Kon de UEIDSE SCHOUWBURG spreken
r n
F l MAART I860 - 1960 LE1DSCH DAGBLADECHO EN VISIOEN
Sarah Bernardt en Alexander Moissi
stonden er op de planken
MJ
de voorlicnting van dezen ouden,
maar onvermoeiden kunstenaar".
In de nu volgende dertig jaren
blijft het met het repertoire suk
kelen.
De Kon. Holl. Tooneelisten
(directeur Valois) krijgen met
„Cartouche en zijn bende" een
verpletterende kritiek.
„Een tooneelproduct van dit
soort te beoordeelen mag over
bodig heeten, tenzij men beteeke-
nis wil hechten aan een plastische
voorstelling van des menschen
laagste hartstochten: moord, dief
stal, doodslag, alles vergezeld van
de meest crimineele omstandig
heden. Desondanks heeft de re
censent grote waardering voor het
spel. De heren Spoor, Faassen,
Kiel en Haspels hebben een talent
een degelijker kunst waardig.
Een verademing brengt de gast-
voorstelling van Marie Niemann-
Seebach met een Duits gezelschap
met „Die bezahmte Widerspen-
stige" (De getemde feeks) van
Shakespeare. Een erewacht te
paard door een commissie uit het
Leidsch Studenten Corps ontvangt
haar aan het station. In een rij
tuig met vier paarden begeeft zij
zich naar het Raadslid Driessen,
haar gastheer. De recensent heeft
grote lof voor de voorstelling en
prijst Marie Niemann-Seebach uit
bundig. Grootse huldiging na af
loop van de voorstelling.
In de zeventiger jaren bezoekt
„La Troupe de la Comedie Fran-
?aise" eens of tweemaal per seizoen
de Leidsche Schouwburg. De be
langstelling was, speciaal voor de
duurdere rangen, zeer bevredigend.
De prijzen (f. 1.50 Loge, f. 1.25
Baignoire, f.1.Parterre), waren
zelfs voor die tijd nogal schap
pelijk.
De Kon. Holl. Tooneelisten Den
Haag gaven een volksvoorstelling
van „Maria Antoinette" van Paul
Giacometti. Ondanks de sterke
rolbezetting met o.a. mevrouw Va-
lois-Sablairolles en de heren Spoor,
Faassen en Haspels kon men van
hun voortreffelijk spel genieten
voor slechts f 0.80 Loge, f. 0.60
Baignoire en f. 0.50 Parterre.
Van 1870 tot 1900 treffen wij
onder veel kaf, van tijd tot tijd
toch ook wat koren aan, o.a. het
Oudhollandse kluchtspel „Don
Quichot of de bruiloft van Kama-
cho" van Pieter Langendijk.
In 1885, na het overlijden van
Maria Johanna Kleine-Gartman
op 30 september, begint de roem
rijke periode van Theo Mann-
Bouwmeester en haar broer, de
grote Louis.
Theo Mann-
Bouwmeester
Theo Mann-Bouwmeester werd
geboren te Zutfen, op 15 april 1850,
en debuteerde op 15-jarige leeftijd
bij het gezelschap van haar broer
in „Diligentia" te Amsterdam.
Daarna speelde zij tot 1882 in „De
salon des Variétés" bij het Ope
rettegezelschap van Prot. In 1882,
zij was toen 32 jaar, begon haar
Louis Frederik Johannes
Bouwmeester 18^51925
kestmeester Maurits Frenkel, die
zes jaar later, in 1873 overleed.
Daarna is zij nog gehuwd geweest
met Henri Bronsgeest en tenslotte
met Gottfried Mann. Zij overleed
op 89-jarige leeftijd te Amsterdam
op 18 april 1939.
