„LD onmisbare schakel in deze streek" Echo en visioen De eerste gelukwensen: mm m Universiteit dankbaar voor belangstelling „Een krant om trots op te zijn" Namens de georganiseerde journalistiek: [j MAART 1860 -I960 '.—J'" LE1DSCH DAGBLAD Door mijn ziekte moet deze telegrafische felicitatie thans slechts zeer kort de ge voelens vertolken, die ik an ders uitvoeriger onder woor den zou hebben gebracht. De strekking ervan is evenwel gelijk: Leidsch Dagblad, mijn gelukwensen met Uw eeuwfeest en mijn waarde ring voor de wijze, waarop Gij Uw voorlichtende taak steeds hebt vervuld. KLAASESZ. Commissaris der Koningin in de pro» vincie Zuid-Holland. 1r. I e dagbladpers brengt ons het nieuws van alle dagen. Mensen zijn van huis uit nieuwsgierig. Daarom wachten velen met een zeker ongeduld het moment af, dat de courant in de bus gestoken ivordt. Hoewel de dagbladpers aan ons het dagelijkse gebeuren doorgeeft, is zij veel meer dan alleen maar een bron van nieuws. Zij neemt de feiten van de dag in beschouwing en geeft er commentaar op. In dit laatste ligt juist haar essen tiële taak. Interessante arbeid zich op dit terrein te bewegen. Op 1 maart a.s. zal het honderd jaar geleden zijn, dat het Leidsch Dagblad met deze voor de gemeenschap belangrijke taak begon. Dit thans verschijnend nummer is een Eeuwfeest-nummer. Wat is er in dit tijdperk al niet gebeurd! Een enorme ontwikkeling op schier elk terrein vond plaats. Het is de bedoeling, dat ik mij in dit eeuwfeestnummer bezighoud met de ontwikkelingen, die hebben plaats gevonden op het gebied van de wetenschap en de Universiteit. Gevraagd wordt een korte bijdrage. Dit komt mij, gezien mijn drukke werk zaamheden goed uit. Dit neemt niet weg, dat de ontwikkeling, vooral in de na-oorlogse jaren, zo stormachtig is geweest, dat men er een boek over zou kunnen schrijven. Ten tijde, dat ik hier te Leiden studeerde de jaren 19101916 had de faculteit der Rechtsgeleerdheid, als zij aan het einde van de cursus, zoals te doen gebruikelijk was, een tochtje naar Noordwijk maakte, voor haar vervoer voldoende aan twee open landauers. Als deze faculteit nu een dergelijk uitstapje zou willen maken, zou zij een bus van node hebben, plaats biedende aan ruim dertig hoogleraren. Daar naast zijn er nog tal van docenten, lectoren, wetenschappelijke ambtenaren en assistenten. Kenmerkend voor onze tijd is de verbreding en verdieping der wetenschap door specialisatie. De ontwikkeling op het terrein der techniek, de wis- en natuurkunde, nam fantastische vormen aan. Nieuwe wetenschappen traden aan: sociologie, psychologie, pedagogie, penologie, criminalistiek, forensische psychiatrie en tal van andere. Als gevolg hiervan werden vele nieuwe leer stoelen gecreëerd. Het aantal Leidse professoren heeft het getal van twee honderd bijna bereikt. Bij de studenten is het navenant. Momenteel ligt het aantal omstreeks de vijfduizend. En het einde van deze ontwikkeling is nog lang niet in zicht. Over 20 jaar, aldus de prognose, zal het aantal studenten te Leiden uitgegroeid zijn tot achtduizend. In heel Nederland zullen er dan zo ongeveer 68.000 zijn. Natuurlijk zijn dit schattingen en de toekomst is en blijft gelukkig een onzekere zaak. Ik wil U ook enige cijfers geven van wat dit alles kost. De begro ting van de Leidse Universiteit alleen al overschrijdt de 30 mil joen. Versnelde herbouw en nieuw bouw zal over het ganse land moe ten plaats vinden, waarmee in de eerstkomende tien jaren meer dan een miljard gemoeid zal zijn. De volledige opleiding van een stu dent in de B-vakken kost het Rijk f. 50.000.en die van een A-stu dent f. 15.000.U ziet, de overheid heeft grote bedragen over voor het Hoger Onderwijs. Dit is alleszins begrijpelijk, want zij dient er haar eigen belang mee. Industrie en landbouw