aricfe
V
IN KILOGRAMMEN EN KILOMETERS
J
L 1 MAART 1860 - I960
Impressie van de 82-zijdige rotatiepers, waarop dagelijks het Leidsch Dagblad wordt gedrukt.
oor allen, die op dat ogenblik
aan het bedrijf verbonden waren,
maar in het bijzonder voor directie
en redactie, betekende dit besluit
van de bezetter, hoe betreurens
waardig op zichzelf, toch in menig
opzicht een onbeschrijfelijke op
luchting. Onze toenmalige direc
teur, de heer Henny was een van
de eersten, die reeds in het prille
begin van de bezetting in zijn kwa
liteit van voorzitter van de dagblad-
directeuren-organisatie „De Neder-
landsche Dagbladpers" duidelijk
inzag wat er van de hooggeroemde
Nederlandse persvrijheid onder het
nazi-regime terecht zou komen en
door zijn weigering om zich aan
de voorgeschreven maatregelen te
onderwerpen tot aftreden gedwon
gen werd. Zijn visie bleek maar al
te juist: de druk, welke door de
bezetter op de journalistiek werd
gelegd, werd groter naarmate de
oorlogsvooruitzichten voor de Duit
sers slechter werden. Hield onze
grondwettelijk gewaarborgde pers
vrijheid in feite op te bestaan op
het ogenblik, waarop de Duitse
soldatenlaarzen de Nederlandse
grens overschreden, de beknotting
werd, bij wijze van spreken, bij de
dag ingrijpender. Al heel spoedig
werden de redactiebureaus over
stelpt met lijsten van onderwerpen
waarover niet vrijelijk mocht wor
den geschreven. Na korte tijd nam
de overheidsbemoeiing veel straf
fere vormen aan in dien zin, dat
stringente opdrachten werden ver
strekt tot plaatsing van bepaalde
berichten en artikelen, uiteraard
doordrenkt van nationaal-socialis-
tische tendenzen. bindende aanwij
zingen met betrekking tot de tech
nische opmaak, de plaats van deze
berichten in de krant, e.d. Daarbij
achtte de bezetter het van groot
belang tegenover de lezerskring
zoveel mogelijk de indruk te ves
tigen alsof de krant nog steeds in
vrijheid gedrukt werd, zodat de
journalisten bij voortduring wer
den aangemoedigd tot het schrij
ven van eigen beschouwingen en
artikelen, waarbij dan vanzelfspre
kend werd verwacht, dat deze
zouden strekken tot meerdere ver
heerlijking van het nationaal-
socialisme en zijn belijders. Toen
dit beroep op de vrijwillige mede
werking vrijwel nergens weerklank
vond, werd overgegaan tot de aan
wijzing van door de bladen zelf te
honoreren medewerkers, wier taak
het was op al dan niet regelmatige
tijden de lezers voor te lichten
omtrent de nationaal-socialistische
zegeningen.
Uit den aard der zaak hebben
wij, toen de aanstelling van een
dergelijke politieke medewerker
tenslotte onvermijdelijk bleek, er
in de eerste plaats naar gestreefd
om deze figuur buiten de redac
tionele muren te houden. En in de
aveede plaats om onze lezerskring
duidelijk te maken, dat de bewuste
artikelen niet afkomstig waren van
de oude redactionele staf, doch
van een toegewezen politieke mede
werker. Aanvankelijk konden wij
diens identiteit aangeven door de
ondertekening met zijn initialen,
later, toen dat ook al niet meer
mocht, door de artikelen te voor
zien van een vignet. In beide op
zichten is dat streven met volledig
succes bekroond: geen Duitser of
Nederlandse N.S.B.-er heeft ooit
ons redactiebureau betreden!
Teneinde te voorkomen, dat
's mans politieke ijver zou worden
gestimuleerd door het uitzicht op
een bepaald honorarium per ar
tikel, kwam de directie op het
lumineuze idee om zijn journalis
tieke prestaties te belonen met
een vaste som per maand, dus on
afhankelijk van het aantal te
leveren bijdragen. Ook dat systeem
heeft voortreffelijk gewerkt: het
aantal artikelen, dat van hun hand
in ons blad is verschenen, en waar
van de opname uiteraard verplicht
was, is minimaal klein geweest en
bovendien konden wij onze lezers
altijd duidelijk laten merken uit
welke hoek de wind waaide!
Ondanks deze en dergelijke ont
duikingen, welke in die tijd nog de
meest aantrekkelijke zijde van het
journalistieke beroep vormden,
werd het werk toch voortdurend
moeilijker.
