Leidens zich steeds wijzigende glorie
Kon de Leidse Schouwburg spreken
LEIDSCH DAGBLAD
ECHO EN VISIOEN
Cor v. d. Lugt Melsert
Cor van der Lugts optreden als
leider kenmerkte zich door het
brengen van goed voorbereide
stukken meestal van uitstekende
hoedanigheid, waarvan Shaws
„Keizer van Amerika", Felix Tim
mermans' „En als de ster bleef
stille staan" en „Het proces Mary
Dugan" met Fientje de la Mar in
de hoofdrol, overtuigende voor
beelden mogen heten. Hij brak
grondig met de laatste resten der
melo-dramatiek door soberheid en
eenvoud als eerste voorwaarde
voor de uit te beelden karakters
te stellen. Naast zijn onbetwist
bare artistieke gaven beschikte hij
over een bij een kunstenaar zeld
zaam voorkomend begrip voor de
commerciële kant van het theater
bedrijf, getuige Brusse's „Boefje",
waarvan Annie van Ees een on
overtrefbare creatie wist te maken
waarmede zij de grondslagen van
een grote reputatie legde, en dat
in 1933 reeds de 500ste opvoering
beleefde.
In 1931 werd het Tooneelgezel-
schap „Het Masker" gesticht, met
Else Mauhs, Jan Musch en Ko
Arnoldi als artistieke leiders. Op
merkelijke voorstellingen van dit
nieuwe gezelschap zijn: „Vorste
lijke emigranten" van Jacq. Deval,
„Het adelaarsjong" van Rostand
en „De onbekende vrouw" van Alex
Bisson waarbij Else Mauhs en Jan
Musch tot grote creaties komen.
Buitenlands bezoek
Een terugblik toont ons dat Lei
den niet verstoken bleef van grote
toneelgebeurtenissen op interna
tionaal terrein. Op 25 maart 1922
mochten wij Het Wiener Hofburg
Theater bewonderen in een model
opvoering van Fr. Molnars „Der
Schwan", waarin drie artiesten
van wereldnaam optreden, n.l.
Helen Bleibtreu, Georg Reimers en
Hans Thimmig.
Op 19 oktober 1923 worden wij
meegesleept door de onvergetelijke
creatie van Alexander Moïssi als
Fedja in „Der lebende Leichnam"
van Leo Tolstoi; veertien dagen
later gevolgd door een niet minder
indrukwekkende uitbeelding van
Oswald in „Spoken" van Henrik
Xbsen.
Op 24 januari 1924 bezocht Paul
Wegener met een klein maar
select gezelschap onze stad met
„Der Vater" van Aug. Strindberg,
op 6 februari gevolgd door „Toten-
tanz" van dezelfde auteur. Behalve
Wegener treden bekende artiesten
als Maria Eis, Greta Schroder en
Hans Sturm in deze stukken op.
Ook hem en zijn gezelschap valt
een ovationele huldiging ten deel.
Nog éénmaal, op 5 mei 1926, zien
wij hier Moïssi terug, ditmaal in
„Die lebende Maske" van Piran
dello, waarin wij, naast Moïssi, de
later ook als filmactrice zo be
roemd geworden Paula Wessely te
bewonderen krijgen.
Terugkerend naar het Neder
landse toneel memoreren wij het
afscheid van Theo Mann-Bouw-
meester als Liane, in „Het kind
van de liefde" van Henri Bataille,
op 11 oktober 1926 in de Leidsche
Schouwburg. Het werd een spon
tane huldiging, de grote artieste
volkomen waardig.
Marie v. EysdenVink
Maar de grote dagen van de Ne
derlandse toneelspeelkunst zijn
voorbij. Kennelijk wagen de direc
ties zich niet aan groot werk, dat
een kostbare montage eist. Van
1930 tot 1940 zijn de belangrijke
toneelopvoeringen gauw genoemd.
Wij vermelden in 1931 „Moortje"
van Bredero door het Rott. Hof-
stadtooneel, „Het Chineesche Land
huis" van Marion Osmond en Ja
mes Corbet, door de Kon. Ver. Het
Nederl. Tooneel, thans onder lei
ding van Louis Saalborn en Dirk
Verbeek, op 22 december 1931
Charlotte Kohier in 1932 met
„Stervend Europa" en „Carrière",
Gezelschap Louis Saalborn N.V.
met „Süss de Jood" van Paul Korn-
feld, 30 sept. 1935 Het Masker met
„Toekomst" van Bernstein, prach
tig gespeeld met Else Mauhs en Ko
Arnoldi als uitblinkers, nov. 1937
Charlotte Kohier met „Marathon
dans".
