*53riët vertelt 1 MAART 1860 - 1960 LE1DSCH DAGBLAD ECHO EN VISIOEN De uitspraak dateert van betrekkelijk kort na de beruchte Stadhuis brand van 1929. Ze is afkomstig van burgemeester mr. A. van de Sande Bakhuijzen. De burgervader zei zoiets als: ,,Stop mej. Coebergh en de heren Couvee en Briët in één kamer. Doe de deur goed op slot. Als men die nu maar lang genoeg gesloten houdt, dan komen ze eruit met de gehele Leidse burgerlijke stand opnieuw op papier!" De eerste burger van de Sleutelstad is nooit tot een dergelijke drastische maatregel overgegaan. Maar de opmerking is tekenend voor de kennis van dit driemanschap" over het oude Leiden. Daarom stonden wij eens op de stoep van een groot statig wit huis aan het oude. altijd mooie Rapenburg. Naast de groene massieve deur hing een glanzend emaille bord: „Mr. P. E. Briët en mr. N. G. Geelkerken - advocaten en procureurs". En even later stonden wij in de kolossale kamer van mr. Briët. Het was alsof wij het Leiden van enkele tientallen jaren terug waren binnen gestapt. Donkei behang boven een lichte lambrisering, slechts gebroken door een aantal schilderijen in zware gouden lijsten. Onder de wijdarmige kroon aan het zeer fraaie achttiende eeuwse plafond stond voor de machtige marmeren schouw een even machtige pot kachel. Daarachter glommen enkele koperen kolenbakken. Monumentale fauteuils, een sierlijk theemeubel, een prachtige servieskast en enkele bureaus completeerden de aankleding van deze donkere, maar stijlvolle kamer. Mr. Briët kwam ons met uitgestrekte hand tegemoet. Een beetje moeilijk ter been. Maar voor het overige torst hij zijn tachtig jaren met ere. Wij werden voorgesteld aan jkvr. mr. Th. Röell, die rustig aan haar bureau doorwerkend ons gesprek verder aanhoorde. Mr. Briët nam plaats achter zijn bureau, wij nestelden ons met papier en potlood in een van de gemak kelijke stoelen. Geen Leidenaar Klaar voor een interview? Ja, inderdaad, maar waar moesten we beginnen? Leiden, vroeger en nu. Nogal rekbaar. We zochten onze toevlucht bij de persoon in kwestie. Bij mr. Briët zelf. Onze eerste verrassing: ..Neen, ik ben eigenlijk geen Leidenaar. Althans niet in deze stad geboren. Ik kom uit Voorthuizen. Maar in 1890 verhuisde ik al naar de Sleutelstad. Mijn vader was hier dominee". De familie Briët woonde eerst aan de Boisotkade. Later aan de Breestraat, nummei 70. „In mijn studententijd zat ik echter op een kamer aan de Oude Vest. Ik studeerde met vier broers aan de Universiteit. Ik promoveerde in 1902". Kort daarop vestigde de jonge mr. Briët zich als advocaat. Van die tijd dateert zijn bijzondere belangstelling voor het Leidse leven. Aanvan kelijk voornamelijk uit hoofde van zijn beroep, maar later ook door andere functies. Zo had mi. Briët van 1908 lot 1919 zitting in de Leidse gemeente raad. Van 1927 tot 1958 was hij juridisch adviseur van de gemeente. Van 1933 commissaris en van 1938 al piesident-commissaris van de Leidse Spaarbank. We noemen er hier maar enkele. Hij had in de loop der jaren meer functies. We behoeven ze niet allemaal naar voren te halen. Zo lang zamerhand zal er wel niemand meer zijn, die twijfelt aan het gezag van mr. Briët om over Leidse zaken te kunnen praten. Men kan nauwelijks een bekend gebouw of een historische straat in onze goede oude stad noemen, of de heer Briët weet bijzonderheden, weet wal van de geschiedenis. Arme boel „Goede, oude stad", het vloeit zo gemakkelijk uit de pen. Maar zo goed was het vroeger niet. Het was rond de eeuwwisseling maar een arme boel in Leiden. „De mensen verdienden soms niet meer dan acht gulden per week. Een brugwachter in gemeentedienst had negen gulden. Over het algemeen was dat te wijten aan de slechte omstandigheden, waarin de textielindustrie