Louis Frederik Johannes Bouw
meester werd 5 september 1845 te
Middelharnis geboren. Reeds op
zesjarige leeftijd speelde hij zijn
eerste rol. Hij wilde naar zee, maar
zijn vader, die met een eigen ge
zelschap en een houten schouw
burg het gehele land afreisde, kon
hem te goed gebruiken en liet hem
tot 1861 alle voorkomende grote
zowel als kleine rollaa spelen. Hij
was daarna achtereenvolgens als
acteur en directeur verbonden aan
een Rotterdams Toneelgezelschap,
kwam later als acteur terecht in
Amsterdam, waar hij bij verschil
lende tweede rangs gezelschappen
zijn onmiskenbaar talent verspil
de in allerlei „draken". In 1879
kreeg hij een engagement bij het
Nederl. Tooneel van de Stads
schouwburg waar hij zijn grote
naam voor goed vestigde. Koning
Willem III verleende hem de grote
Zie volgende tekstpagina
Honderd jaar terug! Realiseert U zich wat dat zeggen wil? Geen
televisie, radio, telefoon, elektriciteit. Geen luchtverkeer, auto's en
bromfietsen, zelfs, praktisch gesproken, geen gewone fietsen. Geen
gele of blauwe tram, zelfs geen stadstrammetje. Geen drukte, geen
haast, alleen rust en kalmte. In die welhaast sprookjesachtige sfeer
aanschouwde het Leidsch Dagblad het levenslicht.
Onderduikend in het archief doen wij merkwaardige ervaringen op:
in zijn eerste levensjaren is het blad zo klein dat het, geheel open
geslagen, nauwelijks groter is dan één pagina van het huidige formaat.
Direct onder de „kop" vinden wij de dienstregeling van de Hollandsche
Spoor. Die was er al, zij het nog in de kinderschoenen. Wij lezen dat
wij vijfmaal per dag naar Den Haag, en even vaak naar Amsterdam
kunnen reizen. De laatste treinen vertrekken 's avonds tussen 8 en 9
uur. Voor hen die minder „jachtig" zijn aangelegd, bestaat de gelegen
heid om per Stoomboot „Volharding", die elke ochtend „ten vier ure"
van de Haven vertrekt en te 9 a 10 ure in Amsterdam aanlegt, deze
reis op rustiger wijze te maken. Voor zestig cent kunt U zich van het
Noordeinde per vigelante naar de Haven laten rijden en tegen beta
ling van tien cent extra een mede-slachtoffer onderweg oppikken.
Eerste abonnements
voorstelling
De eerste abonnementsvoorstel
ling vindt inderdaad op 22 oktober
plaats met: „Jeanne die huilt, en
Jeanne die lacht", „een tooneelspel
in vier bedrijven naar het Fransch
door G. van Beek. Nooit alhier
vertoond. Aanvang ten half zeven
ure".
Geen kritiek van de toneelrecen
sent, die met de wispelturige
Jeanne vermoedelijk geen raad
wist.
Over een kort daarop gegeven
voorstelling van „Zomerpret", door
hetzelfde gezelschap verschijnt een
misprijzende kritiek. jge weinig imposante voorgevel van de Schouwburg aan de Oude Vest, waar zich reeds veel langer dan-een
„Gisterenavond werden wij in eeuw het belangrijkste Leidse toneelleven heeft afgespeelde
eerste succes in de Schouwourg
Van Lier, waar zij tot 1885 bleef.
In 1885 verbond zij zich aan de
Kon. Ver. Het Nederl. Tooneel dat
de Stadsschouwburg in Amster
dam bespeelde. Minder avontuur
lijk van aanleg dan haar broer,
bleek dit een verbond voor het
leven te zijn, het duurde tot 1926,
toen zij rpet „Het kind van de
liefde" en „Fakkelloop" op 76-ja-
rige leeftijd afscheid nam, bij
welke gelegenheid zij benoemd
werd tot officier in de Orde van
Oranje Nassau. Van haar belang
rijkste creaties noemen wij „Ma
dame Sans Géne", „Marguerite
Gautier", „Frou Frou", „Fedora",
„Cyprienne" en (met haar broer
Louis in de titelrol) Hanna in
„Voerman Henschel". In 1911 werd
haar de z.g. Theo Mann-Bouw-
meesterring geschonken, die zij in
1934 overdroeg aan Else Mauhs.
Theo Mann-Bouwmeester trouwde
op 17-jarige leeftijd met de or-
Als U zich in de kajuit installeert
en Uw krant open vouwt vindt U
al gauw dat waar het om begon
nen is, de eerste in het Leidsch
Dagblad voorkomende mededeling
op toneelgebied.
„De vroeger aangekondigde ver
gadering met Dames van de Rede
rijkerskamer „Vondel" zal om a.s.
Dingsdag plaats hebben. Volgens
het programma zullen op die ver
gadering worden voorgedragen:
le. Het kind Mozes aan de wateren
toevertrouwd van Mr. A. Bo-
gaers.