De bezetter en zijn handlangers,
ervarende dat er langs de weg der
vrijwilligheid met het overgrote
deel der Nederlandse pers niets te
bereiken viel, ging voort met de
uitvaardiging van steeds strengere
voorschriften. Teneinde toch voor
al bij de lezerskring de indruk te
vestigen, dat het redactionele
commentaar door de bladen zelf
werd geleverd, werd een nieuw
systeem ingevoerd, waarbij de
bladen werden verplicht bepaalde
berichten te plaatsen volgens de
daarvan verspreide letterlijke tekst
en zelfs op een nauwkeurig voor
geschreven plaats, terwijl de re
dacties tevens werden verplicht
deze van eigen commentaar te
voorzien. En dan bovendien nog
op een zodanige wijze, dat daaruit
duidelijk bleek, dat berichtgever
en commentator niet één en de
zelfde persoon waren. Onze toen
malige hoofdredacteur, de heer
Menkhorst, heeft dit voorschrift
menigmaal tot een farce gemaakt
door zijn stereotiep onderschrift:
Noot van de Redactie: „De boven
staande feiten spreken voor zich
zelf. Commentaar is volstrekt over
bodig".
Zo langzamerhand wist het over
grote deel van de lezerskring wel
welke instantie de inhoud van de
Nederlandse bladen in hoofdzaak
bepaalde en de bekendheid met de
identiteit van de berichtgever
leerde vanzelf welke waarde men
aan de gesignaleerde „feiten"
moest toekennen.
Aldus beschouwd was commen
taar inderdaad volmaakt overbo
dig! Al deze manipulaties leidden
onafwendbaar tot het inzicht bij
de Duitsers: met de kwaadwillige
honden van het L.D. viel geen haas
te vangen en dit leidde op zijn
beurt tegen het einde van 1943 tot
het hierboven reeds genoemde al
ternatief: verschijnen met een
nationaal-socialistische hoofdre
dacteur öf verdwijnen. Het werd
Gode zij dank het laatste
Wij gaan nu maar stilzwijgend
voorbij aan de volgende oor
logsjaren, waarin voortdu
rend en in toenemende mate het
gevaar dreigde van een verhuizing
in oostelijke richting van ons fel
begeerd machinepark en aan het
overigens stellig vermeldenswaar
dige feit, dat gedurende de periode
van gedwongen lediggang alle sa
larissen en lonen volledig werden
doorbetaald.
van een
Een eeuw Leidsch
Dagblad is, wanneer
men het eens met een-
in grote lijnen wer
kende rekenmachine
gaat narekenen, een
formidabel geval.
Aanvankelijk was
het een zeer beschei
den begin. De eerste
tien jaar niet meer
dan 250 abonnees. In
het eerste volledige
kalenderjaar, 1861,
kreeg ieder van deze
abonnees 318 pagina's
omvang van de krant
zeer aanzienlijk, want
in 1910, bij het halve
eeuwfeest, ontving
iedere abonnee 2750
pagina's.
In 1959, het laat
ste volle kalenderjaar
voor het eeuwfeest,
was dit 1)652 pagina's.
Iemand, die van
1 maart 1860 af abon
nee geweest zou zijn,
zou in totaal bijna
een kwart miljoen pa
gina's hebben ontvan-
van het huidige for
maat toegezonden.
Het werkelijke aan
tal pagina's was wel
groter, maar het for
maat was veel klei
ner. Omgerekend, zo
als ook in de volgende
getallen, was dit 318
van het huidige for
maat.
In 1885, het jaar van
het zilveren jubileum,
kreeg men in totaal
per abonnee 723 pa
gina's in de bus ge
stapt.
Gedurende de 25
jaar daarna steeg de
gen in deze eeuw,
tezamen een opper
vlakte van ongeveer
5,8 hectare!
Indrukwekkender nog
zijn de cijfers, wan
neer we nagaan hoe
veel er in totaal in
deze honderd jaar aan
Leidsch Dagbladen de
deur uit is gegaan,
dus -iet voor één,
maar voor alle abon
nees.
Dat waren ongeveer
3,5 miljard pagina's,
die tezamen een op
pervlakte zouden be
slaan van meer dan
750 vierkante kilo
meter.
Legt men deze pa
gina's alle achter el
kaar dan bedraagt de
totale lengte van deze
papierstrook bijna
tweemiljoen kilome
ter, dat loil zeggen
ongeveer 1,8 maal rond
de aarde en ruim vijf
maal de afstand van
de aarde tot de maan!
Legt men alle Leidsch
Dagbladen van 100
jaar in vieren gevou-
wen op elkaar, dan
wordt dat zonder te
rekenen met het feit
dat bij een dergelijk
gewicht de onderste
kranten tot een mini
male dikte zouden
worden samengeperst
een stapel van 11,1/8
km. hoog, aanzienlijk
meer dan 150 maal de
hoogste berg op aar
de, de Mount Everest.
Het totale gewicht
van de kranten, welke
de deur uitgingen, be
droeg naar schatting
21.000.000 kg.
V.-
Liever richten wij het oog naar
het tijdstip van de Bevrijding, dat
voor allen het einde van de groot
ste ellende betekende, al hield dat
voor het L.D.-personeel geenszins
een onmiddellijke hervatting van
de normale werkzaamheden in.