En dan komt in februari 1938
Het Centraal Tooneel, directeur
Cees Laseur met „Naar het u lijkt"
van Shakespeare en Het Masker
met „Elisabeth, de vrouw zonder
man", waarin Else Mauhs haar
grote naam bevestigt.
Op 5 maart 1939 speelt het
Leidsch Studententooneel ter ge
legenheid van het eeuwfeest van
het Leidsch Studenten Corps „Veel
leven om niets" van Shakespeare,
onder leiding van Adr. Hooikaas.
„Het zal in de annalen van het
L.S.T. worden genoteerd als een
hoogtepunt", aldus de recensent.
De Kon. Ver. het Nederl. Too
neel, thans met Cor v. d. Lugt Mel
sert als directeur, geeft in 1939 een
gunstig beoordeelde opvoering van
„Phèdre" van Jean Racino. Op
6 mei 1940 geeft hetzelfde gezel
schap „School voor vrouwen" ge
volgd door „De critiek op de school
voor vrouwen" van Molière. Het is
de laatste voorstelling te Leiden
vóór de bezetting.
In het voorjaar van 1941 vindt
de opvoering van „Rebecca" van
Daphne du Maurier, door de Kon.
Ver. Het Nederl. Tooneel nog ge
nade in de ogen van de bezetters,
evenals een reprise van „Sara
Burgerhart" op zondagmiddag 2
uur, door het „Centraal Theater"
onder leiding van Cees Laseur.
In het seizoen 194142 tellen wij
slechts 17 voorstellingen van nogal
onbelangrijke stukken, het gevolg
van de maatregelen van het door
de Duitsers ingestelde Dept van
„Volksvoorlichting", sic! Twaalf
van deze voorstellingen vinden,
ten gevolge van de verduisterings
voorschriften op zondagmiddag
plaats.
Toneelgezelschappen en theater
directies ontvangen van deze in
stelling de opdracht toe te zien:
„dat de spelers zich streng aan de
tekst te houden hebben, geen im
provisaties! Er mogen geen volks
of studentenliederen gespeeld of
gezongen worden!
In het seizoen 1942/43 slechts
dertien voorstellingen, meestal op
zondagmiddag, in 1943/44 twee
van de in „Amsterdamsch Tooneel"
omgedoopte Koninklijke Vereni
ging het Nederlandsch Tooneel.
Verder acht slecht bezochte op
voeringen van derde rangs gezel
schappen.
In de hongerwinter 1944/45 blijft
de Schouwburg gesloten.
Dan komt eindelijk de Bevrij
ding. Als de hoogoplaaiende bijna
uitzinnige feestvreugde in kalmer
banen is geleid, geeft een inder
haast samengebracht gezelschap
uit Amsterdam op 27, 28, 29 juli
voorstellingen van „Vrij Volk", een
terugblik in vijf afdelingen van
respectievelijk Anton Coolen, An-
dré Defresne, Maurits Dekker,
Albert Helman en Jeanne van
Schaick-Willing onder regie van
Albert van Dalsum. Het herbele
ven van de oorlogsellende en
mensonterende onderdrukkings
methoden van de bezetters brengt
diepe ontroering teweeg.
Omstreeks deze tijd worden de
grondslagen gelegd voor K. en O.,
de instelling die in de thans vol
gende jaren met zoveel succes de
verbreiding van Kunst en Ontwik
keling in alle lagen der Leidse be
volking ter hand zal nemen.
In het seizoen 1945/46 is de
Leidsche Schouwburg avond aan
avond bezet; het zijn vooral de
buurtverenigingen die de feeste
lijkheden met uitvoeringen in de
schouwburg voortzetten. De Kon.
Ver. Litteris Sacrum, die in de
oorlogsjaren ontbinding en inbe
slagname van de kasmiddelen had
verkozen boven de aansluiting bij
de gehate Kultuurkamer, gaf met
medewerking van „Brunhilde" en
vele Leidse amateurs op 8, 9. 10 en
11 november 1945 voorstellingen
van Han de Wilde's bevrijdings
revue „Leids Goedt", die een dus
danig succes had dat in januari
1946 nog vijf opvoeringen moesten
worden gegeven.
Het L.S.T. brengt met groot suc
ces „De ster van het westen" (The
playboy of the western world) van
de Ier J. M. Synge. In mei 1946
werken het L.S.T. en de K.V. Lit
teris Sacrum samen aan de opvoe
ring van „Geuzerwaard", spelende
in de juist afgelopen oorlog, van
dr. Eline Verkade-Cartier van Dis
sel, waarvan vier voorstellingen
worden gegeven.
Direct na de oorlog komt hier te
lande een hergroepering van het
beroepstoneel tot stand.