is momenteel 80 we tenschap. Om onze positie in de rij der volken op wetenschappelijk, economisch en politiek terrein te kunnen handhaven, is stimulering der wetenschapsbeoefening een ge biedende eis. In ons Hoger Onderwijs is be houden gebleven de vrijheid. Toen deze in de laatste wereldoorlog door de bezetter werd aangetast, reageerde de Leidse Universiteit hierop met een krachtig: „Neen". Haar poorten werden toen weliswaar geslo ten, maar zoals Duyvendak sprak en schreef: „Vanuit haar gesloten poort ging een welsprekend getuigenis uit". Onze Universiteit kent geen numerus clausus, geen fatale termijn voor studieduur; de docent is vrij in de wijze, waarop hij de stof, die zijn leeropdracht omvat, wil doorgeven; de onder zoeker is vrij in zijn researchwerk en de student is vrij in de wijze, waarop hij wil studeren en hoe hij zijn studententijd wil inrichten. Vanzelfsprekend stelt deze grote mate van vrijheid in het bijzonder aan de student, die uit de schoolse sfeer in eens komt te staan in de verleidelijke wereld der vrije studie, hoge eisen van zelfdiscipline. Aan de andere kant is dit een element, dat voor de individuele vorming tot zelfstandigheid buitengewoon waardevol is. Waarachtige wetenschap kan alleen beoefend worden in vrijheid. De diepere betekenis der Universiteit is niet gelegen in de opleiding van „alleen maar vakmensen", doch in de vorming van persoonlijkheden, die weet hebben van de vele problemen, waarmede de mensheid in alle tijden wordt geconfronteerd. Deze gedachte is ook in het nieuwe ontwerp Hoger Onderwijs wet, dat momenteel bij de Tweede Kamer in behandeling is, met zoveel woor den uitgesproken. Als doelstellingen van het Hoger Onderwijs worden ge noemd: voorbereiding tot zelfstandige beoefening der wetenschap, tot het bekleden van maatschappelijke betrekkingen, waarvoor een wetenschappelijke opleiding vereist is of dienstig kan zijn alsmede de geestelijke en zedelijke vorming der studenten en het bevorderen van hun maatschappelijk verant woordelijkheidsbesef. Een eeuw lang heeft het Leidsch Dagblad de ontwikkelingsgang onzer Universiteit met grote belangstelling gevolgd. Van belangrijke gebeurtenissen in ons academische leven werd den volke kond gedaan. Zo hebben directie en redactie belangstelling gewekt voor de gewichtige taak, die aan de Univer siteit is toebedeeld. Wij zijn hen daarvoor dankbaar. J. E. JONKERS, Rector-magnificus der Leidse Universiteit. Gaarne maak ik gebruik van de mij geboden gelegenheid om een bijdrage te leveren voor het eeuwfeest- nummer van het Leidsch Dagblad. Wij kennen in ons bestel verschil lende verbanden. Om er enkele te noe men: de gemeente, de streek, de pro vincie, de staat. Elk van deze verbanden heeft iets specifieks, de bewoners ervan voelen zich verbonden. Veelal is de oorsprong van deze verbondenheid alleen historisch verklaarbaar. Zij kan om enkele voorbeelden te noemen ontstaan zijn, doordat men indertijd met dezelfde moeilijkheden te kampen heeft gehad, of doordat men dezelfde vijand had, of doordat men geïsoleerd was door natuurlijke grenzen. Wanneer men de aldus historisch gegroeide ver banden aan een nader onder zoek onderwerpt, wordt men veelal gewaar, dat de oor zaken. die tot samengaan ge leid hebben, lang niet altijd meer bestaan, doch ondanks dit is de band wel blijven bestaan. Ook hiervoor zijn weer verschillende oorzaken aan te geven. Men heeft een bepaald taal- of dialectgebied gevormd; men heeft een eigen cultuur gevormd; men heeft zich bepaalde gewoonten eigen gemaakt, men heeft gezamen lijk allerlei voorzieningen ge troffen ten behoeve van het gebied; men is onder één be stuur gekomen. Totnutoe heb ik één van de factoren, die de binding mede hebben bestendigd, niet ge noemd: de communicatiemidde len. Deze zijn in de