Immers de Nederlandse regering
in Londen had op een onzalig
ogenblik bepaald, dat alle bladen,
welke vóór 1 januari 1943 door de
bezetter waren opgeheven, onmid
dellijk na de Bevrijding mochten
herverschijnen, terwijl de bladen,
die na dat tijdstip waren verbo
den, eerst onderworpen moesten
worden aan een zuiveringsproce
dure. Aangezien het L.D. voor het
laatst op 31 december 1943 was
verschenen, behoorde ons blad tot
de laatstbedoelde categorie.
Het pleit andermaal voor de
vasthoudendheid en het doorzet
tingsvermogen van het bestuur
onzer vennootschap, dat het erin
slaagde te bewerkstelligen, dat het
L.D. als allereerste dagblad in Ne
derland deze procedure kon onder
gaan. Het resultaat was overigens
allerminst bevredigend: wel mocht
het L.D. op korte termijn herver
schijnen, doch gedurende een korte
periode aanvankelijk zonder de
medewerking van enkele vooraan
staande figuren in onze bedrijfs-
gemeenschap. Deze uitspraak werd
dan ook onaanvaardbaar geacht
en onmiddellijk hoger beroep aan
getekend. In hoogste instantie was
het succes onverdeeld. Niemand
minder dan de openbare aankla
ger noemde „de houding van het
Leidsch Dagblad een voorbeeld van
de wijze waarop een Nederlandse
krant zich in bezettingstijd had
behoren te gedragen". En het
rechtsprekend college sloot zich
zonder enig voorbehoud bij deze
uitspraak aan!
De wens, uitgesproken in ons
afscheidsartikel van 31 december
1943, dat het L.D. weer spoedig zou
verschijnen, ging helaas niet in
vervulling; het eerstvolgende num
mer droeg als dagtekening 1 fe
bruari 1946
Al is dan als gevolg van deze
ontwikkeling in technisch op
zicht vandaag de honderdste
jaargang niet voltooid, het heuglijk
feit blijft niettemin, dat een eeuw
geleden het eerste nummer van
ons blad verscheen.
Dit is voor ons een reden tot
grote vreugde en dankbaarheid.
In de eerste plaats omdat wij
ons een ganse eeuw lang gedragen
hebben mogen weten door het da
gelijks gegeven vertrouwen van
een zich steeds uitbreidende lezers
kring. Dat onze oplage juist in de
laatste jaren met enige duizenden
is vooruitgegaan, stemt daarbij tot
bijzondere erkentelijkheid en
het zij in alle bescheidenheid ge
zegd ook tot voldoening.
Een dagblad vervult in onze
hedendaagse samenleving een veel
zijdige taak. Het dient in de eerste
plaats te zorgen voor een eerlijke
berichtgeving en zijn lezers objec
tief en betrouwbaar in en voor te
lichten omtrent het dagelijks ge
beuren in kleiner en groter ver
band. Naast deze informatieve taak
heeft een krant naar ons gevoelen
ook een dienende.
Bij het onderhouden van de be
trekkingen met talloze relaties
hebben wij er altijd naar gestreefd
naast de behartiging van het alge
meen belang, zoveel mogelijk reke
ning te houden met particuliere
belangen, welke veelal onherstel
baar kunnen worden geschaad
door onjuiste, onvolledige of voor
tijdige publikaties. Hoezeer wij ook
doordrongen zijn van het belang
van de journalistieke primeur,
hebben wij, zoveel in ons vermogen
lag, steeds gepoogd de betrouw
baarheid en vormgeving van een
bericht te doen prevaleren boven
het tijdstip van publikatie.
Wij achten dit een van de grond
slagen van de journalistieke ver
antwoordelijkheid, die voorts met
zich brengt, dat aan gebeurtenis
sen met een ongezonde sensatio
nele strekking, waaraan deze tijd
helaas maar al te rijk is, zo onop
vallend mogelijke aandacht wordt
gewijd.
Sommigen zullen dit misschien
een conservatieve instelling noe
men, een bewust sluiten van de
ogen voor de rauwe werkelijkheid
van het dagelijks gebeuren of een
onvoldoende concessie aan de
smaak van een deel van het lezend
publiek. Het zij zo Het is nu
eenmaal onmogelijk een krant sa
men te stellen, welke dagelijks van
de eerste tot de laatste pagina
de onverdeelde instemming van
circa 22.500 abonnees (hoeveel
lezers zijn dat?) kan wegdragen.
Indien wij anderzijds in de op
merkelijke groei van onze lezers
kring in het bijzonder in de laatste
jaren, iets mogen zien van waar
dering voor de normen, welke
een krant dient in acht te nemen,
wil het verantwoorde informatie
en voorlichting brengen, dan kan
ons dat slechts een aansporing zijn
om op de honderd jaar geleden
ingeslagen weg voort te gaan.
Dankbaar voor de medewerking,
welke wij in de afgelopen eeuw
van vele zijden in zo ruime mate
hebben mogen ondervinden, hou
den wij ons ook in de toekomst
daarvoor gaarne aanbevolen.
Vol vertrouwen in zijn verdere
opgang stapt het Leidsch Dagblad
de tweede eeuw van zijn bestaan
binnen!