PUBLIEKE VERMAKELIJKHEDEN IN
SF
Onderwijs van toen en nu:
nvergelijkbare grootheden
DE VEDEL ROEPT MEIDEN EN KNECHTS TEN DANS
Na de groei van een eeuw
Vernieuwing zette eerst na
laatste wereldoorlog door
1860
1960
1 1 MAART 1860 - 1960
LEIDSCH DAGBLAD
ECHO EN VISIOEN j
"Mag men onze volbloed Layenaargeloven, dan
was het een eeuw geleden met de publieke vermakelijk
heden in de Sleutelstad slecht gesteld. „Er is", zo
schrijft hij, „bijna geen stad in Nederland, waar zo
weinig gelegenheid bestaat om zich te vermaken dan
wel in Leiden. De stad is wel geschikt tot de studie,
doch voor andere mensen onuitstaanbaar. Misschien",
zo klaagt hij, „tracht men wel dit bezwaar te vergoeden
door onderlinge aaneensluiting en vertrouwelijke om
gang. Ongelukkig echter wordt er ook dat gemist, want
voortdurend heerschen in Leyden veten, welke gewoon
lijk eerst na geruime tijde vereffend worden en dan
meestal nog maar ten halve. De conversatie-toon te
Leyden is over het algemeen stijf en vervelend.
Wordt men al op een partij genoodigd, dan gaat
men er deftig gekleed om een uur of zeven heen, maakt,
als men de kamer binnentreedt, bij de vrouw en den
heer des huizes zijn compliment, neemt vervolgens
plaats om een kopje thee te gebruiken en onderhoudt
zich met zijn huurlieden. Heeft dit een tijdlang geduurd,
dan staat de dochter des huizes op en draagt een stuk
op de piano voor. Een en ander strekt het overige
gezelschap tot signaal om op te staan en zich met dezen
en genen eens te onderhouden, totdat men bij de piano
is gekomen, de muziek eens heeft ingekeken en de
dochter des huizes over haar fraai spel een compliment
heeft gemaakt. Vervolgens zet zich een andere der aan
wezige dames aan het clavier en men begint weder
het nomadenleven, terwijl men hier of daar bij eene
wijn en soezen presenterende meid een oogenblïk vertoeft
om zich te verfrisschen. Eindelijk wordt er tot zekere
en finale sluiting een dansje gedaan. Tenslotte beveelt
men zich met eene buiging in de gunst des gastheers
aan, hem onder dure eeden verzekerende, dat het een
allerliefste avond geweest was.
Een andere vorm van ontspanning
was het Leydsche casino, dat voor
leden van de Sociëteit Amicitia, die er
hun penningske voor hebben geofferd,
in de Stadsgehoorzaal wordt gegeven.
Dit „Casino", aldus onze Layenaar, „is
de markt, waar de Leydsche ouders de
vruchten hunner lendenen aan den
man trachten te brengen. De dames, i*1,
die het casino worden binnengeleid,
begeven zich naar het uiterste einde
der zaal en blijven daar op een hoopje
zamengeschoold staan, terwijl de hee-
ren den voorgrond aanvullen. Een
tijdlang staan ze gescheiden, gelijk de
bokken van de lammeren. Geeft de
muziek het signaal tot de aanval, dan
trekken de heeren met overhaaste
schreden de grenslijn over om zich
door een onverhoedschen aanval een
goeden buit te verzekeren. Lang ver
maakt men zich dan op de maten van
de muzyk.
Van de concerten anno 1860 valt
weinig te zeggen. Het studentengezel
schap Sempre Crescendo en dat der
burgers Musis Sacrum geven eens per
jaar een armen- en een paar invitatie
concerten. Men amuseert of verveelt
er zich, al naar mate de voordragt en
de keus der stukken en naar mate de
meerdere of mindere muzikale bedre
venheid, welke men heeft. Voorts is er
te Leyden nog een liederentafel, de
Avondster, en eene zangvereeniging.