loop der eeuwen steeds meer en meer uitgebreid en geperfectioneerd. Een van de belangrijkste is daarbij steeds geweest de pers. Zo kom ik tot de functie, die het Leidsch Dagblad gedu rende een eeuw voor Leiden en omstre ken heeft vervuld. Een eeuw lang heeft het Leidsch Dagblad zijn bindende functie verricht. Een eeuw lang heeft het in de gezinnen gebracht, wat er zich afspeelde in het gebied, dat het bestrijkt. De aard van het nieuws is steeds aan wisseling onderhevig geweest. Met het De Vereniging ,,De Nederlandse Dagblad Pers" en het Leidsch Dagblad zijn al vele jaren met elkaar verbonden met elkaar, want het Leidsch Dagblad is niet alleen altijd een actief lid onzer Vereniging ge weest, maar het heeft ons daarenboven een voorzitter geleverd, de heer J. W. Henny, die gedurende vele jaren de vereniging heeft gediend. Het Leidsch Dagblad behoort tot die groep van degelijke, gezonde dagblad ondernemingen, die voor het beeld van de Nederlandse pers kenmerkend zijn. De niet-landelijke pers in ons land is zeker niet meer „provinciaal", in de lichtelijk ironische zin, die vroeger wel eens in deze aanduiding opgesloten lag. Zij heeft zich ontwikkeld tot een moderne personderneming, die gebruik maakt van de nieuwste communicatie middelen, die beschikt over goed geor ganiseerde technische afdelingen en die daardoor in journalistieke zin een actueel en veelzijdig produkt levert. Het Leidsch Dagblad is in deze ont wikkeling meegegroeid. Het toont zijn honderd jaren niet. Het is een krant, waarop redactie en directie trots mogen zijn. en waarin de lezers vertrouwen hebben. Dit Leidsch Dagblad wens ik nog veel jaren van voorspoed toe. W. VAN NORDEN. Voorzitter De Nederlandse Dagblad Pers. voortschrijden der techniek betrof het te verzorgen nieuws een steeds groter gebied, terwijl ook de mogelijkheden groter werden. Wat zich in andere lan den, zelfs wat zich in andere wereld delen afspeelt, komt. wanneer het voor ons van belang kan zijn of het weten waard is, tegenwoordig ook in de nieuwsbladpers. Tezamen met andere communicatiemiddelen, zoals radio en televisie, heeft de pers de wereld klein gemaakt. Naast dit wereld- en landelijk nieuws heeft toch het nieuws van Lei den en omstreken gedurende de jaren, dat het Leidsch Dagblad bestaat, een belangrijke plaats in zijn kolommen in- had? De pers heeft zich als spreekbuis van de overheid opgeworpen. Maar is anderzijds ook de ventilatieklep \oor wat er bij de bevolking leeft. Overheid en onderdaan vinden elkaar in de krant. Door zich met deze taak te be lasten, heeft de pers een grote verant woordelijkheid op zich genomen. In het algemeen heeft zij zich behoorlijk van haar taak gekweten. Zolang de meeste lezers nog bekend zijn met de voorlich ting uit de oorlogsjaren, hetzij uit eigen ervaring, hetzij door overlevering uit de eerste hand. behoef ik niet te vermel den, wat het zeggen wil: voorlichting te krijgen, die niet als propaganda be- genomen. Daardoor is het in deze streek een onmisbare schakel gewor den. Het streekblad heeft het streek- bewustzijn bevorderd. Via de pers weten wij, wat er in Leiden en omlig gende gemeenten leeft. Via de pers heeft iedereen met iedereen en alles contact. Voorspoed en tegenspoed van medeburgers, vreugde en droefheid van families, via het streekblad nemen wij er kennis van. De handel prijst via het streekblad zijn waren aan en de lezer komt daardoor te weten, hoe hij op de voordeligste wijze zijn inkomen kan be steden. In hoevele gevallen vinden werkgever en werknemer elkaar via een advertentie in het streekblad? Doch hierbij blijft het niet. Als bur gemeester acht ik het mijn plicht nog een ander niet te onderschatten facet van het belang van het streekblad te belichten. Toen in 1851 de Gemeente wet als uitvloeisel van de