Het Amsterd./Rotterd. Tooneel,
onder directie van Van Dalsum en
Defresne start met „Gysbreght van
Aemstel" van Vondel, met Van
Dalsum als Gysbreght, en geeft op
29 april 1948, thans onder de naam
Amsterdamsch Tooneel, een prach
tige voorstelling van „De comedie
van het geluk" van de Rus Niko-
laas Evreïnov.
De Haagsche Comedie, directeur
Cees Laseur, geeft achtereenvol
gens in de jaren 1946/50 opvallend
goede voorstellingen van „Orpheus
en Eurydice" van Jean Anouilh
met Caro van Eyck en Jan Retèl
in de titelrollen, „Spel der vergis
singen" van Shakespeare, regie
van Cees Laseur, „Die lieve Chris-
tobel" van Aimee Stuart en L. Ar
thur Rose, met Fie Carelsen en
Cees Laseur in de hoofdrollen, die
daarmede een groot succes beha
len, en tenslotte Shakespeare's
„Hamlet" met een prachtcreatie
van Paul Steenbergen als Hamlet,
verder uitstekend bezet met o.a.
Ida Wasserman en Laseur.
Comedia, directeur Cor Hermus
brengt met succes „Spel met het
noodlot" van Emlyn Williams, en
onder auspiciën van het Leidsch
Academisch Kunstcentrum „Iphi-
geneïa in Tauris" van Goethe, en
geeft een prachtige en sterk be
zette opvoering van „Tramlijn
Begeerte" van Tennessee Williams,
waarin Ank van der Moer en Guus
Hermus uitblinken.
Het „Vrije Tooneel", directeur
Cor Ruys, geeft van „Monsieur
Topaze" van Marcel Pagnol, en
van „De zilveren fluit" van Rob E.
Mc Enroe, voorstellingen van grote
waarde, vooral door Cor Ruys' on
navolgbare uitbeelding van de
hoofdfiguren.
Cor v. d. Lugt Melsert
Gingen de eerste vijf jaren na
de oorlog zonder opvallende to
neelgebeurtenissen voorbij (voor
behouden de opvoering van „Tram
lijn Begeerte" in 1948) na 1950
begint weer een tijdperk van grote
opbloei. Naast een veelal voortref
felijk amusementsrepertoire waar
over de gezelschappen beschikken,
verovert het „groot toneel" een
aanzienlijke en allerwege gewaar
deerde plaats in de Nederlandse
toneelspeelkunst. Dit blijkt uit het
volgende:
Van de Nederl. Comedie noemen
wij „Muiterij op de Caï'ne" van
Herman Wonk, „De drie zusters"
We leven snel!
Daar weet iedere oudere Leidenaar van
mee te praten
De veranderingen zijn enorm.
Een Hildebrand zou z'n goeieouwe stad
nauwelijks herkennen, om van Rembrandt maar
niet eens te spreken.
Stelt U zich voor: een van hen zo maar
plompverloren midden op ons drukste ver
keerspunt bij het Rapenburg neergezet: een
ramp zou zich voltrekken.
Onbekend met de wirwar van verkeersregelen
zou hij onmiddellijk op de bon geslingerd
worden.
En de onverbiddelijke rechter zou zich van
zijn beroemde naam niets aantrekken.
Toch is er gelukkig veel van het
..oude'' gebleven.
Er zijn nog genoeg kunstzinnige gebou
wen, waarin de sfeer en de geur van voor
gaande eeuwen hangt, er zijn de onverganke
lijke hofjes, waarin ouden van dagen verheugd
en welverdiend hun A.O.W. opsouperen, er
zijn niet te vergetenonze prachtige
grachten met het wereldvermaarde Rapenburg
aan de spits en er zijn enkele grandioze kerken:
de Pieters- en de Hooglandse Kerk, waaraan
iedere Leidenaar zijn hart verpand heeft.
Wie zou dat alles willen missen?.
Naar wij hopen zullen ook onze nazaten
over 100 jaar er nóg van profiteren.
Wie het waagt zijn schennende hand aan het
Rapenburg, de hofjes en de kerken te slaan,
krijgt met óns te doen.
Zo leven wij in het gelukkige bewustzijn, dat
Leiden ,,elck wat wils" geeft.
Het antieke en het moderne wisselen
elkaar af.
Al is het voor de „stijlbewuste" stadgenoot
wel eens moeilijk zich aan deze bonte veel
zijdigheid aan te passen, hij zou toch ..zijn"
Leiden, zoals het reilt en zeilt, voor geen goud
willen missen.
Er zijn intussen al zoveel dierbare plekjes uit
zijn herinnering aan de eisen van de moderne
verkeersmoloch opgeofferd, dat hij iedere nieuwe
verandering met Argusogen beziet.