2e. Elia op Horeb van Dr. Nicolaas
Beets.
3e. Het doode Paard van W. J.
Hofdijk.
4e. Een zang des tijds 1853 van Dr.
E. Laurillard.
Pauze.
5e. Het land in gevaar. Oorspron
kelijk blijspel in 2 bedrijven
van J. M. E. Dercksen".
Op donderdag d.a.v. verscheen de
kritiek die ik, sterk bekort, weer
geef.
„De spreker, die „Het kind Mozes
aan de wateren toevertrouwd"
voordroeg, heeft een schone stem
die er echter bij winnen zou als
het sleepende erin verminderd kon
worden. „Het doode Paard" moet,
dunkt ons, bij ieder een aangena-
men indruk gegeven hebben; 't is
immers zoo waar, zoo menschelijk,
smart te hebben öm, en te herden
ken aan geliefde dooden! Over het
oorspronkelijk blijspel van Derck
sen (is het wel een blijspel?) zul
len wij voorloopig ons oordeel
achterwege laten. Wij wenschen
dat de Kamer bloei je en door haar
bloei je de Nederlandsche letter
kunde
Dit is alles zo interessant dat ik
met ongeduld uit zie naar het vol
gende toneelnieuws. Toch moet er
een ganse zomer voorbijgaan voor
de volgende grote advertentie de
aandacht trekt:
„Schouwburg te Leiden.
Op Donderdag 29 September
1860. Een enkele voorstelling der
Chineezen, Engelschen, Amerika
nen en Negers wier wondervolle
vertooningen nimmer in Europa
zijn gezien dan alléén te Londen
en nu onlangs te Amsterdam en
Rotterdam, alwaar zij de grootste
hulde hebben ingeoogst. De billet-
ten détailleeren de voorstelling
nader. Aanvang ten 7 ure".
Uit het verslag van de toneel
recensent blijkt dat wij hier te
doen hebben met een „Specialitei
tenvoorstelling". Hij eindigt met
de zinvolle woorden:
„Men verzekert dat de buiten
gewone lichaamskracht en be
hendigheid de grootste verbazing
wekken en dat niets, wat de zede
lijkheid en betamelijkheid kwetsen
kan in deze voorstelling is te
vinden".
Er volgen dan ook prompt nog
twee voorstellingen.
De directie van de Kon. Hol
landsche Schouwburg Den Haag
heeft de eer te berichten:
„Dat op Maandag, 22 October, de
heropening van het tooneel zal
plaats hebben en dat de abonne
mentsprijzen voor tien voorstellin
gen zijn als volgt: Eerste Rang
f. 15.Amphitheater f. 10.Par
terre f. 8.alle rangen met een
vrije en vaste zitplaats".
Amphitheater was vermoedelijk
een vreemd en deftig woord voor
ons „goed Nederlandse" „Baig
noire".
lokmiddel waaraan trouwens meti-
dere gezelschappen zich schuldig
maakten.
Het wilde er in Leiden toch niet
in. Een ingezonden stuk riep de
burgerij op hiertegen te proteste
ren door deze voorstellingen niet
te bezoeken.
't Is twijfelachtig of dit protest
van enige invloed is geweest, het
repertoire is er in elk geval niet
noemenswaardig op vooruit ge
gaan. En, nu mag dit een uitzon
dering zijn, maar „De levende
brug" stond zelfs in het begin van
de 20ste eeuw nog „stevig op de
benen".
Dat in brede kring beseft wordt
dat het met de Nederlandse to
neelspelkunst allerminst naar wens
gaat blijkt uit een bericht op 25
november 1870.
„Tot opheffing van het Neder-
landsch tooneel uit den toestand
van diep verval, waarin het, helaas
verkeert, heeft de Maatschappij
tot Nut van 't Algemeen de op
richting beraamd en beproefd van
een tooneel-kweekschool, welke
thans te Amsterdam in vollen
gang is. Ruim een dozijn kweeke-
lingen van beider geslacht genie
ten er èen behoorlijk onderricht in
de verschillende onderdeelen der
tooneelstudie. Naar men verneemt
zal de oude heer Hammecher,
laatstelijk regisseur van den Rot-
terdamschen Schouwburg, die, na
vijftig eervolle dienstjaren, thans
aanspraak mocht maken op een
welverdiende rust, zijn groote er
varing en buitengewone kennis
van tooneelzaken ter beschikking
stellen van de directie van ge
noemde school. De kweekelingen
zullen in hun vijfjarige leergang
zeker veel nut kunnen trekken uit
melodrama in 4 bedrijven van
Bourgeon, met „nieuwe costumes".