Grondwet van 1848 tot stand kwam, werd een nieuwe tijd voor de gemeenten ingeluid. Deze wet bracht naast vele andere ver anderingen het beginsel der openbaar heid in ons gemeentelijk bestel. De ge meenteraad zou als regel in het open baar gaan vergaderen. Wat zou ervan deze gulden regel terecht gekomen zijn, als er geen onafhankelijke en vrije pers was geweest, die als oor voor de bevol king was gaan fungeren? De openbaar heid zou een holle frase, een dode letter geworden zijn. Wat zou ervan de openbaarheid terecht gekomen zijn. als de pers de overheid doodgezwegen doeld is. In de laatste oorlog hebben wij geleerd, wat het zeggen wil demo cratisch bestuurd en objectief voorge licht te worden. Thans kan het Leidsch Dagblad terugzien op een periode van 100 jaar voorlichting. Opgericht in de tijd van de postkoets en de trekschuit, heeft het vele evoluties tot aan het huidige atoomtijdperk meegemaakt. Doch niet alleen evoluties, ook revoluties. Oor logen en rampen vonden vermelding in zijn kolommen. Het is niet aan mij een opsomming te geven van datgene, wat het heeft gemaakt tot een dagblad, dat in onze samenleving een ruime en be langrijke plaats inneemt. Wel wil ik mijn erkentelijkheid be tuigen voor de voortvarendheid, waar mede en de wijze, waarop de directie en de redactie steeds bereid bleken haar redactionele kolommen ter be schikking te stellen van de overheid zo dikwijls als daartoe in het algemeen belang een beroep werd gedaan. Van ganser harte spreek ik de wens uit, dat het de directie en de redactie gegeven moge zijn haar werkzaam heden ook in de nu voor haar nieuw begonnen eeuw met voortvarendheid voort te zetten. Moge de thans aange vangen periode er een zijn van goede verstandhouding en samenwerking met de overheid zonder prijsgeven van eikaars onafhankelijkheid! Jhr. mr. F. H. v. KINSCHOT. Burgemeester van Leiden. Het is echt niet zo al beweren sommigen het dat journalisten en geschiedkundigen niets met elkaar gemeen hebben. Om te beginnen speelt in beider werk het verlangen om uit de feiten tot een juist beeld te komen, de hoofdrol. Maar wel is er een verschil in ver trekpunt: de historicus graaft zich meestal vanuit het verleden naar het heden; de journalist begint bij de situatie van vandaag en aan die situatie wijdt hij zich met inzet van zijn talen ten en zijn feeling. Zo hebben honderd jaar lang bij het Leidsch Dagblad tientallen collega's klaar gestaan om de wereld in de huis kamer en het studievertrek van hun lezers te brengen. Hun werk voor een beperkt verspreidingsgebied veranderde de intrensieke waarde van die taak niet. Integendeel: het zijn vaak de regionale persorganen, die er het best in slagen de vertrouwensband tussen krant en lezer te smeden. Door die vertrouwens band weerspiegelt zich dan ook in de krant het lief en leed van een gemeen schap, van generatie tot generatie. Beter misschien dan zijn meeste medeburgers beseft de journalist de tijd-gebondenheid van het nieuws. In zekere zin telt ook een eeuw journalis tiek voor hem niet meer als het nieuws van één dag. Want hij weet dat het morgen, het volgend jaar, de na hem komende generatie, in de één-en-twin- tigste eeuw weer anders zal zijn. Wat echter niet weg neemt, dat die éne dag, waarop zijn krant nog eens honderd jaargangen in luttele pagina's overzicht samenvat, mag tellen als een dag waarvan de Vlaamse dichter Ge- zelle zong: ..Ja, blijde dagen zijn daar nog in het leven". Een bijdrage tot die blijheid moge in elk geval zijn het com pliment en de gelukwens namens de georganiseerde journalistiek aan het Leidsch Dagblad, al zijn medewerkers en zijn vele lezers uitgesproken door G. VAN LIESHOUT. Voorzitter der Federatie van Nederlandse Journalisten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1960 | | pagina 3