Tóch was er vroeger op sommige punten ver
keer, waar het nu niet meer is.
Wie herinnert zich nog de veerpont van de
heer Wijnnobel naar wij menen in de volks
mond „Frans" geheten die zich terzijde van
de Stadstimmerwerf voortbewoog van Kort
Galgewater naar Galgewater vice versa?
Waarom deze indertijd werd opgeheven,
weten wij niet.
De exploitant had er jarenlang een goed be
legde boterham aan.
Op een gegeven ogenblik was de pontveer er
niet meer en moest men door middel van een
„ommetje" aan de overkant zien te komen.
Zo is een „glorie" verdwenen, die indertijd
onze stad sierde. In de afgelopen 100 jaren
zijn vele glories verdwenen: er zullen in de
komende eeuw zonder twijfel nog vele verdwij
nen. Maar nieuwe zullen verschijnen
W elke?
Dat ligt in de schoot der toekomst verborgen.
Misschien zal dan de al dikwijls te smalle
Breestraat wel veranderd zijn in een „Avenue
de Bree"waarover het heerlijk rustig auto
rijden zal zijn, zonder dodelijke angst voor
gevelinstorting.
Slechts een enkeling van nu, zal Leidens
„glorie" over 100 jaar beleven.
Moge zij dan nóg rijker zijn dan die van
thans.
In een eeuw kan vèèl gebeuren!
FANTASIO.
van Tsjechof, „De vuurproef" van
Arthur Miller, „King Lear" van
Shakespeare (prachtcreatie van
Van Dalsum), „Lucifer" van 'Von
del, „De keizer van Amerika" van
Shaw, „Twaalf gezworenen" van
Reginald Rose, „Amphitryon" van
Jean Giraudoux en „Onder het
melkwoud", van welke laatste
voorstelling Leiden verstoken bleef
wegens de omvangrijke toneel
bouw.
Van de Haagse Comedie: „Maria
Stuart" van Schiller, „Driekonin
genavond" van Shakespeare, „Het
donker is licht genoeg" van Chris
topher Fry, „Requiem voor een
non" van Faulkner, „Sybrech Wil
lemsdochter" van Ary den Hertog,
„Caesar en Cleopatra" van Shaw
en „Antigone", tragedie van So-
fokles.
Van de Rotterdammers mogen
wij „Twee op de Wip" van Gibson
en van Theater „Het donker boven
aan de trap" van William Inge
niet onvermeld laten.
Maar over Tennessee Williams
„Tramlijn Begeerte" en „GJazen
Speelgoed" (door de Ned. Comedie)
en „Orpheus daalt af", „Kat op
een heet zinken dak" en „Een zo
mer smeult tot as" (Theater) is de
kritiek beter te spreken dan een
groot deel van het publiek, dat het
spel zeer waardeert, doch de strek
king van zijn stukken niet of
moeilijk kan aanvaarden.
De Haagsche Comedie geeft een
over de gehele linie onovertrefbare
opvoering van „De humorist" van
John Osborne, waartussen Paul
Steenbergen en Ida Wasserman
nog weten op te vallen; de gehele
Nederlandse pers is opgetogen over
het stuk en de vlekkeloze weergave.
Eduard Verkade (1818—
Het publiek heeft voor het meren
deel slechts bewondering voor het
prachtige spel. Hetzelfde geldt min
of meer voor „Van de brug af ge
zien" van Arthur Miller door de
Nederl. Comedie, maar stellig veel
meer voor „Wachten op Godet"
van Samuel Becket, waarbij een
gedeelte van het publiek vóór de
pauze de Schouwburg verliet.
De Rotterdammers brachten
twee stukken van de Vlaamse, nog
jonge acteur Hugo Claus, „De
bruid in de morgen" in 1956 en
„Suiker" in het sei
zoen 1958/59. Ook
hier was men vol lof
over het vertoonde
spel, maar kon men
de sombere, uitzicht
loze strekking van
beide stukken niet
waarderen.
Het is een feit dat
Williams, Osborne,
Miller, Becket en
Claus althans in de
genoemde tragedies
zeker geen geflat
teerd beeld van de
huidige samenleving
geven en hun figu
ren vaak te eenzij
dig belichten. Maar
dat hun diepere be
doeling op den duur
aan ons zou voorbij
gaan is ondenkbaar,
daarvoor is hun ge
luid te machtig, hun
streven te oprecht!
Rest ons nog te
memoreren dat de
Kon. Ver. Litteris
Sacrum in het sei
zoen 1955/56 het
eeuwfeest vierde met
met o.a. de opvoe
ring van „De vroo-
lijke vrouwtjes van
Windsor" van Sha
kespeare.