de Canterbury University in Christchurch voor het begin van een theologische studie. Toen hy zyn bestaan van fabrieks arbeider eraan gaf, had hy een zekere som geld bijeengespaard en bovendien kon hij, dank zij de voor spraak van de Presbyteriaanse kerk <te vergelijken met de Herv. Kerk in Nederland) voor een nationale beurs in aanmerking komen, die zelfs nog werd verruimd, toen hij enkele jaren later met een Nieuwzeelandse trouw de. „En bovendien kon ik in de zo mervakantie veel bij verdienen, wel 150 ponddat doen alle Nieuwzee landse studenten". Na zijn drie jaar kandidaatsoplei ding in Christchurch ging hij naar Dunedin, eveneens op het Zuideiland, om zijn eigenlijke theologische studie te voltooien. In november 1959 heeft hij zijn laatste examen gedaan. ,,De presbyteriaanse kerk heeft veel vaca tures, ik hoop op een plattelandsge meente en m(jn vrouw ook, daar kun je alle mensen persoonlek leren kennen". Maar voordat hy zyn nieuwe be staan begint, is hy voor een vakantie van vijf maanden naar Nederland gekomen om zijn ouders in Rijswijk op te zoeken en zijn vrouw zyn vroe ger vaderland te tonen. Hij kon dat doen, doordat de Hervormde Emi gratiecommissie in Den Haag hem in staat stelde op de „Waterman" naar Nederland te reizen als geeste lijk verzorger van een groot aantal spijtoptanten en andere repatriëren- den. Verschillen tussen het kerkelijk leven in Nederland en Nieuw-Zee land? Het kerkelyk leven is daar ginds nogal vriendelijk, zegt ds. Van Royen, „op de sociale kant wordt sterk de nadruk gelegd, de christe lijke naastenliefde wordt er zeer in de praktijk gebracht. Als predikant zul je de dogmatiek zeker niet ver waarlozen, maar de preken, die kor ter zijn dan in Nederland, ca. vijftien iriinuten, moeten de gemeente dui delijk aanspreken, op de werkelijk heid zyn gericht". „Voor emigranten is deelneming aan het kerkelijk leven zeer belang rijk. Je voelt je dan nooit verlaten dat heb ik persoonlijk ervaren. Nu voel ik me er volkomen thuis, ik ben helemaal een Nieuwzeelands predi kant het is, alsof ik hier in Neder land op het ogenblik in een droom leef". En dit is zijn advies voor aan staande emigranten: „Je gaat naar het andere land, omdat je 't beter wilt hebben. Goed. Maar staar je niet dood op je eigen welvaart, je eigen geluk. Stel je open voor dat land, vraag je af: Hoe kan ik die nieuwe samenleving dienen? Dan vind je ook je eigen geluk. En voor godsdienstige emigranten: de kerk is de plaats, waar hij altijd terecht kan. Ondanks uiterlijke verschillen is het dezelfde kerk als in Nederland, een eenheid, die over alle grenzen heenrrtkt**. Rusteloos draait de grote wijzer tegenover de druk bezette tri bune van de bloemenveiling in Aalsmeer. Van honderd in de richting nuL De wijzer stopt als een koper de knop vóór zijn zitplaats indrukt. De veilingmeester, achter een micro foon op een balkon terzijde, noemt het nummer, dat aangloeit op de wijzerplaat. Zoveel stuks, tegen die en die prijs. En opnieuw zwaait de wijzer omhoog., loopt terug. Weer een koop. De stem door de luid spreker klinkt eentonig, mecha nisch. Ondertussen worden op lorries de bloemen voorgereden. De kwaliteit wordt omgeroepen. De kopers op de tribune maken snel en gespan nen hun berekening. Nu en dan wordt onderling gesproken. Opeens ook kan de aandacht verslappen. Een man in grijze jas komt koffie rondbrengen. Nieuwe kopers zoe ken een plaats. Anderen vertrek ken. Mensen en bloemen. Gegons van stemmen, gerinkel van een te lefoon ergens in de grote hall, waar de bloemenwagentjes in lange ryen staan opgesteld. Tientallen kleuren, tientallen soorten. Rode rozen, gele rozen, kersebloesem, trossen seringen, kwetsbare kelken van orchideeën, maar ook siergroen. Een pracht, die bijna onwezenlijk aandoet. Zyn deze