Niettegenstaande dit alles", zo conclu
deert Layenaar, „zijn Leydens bewo
ners verre van muzikaal; men behoeft
slechts Zondagsmorgens het gezang in
de kerken bij te wonen of Zondags
avonds het zingen door de stad te
horen om dit te beamen. De lamme
rythmus en de platte wijze, waarop
wordt gezongen, dringen de verklaring
op, dat ons volk zeker wel het onmu-
zykaalste is der gehele wereld".
Comediegebouw meer
pakhuis dan
schouwburg
Wordt er in onze stad momenteel,
dank zy de toneelverenigingen en
K. en O., veel toneel gespeeld, in de
dagen, dat „volbloed Layenaar" zyn
indrukken aan het papier toever
trouwde, was het daarmede treurig
gesteld. „Wü hebben hier", zo schrijft
hij, „in het geheel geen comedie.
Het comediegebouw aan de Oude
Vest heeft van buiten meer het voor
komen van een groot pakhuis, dan
van een schouwburgHet gebouw
ligt in diepen slaap gedompeld. Een
of andere rondreizende troep geeft
hier soms voorstellingen, welke een
bespotting en persiflage der kunst
zijn".
Rangschikt Layenaar de vele herber
gen niet onder de publieke vermake
lijkheden, een uitzondering maakt hy
voor het danshuis van Silver Thies
aan de Turfmarkt, waar iedere avond
„de vedel meiden en knechts ten dans
roept".
Entree dancing 3 cent
Verder trof men in die dagen nog
danshuizen aan bij Dumortier op den
Cingel waar „dienstmeiden met hunne
vrijers des Zondagsavonds in luch-
indien gij geen hartstogtelijk liefheb
ber van bloedneuzen en blauwgeslagen
oogen zyt".
Vijf sociëteiten
Vijf sociëteiten hadden een eeuw
geleden in Leiden hun domicilie.
„Amicitia", dat in die tyd aan de
Breestraat gevestigd was, was volgens
onze zegsman de voornaamste. „Men
was daar zeer keurig in het kiezen van
nieuwe leden. Zo werden er in myn
tyd drie notabele ingezetenen gede-
Het Leydsche Koffijhuis de Burg,
s avonds om elf
waarvan het hek in vroeger tijden
uur gesloten werd.
tigen dans rondzweven", bij Demme-
nie, die vroeger op de Langebrug
woonde, doch nu eveneens op den Cin
gel. dicht bij Dumortier, „waar een
dubbeltje entree geheven wordt en
waar het dus wat meer gemeleerd is".
Tenslotte was er „Het Schelvischje"
in de Galgenstraat, „waar meiden, die
overdag met chinaasappelen en eijeren
langs de huizen loopen, les reines du
bal zijn en waar men soldaten, fa-
brieksjongens en melden aantreft en
waar drie centen entree geëischt
wordt, dus weder iets minder fatsoen
lijk, hoewel er beter gedanst wordt.
Het Schelvischje", zo geeft onze Laye
naar de raad, „moet gij niet bezoeken
Sociëteit „Minerva" aan de Breestraat voor de grote uitbreiding in
1S74. In Layenaars dagen werd hier „ut barbare dicam pot gespeeld".
Ook toen reeds brandden hier tot aan de morgenschemering dc lichten
„vergezeld van het eentonig geklikklak der billardballen"
balloteerd. Vooral is de bloei van deze
sociëteit toegenomen toen de rijders in
Leyden kwamen, want toen werd zy
met vele kwastige heeren vermeer
derd".
Verder was er nog de Studenten
sociëteit „Minerva", insgelijks op de
Breestraat gelegen. De heeren studen
ten werden veelal voor spoelhonden
uitgescholden.