in Leiden verkeerde. Daar hing alles mee samen. Daar hield alles gelijke tred mee. Neen. Leiden was beslist een arme stad". Maar met het beter worden van die omstandigheden is de welvaart in de Sleutelstad meegegroeid. Hoe beroerd het echter wel geweest is, blijkt duidelijk uit de commissie, die eens uit de gemeenteraad werd gekozen „ter verhoging van de lonen „Maar het is zo lastig om zo in het algemeen te spreken. Misschien kan ik u beter vertellen over de burgemeesters, die ik hier gekend heb. En goed gekend. Laat eens kijken De eerste was mr. N. de Ridder. Ongeveer van 1903 tot 1910. Hij woonde hier recht tegenover. Daar, waar nu de V.V.S.L. zit. Een stijve man. Niet bepaald gemakkelijk. Ook niet in de raad. Maar een uitstekend burgemeester. Alleenniet populair. Een heel verschil met zijn opvolger Mr. Briëts ogen glanzen nog van pret, als hij terugdenkt aan die ene goede Leidenaar"burgemeester jhr. mr. dr. N. C. de Gijselaar. Die viel „met zijn neus in de boter". Hij kwam naar Leiden in de tijd van een studentenl ustrum „Hij maakte zich bij de studenten met één slag bemind, toen hij toe stemming gaf aan de Duitse blaaspoepenom hier te komen blazen. Dat had nog nooit gemogen Voortreffelijk „De Gijselaar was hier ongeveer van 1910 tot 1927. Zijn beleid was ronduit voortreffelijk. Ook tijdens de oorlog. Hij lette op alles, hij bemoeide zich overal mee. maar hij deed het goed. En hij had erg veel invloed in hogere regionen. Ik weet dat allemaal zo goed .omdat ik in de oorlogsjaren voorzitter was van de brandstoffencommissie. We moesten de brandstoffen uitdelen. En zowaar, ook dat ging nog goed Mr. Briët mijmert nog even door over die zo zeer geziene figuur. „Een boom van een man Statig Ja, hij hield van een goed leven. Een zeer goed leven zelfs. Erg gastvrij ook. En hij had een „fijne vrouw". Het was volgens mr. Briët een hele overgang naar mr. A. van de Sande Bakhuijzen. „Ook een goed regent, maar veel, veel strakker". „Mr. van de Sande Bakhuyzen is na de tweede wereldoorlog nog even terug geweest, toen mr. R. N. de Ruyter van Steveninck een knappe man, jammer dat hij N.S.B.-er was was verdwenen, maar toen werd zijn plaats ingenomen door de man, die nu nog aan het Leidse roer staat, jhr. mr. F. H. van Kinschot!" mooiste gracht van Europa" komt ter sprake. „Dat komt alleen, omdat op het Rapenbürg de stoepen behouden zijn gebleven. De Breestraat was vroeger net zo mooi, maar daar zijn steeds meer bedrijfspanden gekomen en de stoepen verdwenen. Het heeft heel waf afbreuk gedaan aan de schoon heid van deze straat" „Ik herinner mij nog de tijd. dat de paardetram er door kwam. Die kon je met de hand tegenhouden". „En ik heb de opening van „In den Vergulden Turk" nog meegemaakt. Het zou mij niets verbazen als ik de oudste bezoeker was". „En waar Peek en Cloppenburg nu staat, was vroeger de sociëteit. Gek eigenlijk, toen waren vrijwel alle hoogleraren lid. Nu staat er geloof ik nog slechts één ingeschreven bij „Amicitia". En weer verwijlen de gedach ten van mr. Briët enige tijd in het verleden. Hij denkt aan de opbouw van de Stadsgehoorzaal, waarmede men druk doende was, toen hij in Leiden kwam. En hij denkt aan de grootse lustrumfeesten van de studenten. De gran dioze maskerade-optochten, waarvoor tribunes in de massaal verlichte straten werden opgezet. En in het Van der Werfpark hadden de studenten dan een apart gebouw als centrum van hun feestviering. Dat kon toen nog. Het was allemaal wel heel erg kostbaar, maar de papa's moesten in die jaren heel wat minder belasting betalen dan tegenwoordig. En van da- verschil konden de zoons en dochters best studeren. Kantongerecht We vragen de heer Briët naar de gang van zaken bij de Kantonrechter. „Ach, eigenlijk nog