bloemen ge groeid? Zijn ze gemaakt? Neen, ge kweekt. Met een uiterste zorg en een maximum aan vakbekwaam heid. Hier worden de bloemen getaxeerd. De wijzer draait. De prijzen zijn niet laag. Hoge waardering voor het werk van de kweker? Hoge WOORD VAN BEZINNING waardering voor de bloemenpracht? Er is geen tijd in de zalen van de veilinghal om hierover na te den ken. Kijkt u even uit, alstublieft. Een bloemenwagen moet passeren. Vlug gaan de handen van de in pakkers .Bloem na bloem wordt in papier verpakt of in stevige dozen geborgen. Buiten staan de vracht auto's voor verder vervoer, naar Schiphol, naar koude streken in *t Noorden of naar het zoele Zuiden. Ook dichtbij, voor onze huiskamers. De veilingklok draait. Stop. Weer een prijs. Opnieuw draaien. Achter elkaar van 's morgens zeven uur tot de middag. Voor bloemen. Per zoveel stuks, per tak, per kelk. Een weelde aan kleuren, getaxeerd in cijfers. Natuurlijk laat de pracht van bloemen zich ndet in getallen uit drukken. De veiling is geen tentoonstelling. Er worden zaken gedaan. In een tempo, dat voor een leek verbijste rend is. Maar de zakelijke drukte gecombineerd met de fascinerende kleurenpracht, die daar ondertus sen dan toch maar is, zet je buiten de vealingihal en nog lang daarna aan het denken. Bijvoorbeeld op deze manier: Is ons dagelijks leven ook niet een mengeling van zake lijkheid en kleur? De onderwijzer voor de klas kan zich niet uitsluitend beperken tot het inhameren van feiten en we tenswaardigheden. Voor hem zit ten mensen. In de school gaan ken nis en liefde, weten en hartelijk heid samen. Rapportcijfers moeten zakelijk zijn. Maar de leerlingen, die het rapport mee naar huis krij gen, zijn mensen. Weer moet ik denken aan de klok en de bloemen. Een telefoniste moet zich in de gesprekken voor de zaak beperken tot korte duidelijke mededelingen, maar de manier waarop zij tot de mensen spreekt is van heel grote betekenis. Dat laatste is de kleur, de sfeer van haar werk. De bloem! Moet ik nog meer voorbeelden geven? Zijn wn zakelijk? Voldoende za kelijk? Maar vergeten wij ook ndet .mens te zijn en allen met wie wij in aanraking komen als mensen te behandelen? De bloemenklok in de veiling draait. De prijzen worden gere gistreerd. Ook voor ons draait, onzichtbaar, een klok van waardering. Hoe den ken de mensen over ons? Hoe denkt God over ons? Die taxatie staat ndet stal; rusteloos gaan de wijzers. Ver geet het niet. Denk nog eens vaker aan de bloemenklok! Dr. P. L. SCHOONHEIM. Predikant bijzonder kerkewerk Hervormde Gemeente, Leiden NA VEERTIG JAAR: Afstand spelers en publiek overbrugd (Van onze Parijse correspondent) Welgeteld een 113 werken, operettes in een of meer bedrijven, inclusief een werkelijke opera telt het oeuvre van de componist Jacques Offenbach, die van 1855 tot aan 1880, het jaar van zijn dood. de koning van het rijk van de lichte muze in Parijs is geweest. „Pascal et Chambord" heette de eenacter. die 2 maart 1839 in het Palais Royal werd gespeeld, „Mam"zelle Moucheron" het spel in een bedrijf, dat, een half jaar na zijn dood, 10 mei 1881 in het Theatre de la Renaissance over het voetlicht werd gebracht Veel is er van dat overstelpende levenswerk niet gebleven al ontkomt men nooit aan de indruk, dat er van die 113 waarschijnlijk enige ten on rechte in de stoffige archieven van beduimelde partijen en piano-uittrek sels zijn verdwenen. Maar „La Vie Parisienne", „Orpheus in de onder wereld", „De dochter van de tam boer-majoor", „De groothertogin van Gerolstein" en „De schone Helena" hebben, met dan het eigenlijk los van alles staande „Hoffmann's Vertellin gen" het Franse en het internationale repertoire gehouden. „La vie Pari sienne" heeft, dankzij „Jean-Louis Barrault, een verrijzenis gekregen, die er zijn mag en