Eens in het jaar bestaat er een broe
derlijke band tusschen beide sociëtei
ten, die in het overige gedeelte des
jaars niets minder dan streng geschei
den zijn. Dan wordt er in den voor
middag op Amicitia en in den namid
dag op Minerva „ut barbare dicam"
pot gespeeld. Dan tracht men elkander
door allerlei kunstgrepen de palmtak,
die ditmaal in de inleggelden bestaat,
af te winnen. In den namiddag verza
melt zich dan voor Minerva de gehele
bevolking, uit de achterbuurten, om
hunne vingers te komen verschroeijen
aan de heete centen, welke dan door
de Muzenzonen met kwistige hand on
der hen worden uitgestrooid. Hoe tal
rijk, armoedig en verdierlijkt is dan
de Leydsche bevolking
Bovendien is er nog eene sociëteit bij
de Ruïne, onder den Hollandschen
naam „De Vriendschap". Deze wordt
in de wandeling „vrouwenverdriet"
genoemd, omdat de geliefde echtge-
nooten gewoon zijn daar lang te zitten
plakken.
Voorts is er nog een sociëteit „De
Harmonie" genaamd in het koffyhuis
„De twee Kolommen", insgelijks op de
Breestraat, welke echter in haar dood
stuipen is en weldra tot de geschiede
nis zal behooren. Tenslotte hebben de
onderofficieren der verschillende corp
sen nog een sociëteit boven het koffy
huis „Het Zwijnshoofd" op de Haar
lemmerstraat, welke sociëteit later
naar de Varkenmarkt is verplaatst".
Leydsche koffijhuizen
Met de klandizie der Leydsche koffij
huizen was het rond 1860 slecht ge
steld. Layenaar zegt er tenminste van
„dat de heilzon van deze koffijhuizen
is uitgeblonken. Alleen „de Burg" is
nog eenigszins in trek, want 's avonds
vindt gij daar nog wel eens een ma
nufacturer, een suikerbakker en een
verwilderd student aan het omberen.
Doch het wordt er zelden laat, daar
gewoonlijk om elf uur het hek reeds
gesloten is. Dit laatste is nu juist niet
het geval met „De Twee Kolommen"
waar integendeel tot aan de morgen
schemering, evenals op „Minerva" de
lichten branden, vergezeld van het
eentoonig geklikklak der billardballen".
In 1860 telde Leiden vijf sociëteiten, w.o. „Amicitia" aan de Breestraat (links op de foto). Volgens
„Layenaar" is deze sociëteit in bloei toegenomen „toen de rijders in Leyden kwamen, want in die tijd
werd zij met vele kwastige heeren vermeerderd"
Onderwijsvernieuwing een veelgehoorde kreet
in onze tijd. Het onderwijs moet op de helling. Of
misschien beter, het staat op de helling.
In de eeuw, die we vandaag hier in deze krant
onder de loep nemen, heeft het onderwijs heel lang
gezapig voortgesukkeld. Gedurende driekwart var?
die eeuw was er van enige verandering of verbe
tering nauwelijks sprake.
Wellicht was men niet tevreden
met de gang van zaken, maar men
zal vergeefs zoeken naar enig krach
tig streven naar wijziging.
Oh ja, in het begin van deze twin
tigste eeuw kwam de Leerplichtwet.
Maar die had meer invloed op de
kinderarbeid die toen ook in Lei
den nog allerverschrikkelijkst was
dan op het onderwijs. Het werd wat
drukker misschien, maar qua inhoud
wijzigde er niets. Het duurde eigen
lijk tot de eerste wereldoorlog eer
het besef doorbrak, dat het onderwijs
toch echt wel verouderd was. Dat de
leest, waarop het geschoeid was, niet
meer deugde. Daarna heeft men in
derdaad getracht tot enige vernieu
wing te komen, maar er werd niet
doorgezet. De oude lijn werd toch
nog doorgetrokken en globaal moet
men zeggen, dat deze feitelijk pas na
de tweede wereldbrand goed en door
tastend is omgebogen.
Een onderwijs, dat haast niet meer te vergelijken is met dat van een eeuw
geleden. Laten we desondanks enige cijfers tegenover elkaar plaatsen, van
toen en nu.