precies hetzelfde als zo'n zestig jaar geleden. De Nederlandse rechtspleging is technisch in die tijd niet zoveel veranderd. Alleen zijn er nu veel meer zaken door vele nieuwe wetten. Neem alleen maar eens die verkeerskwesties. Trouwens, dat blijkt ook wel uit het feit, dat vroeger in hetzelfde gebouw ook de Voogdijraad zat. Nu heeft men alle ruimte nodig. En de kantonrechter kan het alleen niet meer af. Hij heeft nog een vaste plaatsvervanger". De Leidse spaarzin? „Ja, die liet in vroeger jaren wel wat te wensen over. Of misschien beter, men wilde wel, maar men kon niet! Er was eenvoudig geen geld om te sparen Met de opkomst van de industrie is het echter steeds beter gegaan. De spaarzin kan men thans zeer behoorlijk noemen. In 1939 werd nog maar voor vijf miljoen gulden ingelegd op de Leidse Spaarbank. In 1958 niet minder dan 35 miljoen Universiteit De Universiteit, en in het bijzonder het contact tussen burgerij en Academie? Mr. Briët aarzelt. Heel bedachtzaam pakt hij een van de kartonnen sigarenpijpjes uit het bakje op zijn bureau. Hij stopt er rustig zijn sigaar in. Hij trekt aan zijn rokertje. Dikke rookwolken stijgen op naar het hoge plafond. Wij wachten op een antwoord. „Ja, er bestaat een gering contact tussen Universiteit en burgerij. In Groningen schijnt dat heel anders te zijn Waarom? Waar hangt dat mee samen Weer wordt er hard aan de sigaar getrokken. Een diepe stilte heerst in de kamer. Langzaam komen de woorden „Ik denk maar ik weet het natuur lijk niet zeker en het kan ook best van niet maar ik denk toch, omdat er buiten die geleerde wereld niet zoveel intellectuelen zijn. Maar het is en blijft gissen. Het zal wel een samenhang van vele en vaak ondefi- niëerbare factoren zijn Mooiste gracht En daarna verliezen wij eigenlijk de draad van ons gesprek. We praten over allerlei dingen en zaken. Vanzelfsprekend Leiden betreffende. „De MR. P. E. BRIËT Bekende namen Terwijl wij zo zitten te praten of wellicht beter gezegd, zitten te luisteren vallen er heel wat bekende namen in die grote kamer: De Vries, Snouck Hurgronje. Van Vollenhoven, Van de Sande Bakhuyzen. Visser van IJzendoorn, Oppenheim en vele andere. Mr. Briët heeft ze stuk voor stuk gekend. Ze woonden naast hem, tegenover hem of in de buurt. Zoals ook mr. Coenraad Cock. Hij woonde wat verder op het Rapenburg. In het gebouw, waar nu de R.-K. Lagere School is gevestigd en waarop de Univer siteit al heel wat begerige ogen heeft geworpen. Die mr. Cock was schat-, schatryk. „Men zei, dat hij op zijn oude dag niet eens meer zijn coupons knipte Hij woonde met zijn twee zusters, die voor hem overleden zijn, 's zomers op de buitenplaats Rhijnhof. Na zijn verscheiden kreeg de Her vormde Diaconie vijftigduizend gulden uit zijn nalatenschap. Hiervan werd „Voordorp" gekocht en ingericht. Ook de Herv. Gemeente ontving eer belangrijk bedrag van hem. Daarvoor werd Rhijnhof gekocht. Als begraafplaats En zo gaat het door. Markante persoonlijkheden uit het verleden her leven ioor een ogenblik. Bijzondere gebouwen hoe rijk is onze stad toch, ivat dat betreft zij krijgen een apart reliëf. Dankzij mr. Briët, die ons even meeneemt op een wandeling kris kras door het oude Leiden. Dankzij mr. Briët, die eens door burgemeester Van de Sande Bakhuyzen het etiket „Encyclopedie van Leidenkreeg opgespeld. En het was volkomen terecht Van de vele schilderachtige hofjes, welke Leiden rijk is en die mede behoren tot de belangrijkste toeristische attracties, is het Sint Anna-hofje aan de Hooigracht het op één-na-oudste. Het werd gesticht in 11,92 en wordt in leeftijd alleen overtroffen door het Jerusalemshofje aan de Kaïserstraat, dat van 11,67 dateert.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1960 | | pagina 43