En dat niet alleen. Ook „Optoch
ten en Jagten te voet en te paard!"
M'n verklaarbare twijfel omtrent
de uitvoerbaarheid van dit circus
achtige plan op het Schouwburg
toneel wordt door de recensie weg
gevaagd. „De optochten waren er
wel degelijk. De paarden hebben
gesteigerd en de honden geblaft,
in dat opzicht had ieder reden om
tevreden te zijn". Geen woord over
Genoveva
Veel succes hadden de toneelge
zelschappen dus niet. Men probeert
het op een andere manier, zie
maar!
„De Koninkl. Holl. Tooneelisten
geven een buitengewone voorstel
ling waarbij ieder die een plaats
bewijs aan het bureau koopt, het
regt heeft een kind mede te
nemen.
Zéér toepasselijk spelen zij „De
verwarring", gevolgd door „Die
verschrikkelijke kinderen", blijspel
in 2 bedrijven naar het Fransch.
„Rotterdamsch Tooneelgezelschap".
Hij en Eduard Bamberg worden
geroemd om hun spel in „Tyl
Uilenspiegel, of de allerzotste om
standigheden". De betere rangen
zijn slecht bezet, de recensent wijt
dit aan het genre stukken.
Inderdaad mankeert daar wel
wat aan. 't Is moeilijk aan te
nemen dat de „Tooneelisten van
den Amsterdamschen Stadsschouw
burg met „Marmeren beelden, ijs
koude harten" de tooneelspelkunst
op een hoger niveau brengen".
Nochtans krijgt mevr. Kleine-Gart
man, ondanks het slechte stuk, een
prachtige kritiek!
Omstreeks 1870 werd het blijk
baar mode om in een toneelstuk
een nummer akrobatiek in te las
sen, b.v. in „De levende brug". Gaf
het stuk daar volstrekt geen ge
legenheid voor, dan vindt de „Kon.
Holl. Schouwburg" de oplossing
door het geven van twee éénacters,
voorafgegaan en gevolgd door het
optreden van een troep Arabieren
„uit de woestijn Sahara", een soort
den Schouwburg onthaald op een
Vaudeville, zooals er te Parijs in
het Théatre du Palais Royal en
van de Faubourgs worden gegeven
dat wil zeggen dat maar voor
een gedeelte van het kunstlievend
publiek genietbaar was. Wij willen
ook niet lang uitweiden over het
stuk, dat een „succes de rire" heeft
gehad en waarin de acteurs veel
bijval hebben ingeoogst. Wij hopen
echter, en de Heer Valois (Direc
teur van de Kon. Holl. Schouw
burg) is het zeker volkomen met
ons eens, dat wij dezen winter op
degelijker stukken mogen onthaald
worden dan op zulke „Zomer-
pretjes"; en dat zal ieder begrij
pen, dat het Hollandsche tooneel
dat waarlijk niet te hoog staat, als
men de zaak maar ernstig op
neemt, ook wel iets kan doen voor
volksontwikkeling, volksbeschaving
en volksveredeling!"
,,'t Was maar een loods" een oor
spronkelijk toneelspel in 5 tafe
relen door de „Tooneelisten van
de Rotterdamsche Schouwburg'
bracht het er niet beter af.
„Het stuk is onbeduidend, de
intrige of wat ervoor moet door
gaan zeer gebrekkig behandeld. De
eenige verdienste is dat het de toe
schouwer in een vroolijke stem
ming bracht door een aaneenscha
keling van lachverwekkende too-
neelen".
Men vraagt zich af hoe dit pu
bliek zal reageren als dit gezel
schap geen toneelspel, maar een
klucht speelt? Dat doet het niet.
De Rotterdammers komen integen
deel met „Genoveva van Braband",
De kritiek heeft voor de opvoering
geen goed woord. „De betrekkelijke
leegte der zaal bewees dat velen
van zulk een recht geen gebruik
hebben gemaakt".
De „grote" Louis
Op 3 januari 1868 ontmoeten wij
voor het eerst de naam Louis
Bouwmeester als directeur van het