Andere taak
Het is uit de aard der zaak in een
vluchtig overzicht als dit niet moge
lijk op alle ingewikkelde facetten van
de onderwijsvernieuwing in te gaan.
De school heeft een andere taak ge
kregen. Honderd jaar geleden was zij
louter en alleen een leerinstituut.
Ook heden ten dage is zij nog wel
een leerinstituut, maar daarnaast
heeft zij een deel overgenomen van
de opvoeding, welke vroeger geheel
in handen lag van gezin, bedrijf en
maatschappij.
De school van heden tracht de
jeugd gereed te maken voor de aan
passing aan de dynamiek van de
huidige, maar nog meer de toekom
stige, maatschappij. Want wie ga
randeert, dat de maatschappij van
straks gelijk zal zijn aan die van nu?
Niemand kan zoiets met zekerheid
zeggen Integendeel, dat is vrijwel
zeker niet het geval, gezien de dyna
mische ontwikkeling van de moderne
tijden. Derhalve wil het onderwijs er
voor waken de jeugd „te doen op
groeien voor de maatschappij van
haar grootvader".
Ieder jong individu zal zo moge
lijk tot aan het plafond van zijn mo
gelijkheden voorbereid dienen te
worden op een inschakeling in een
maatschappij, waarvan niemand nog
weet hoe zy zal worden.
V erantwoording
Zelfs na zo'n simpele schets kan
men de verantwoordelijkheid begrij
pen, welke het moderne onderwijs
en dat van de toekomst in toene
mende mate draagt, en de pro
blemen, waarvoor het zich gesteld
ziet. En uit deze gewijzigde instelling
zijn vele andere verschijnselen te
verklaren, die in min of meer nauw
verband met het onderwijs staan. Om
Leidse voorbeelden te gebruiken: de
estetische vorming (het luisteren
naar en leren beoefenen van muziek
en toneel), de jeugdnatuurwacht, het
zwemmen, het Rode Kruiswerk, de
jeugdverkeersbrigades, de typelessen,
de sport enz. enz. Deze van over
heidswege gestimuleerde en gesub
sidieerde vorming is een wezenlijk
onderdeel geworden van het huidige
onderwijs.
Het gymnasium bestond reeds 22
jaar en telde 40 leerlingen. Van een
h.b.s. was nog geen sprake, de eerste
in Leiden werd in 1865 geopend. In
1863 kwam door MSG de eerste bur
geravondschool tot stand.
Onderwijzerskweekschool, eens op
gericht door het departement Leiden
van de Mij. tot Nut van het Algemeen.
Later weer opgeheven.
Twee openbare lagere scholen met
in totaal 1131 leerlingen.
Tien bijzondere en zestien particu
liere lagere scholen met in totaal 2700
leerlingen. (Vaak hing zo'n particu
liere school van één persoon af. Ging
de juffrouw trouwen of mijnheer naar
Indië, dan werd de school maar op
geheven)
Negen bewaarscholen met 1900 leer
lingen.
(Typisch de plaats, waar de kinde
ren „bewaard" werden als de ouders
geen tijd hadden).
In totaal 6 scholen voor v. h. en
m.o.t te weten:
3 openbare 1222 leerlingen;
3 bijzondere 1624 leerlingen.
Christelijke Kweekschool met 291
leerlingen en een kweekschool voor
voorbereidend onderwijs met 113 leer
lingen.
Twintig openbare lagere scholen met
4112 leerlingen.
Drieëndertig bijzondere scholen voor
gewoon lager onderwijs. De Rudolf
Steinerschool aan de Langebrug kon
men tot voor enkele jaren nog als de
laatste particuliere school van Leiden
beschouwen.
Twaalf openbare en twintig bijzon
dere kleuterscholen met in totaal 3088
leerlingen (deze vorm van onderwijs
is meer en meer noodzakelijk door de
huidige bouwpolitiek met talrijke
kleine woningen).