die heeft geloond: tegen de 500 keer is het thans in het Palais-Royal, voor welk „schouw burgje-als-een-poffertjeskraam" het indertijd ook werd geschreven, ge speeld en zou men elders verder gaan, zo zou men gemakkelijk voor nog een paar honderd voorstellingen kunnen bijtekenen. „De schone Helena" dateert van 1864. Nog tijdens Offenbach'a leven heeft deze „opera-bouffe" vele reprises be leefd zowel in 1870 kort na de oor log en revolutie als in 1876. Later hebben anderen het in Parijs weer opgevoerd, o.a. in 1886, in 1890, in 1899 en in 1919. In het buitenland (ook in ons land een jaar of 25 geleden o.a. onder Eduard Flipse) is het werk al sedert zyn première gespeeld. De schone Helena (Geori Boue) en haar Paris (Bernard Plantey) schepen zich in voor Cythera. De schouwburgdirecteur of inten dant, die thans een werk van Offen bach, met name „La belle Hélène" op zijn repertoire wil nemen, dient echter wel te bedenken dat het oor spronkelijk is gemaakt voor een thea ter van betrekkelijk geringe capaci teit en dat het contact tussen spelers en publiek er nogal innig was. Men gaf elkander wel repliel* de bewon deraars van de vrouwelijke hoofdrol len kwamen avond aan avond de eer ste rangen en de loge vullen. In de tekst werden vaak, rekening houdend met de actualiteit van het ogenblik, veranderingen aangebracht, enz. Wanneer men tegenwoordig van zulke kamer-operettes grote spekta kelstukken gaat maken, doet men eigenlijk méér dan Offenbach ooit heeft gewild. Men dient de tekst dan ook voor het grootste deel te her schrijven en aan te passen aan onze tijd. Of men geeft een êoort histori- schei-e constructie van een operette, die zelf weer een anachronisme heeft willen zijn. Men ziet, dat het pro bleem niet eenvoudig is. Henri Varna, de directeur van de Parijse Mogador, geliefd oord van muzikaal vermaak voor de gemiddelde Parijse burger heeft het bij de jongste reprise ge zocht in een uitstekende bezetting van de hoofdrollen en in een redelijk ri goureuze modernisering van de en scenering. Hij heeft het gevaar van de grote afstand tussen spelers en publiek, dat een dergelijke opvoering van thanst bedreigt, zeker duidelijk gevoeld en willen voorkomen. Omdat hij een revueman is het Casino de Paris staat ook onder zijn leiding heeft hij dus de klassieke brug rond om de orkestbak thans ook voor de operette in ere hersteld. Dat maakt het mogelijk bepaalde scènes in de zaal te halen en de spelers en speelsters vlak bij, bijna tussen de toeschouwers te brengen. Ster is de draagster van de titelrol, de Parijse zangeres Georgi Boue. Zij is jaren aan de Opera en Opera Comique verbonden geweest. Zij mist het „volkse", dat wel vereist is voor deze schone Helena, die door de com ponist en zyn tekstschrijvers in het tweede Keizerrijk was thuisgebacht. Daar staat echter tegenover dat zij goed acteert, een sierlijke verschij ning is en een prachtige stem heeft. Meer dan het werk zelf eigenlijk vraagt. Paris, haar minnaar, wordt gespeeld en gezongen door de jonge Bernard Plantey, een bij het Parijse vrouwelijke publiek geliefde artiest, die zich verdienstelijk van de veel eisende rol kwijt. Rondom hen een bezetting, waarvan sommige leden zeker beter acteurs dan zangers zijn, maar die desalniettemin hun rollen met zorg en plezier weten te bren gen zoals b.v. Jean Raymond, een volmaakte Calchas of Dominique Tir- mont als een complete Agamemnon. Een vrij groot koor en ballet, friss* en goed gevonden décors van Anar* Delfau. een Parijs theaterorkest dat veel beter is dan men gemeenlijk te horen krijgt, het is alles bij elkaar genoeg om ook deze Parijse schone Helena een even lange wederopstan ding te voorspellen als La vie Pari sienne haar kent!

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1960 | | pagina 13