En eigenlijk houdt hier de mogelijk
heid tot een redelijke vergelijking op.
Differentiatie
Geen wonder Met de vernieu
wing van het onderwijs is de differen
tiatie zeer sterk doorgevoerd. Tal van
schoolvormen zyn verrezen, waarvan
de slecht betaalde onderwijzers van
honderd jaar geleden zuivere idea
listen, want ondanks hun honger-
loontjes klaagden zij nooit, althans
het staat nergens geregistreerd
slechts in hun wildste fantasieën ge
droomd kunnen hebben.
Wanneer men alleen reeds het bui
tengewoon lager onderwijs in Leiden
onder de loep neemt. Er bestaan thans
reeds aparte scholen voor lichamelijk
gebrekkige kinderen, voor slechtho
rende kinderen, voor woonwagenkin
deren, voor kinderen met leer- en
opvoedingsmoeil y kheden
Op deze scholen hebben meer dan
negenhonderd kinderen passend on
derwijs gevonden. Het tekent de be
hoefte! En dan hebben we de 297
leerlingen van de technische school
voor individueel onderwijs nog niet ge
noemd. En ook het nijverheidsonder
wijs niet. Daarnaast staan de vormen
van voortgezet onderwijs, die stuk
voor stuk na de laatste wereldoorlog
overal een enorme vlucht hebben ge
nomen. Niet in het minst in Leiden.
Wilt u cijfers? Hier zijn ze (openbaar
en bijzonder onderwijs tezamen ge
nomen)
11 scholen uitgebreid lager onderwijs
met 3007 leerlingen;
4 scholen voortgezet gewoon lager
onderwijs 599 leerlingen;
2 scholen voor lager nijverheids
onderwijs 1354 leerlingen;
1 school voor uitgebreid lager nijver
heidsonderwijs 197 leerlingen;
1 lagere landbouwschool 46 leerlingen
3 nijverheidsscholen voor meisjes
1235 leerlingen.
En dan nog de avondscholen:
middelbare handelsavondschool .Ken
nis is Macht" 310 leerlingen;
R.-K. Middelb. Handelsavondschool
„Sint-Pieter" 217 leerlingen;
R.-K. Handelsinstituut „Rijnland" 57
leerlingen
Nijverheidsavondschool M.S.G. 570
leerlingen
Vakavondschool en Machinistenschool
54 leerlingen;
R.-K. Technische Avondschool „Don
Bosco" 266 leerlingen:
Twee avondulo's 204 leerlingen.
Verlanglijstje
Als een voorlopig, maar ongetwijfeld
urgent verlanglijstje wordt ons op
gegeven
4 u.l.o.-scholen, 5 b.l.o.-scholen en
10 gymnastieklokalen.
Een lystje, dat zonder enige moeite
nog wel aan te vullen zou zijn. Maar
woningbouw, industrie en de universi
teit slokken in onze stad het beschik
bare arbeidspotentieel in de bouw
sector vrijwel geheel op, zodat er voor
scholen nauwelijks en voor gymnas
tieklokalen helemaal geen ruimte meer
overblijft. De op te vullen leemtes ko
men uit de aard der zaak hoofdzake
lijk voor in de snel groeiende buiten
wijken van de stad. Uit de binnenstad
zyn steeds meer gewone scholen ver
dwenen. Het gebouw werd dan meestal
in beslag genomen voor het buiten
gewoon onderwijs, dat vanzelfsprekend
het beste centraal geplaatst kan wor
den.
Maar over de huidige stand van
zaken bij het Leidse onderwijs behoe
ven wij hier niet te spreken; er wordt
herhaaldelijk en veel over gesproken.
Wy probeerden slechts een vergelij
king te maken tussen een eeuw gele
den en nu. En zelfs na zo'n summier
overzicht valt er eigenlijk maar één
conclusie te trekken; er is nauwelijks
een vergelijking mogelijk.