Onkerkelij kheid sterk toegenomen
i LEIDSE BURGEMEESTERS SINDS 1860
an f) tot
14.917
personen
KERKELIJK LEVEN
IN HONDERD JAAR
Hf MAART 1860 - 1960 LEIDSCH DAGBLAD - ECHO EN VISIOEN
Houdt men ook op het terrein van
het kerkelijk leven te Leiden reke
ning met de nuchtere cijfers, dan
blijft maar één conclusie over: On
danks alle kerkelijke activiteiten, het
aanstellen van predikanten voor bui
tenkerkelijk werk, het houden van
avonden voor niet-katholieken en op
wekkingssamenkomsten in de open
lucht en het propageren van „de kerk
spreekt naar buiten", is de onkerke
lijkheid in de achterliggende honderd
jaar in Leiden sterk zo niet onrust
barend toegenomen. Hoewel het
inwonertal in deze honderd jaar ruim
is verdubbeld (in 1860 3631/8 ingezete
nen en thans 96.1/38) steekt het aantal
onkerkélijken daar sterk bij af. Gaven
in 1860 slechts negen ingezetenen
te kennen „tot geen godsdienst te be
horen", thans zijn dit er11/.917.
Al mogen er in Leiden dan toch altijd
nog ruim 80.000 personen (leden en
doopleden) overblijven, die voor „een
kerk hebben gekozen", toch is dit
cijfer voor kerkelijk Leiden een telcen
aan de wand.
Leggen wy de cijfers van 1860 en
1960 naast elkaar, dan zyn daaruit
vele interessante conclusies te trekken.
Het meest opvallende cijfer is dat van
de gereformeerde gezindte. Gerefor
meerd kerkelijk Leiden heeft in deze
honderd jaar een grote sprong omhoog
gemaakt. Tonen de gegevens uit 1860
aan, dat er in totaal 250 christelijk af
gescheidenen in de kerkelijke registers
stonden ingeschreven, aan het einde
van vorig jaar waren dit er 6.981. Tot
een goed begrip diene, dat hieronder
met de gereformeerden ook de gere
formeerden (vrijgemaakt), de chr. ge
reformeerden en de leden van de
gereformeerde gemeente moeten wor
den gerekend. Ondanks deze voor dit
overzicht noodzakelijke samenbunde
ling van kerkformaties een opmerke
lijke groei!
Ook de remonstranten boekten in
deze eeuw een belangrijke ledenwinst
en wel van 151 naar 847 zielen, ruim
vijfmaal het aantal, dat bij deze ge
meente in 1860 stond ingeschreven.
Op deze „winst- en verliesrekening"
nemen de doopsgezinden de derde
plaats in. Het ledental van deze kerk-
formatie verviervoudigde en klom van
128 tot 513 doopsgezinden.
Terwijl het aantal rooms-katholie-
ken in de afgelopen honderd jaar ver
drievoudigde, ging deze kerk in zielen
tal het meest vooruit (byna 20.000),
waardoor zij thans in Leiden op de
tweede plaats staat. Waren er in 1860
in de Sleutelstad 9.589 rooms-katho-
lieken, thans zijn dit er 28.855.
Hervormden sterkst in
aantal
Evenals honderd jaar geleden gaan
de hervormden, onder wie wy ook de
leden van de Waalse gemeente re
kenden, nog steeds „aan de kop"
van kerkelyk Leiden. Staan momen
teel in totaal 40.293 leden en doop
leden in de registers van de her
vormde burgerlijke stand ingeschre
ven, in 1860 waren dit er 24.911.
Ruim veertigduizend, hetgeen nog
niet wil zeggen, dat allen ook ker
kelijk meelevend zyn. Een verschijn
sel, dat zich echter ook by andere
kerkformaties voordoet.
De evangelisch luthersen hadden
tenslotte een eeuw nodig om van 887
naar 1141 leden te groeien.
Vatten wy onder de paragraaf „ove
rigen" de oud-katholieken (in 1860
waren er 39), de israëlieten (384), de
baptisten, het Leger des Heils, de
Evang. Chr. Gemeenschap etc. samen,
dan komen wij thans tot een aantal
van 2.659 op een totale bevolking (eind
december j.l.) van 96.438.
Te weinig voorgangers?
Met deze opmerkelijke groei over
de gehele linie van kerkelijk Leiden,
hield de toename van het aantal
predikanten en geestelijken geen
gelijke tred. Zagen vele kerken hun
zielental, zoals aangetoond, verdrie-
of zelfs vervijfvoudigd, het aantal
predikanten kwam slechts van 17 op
26, onder wie dan nog twee studen
tenpredikanten en cén predikant
voor buitenkerkelijk werk. Zijn thans
Tijdens het vruchtbare be
wind van burgemeester mr.
D. Tieboel Siegenbeek het
Nieuw Ned. Biografisch
Woordenboek schrijft van
hem: zeven jaar heeft deze
bekwame en degelijke man
op uitnemende wijze als
burgemeester de belangen
zijner gemeente behartigd
en naar zijn vermogen tot
haar in- en uitwendige bloei
bijgedragen zag ons Blad
in 1860 het licht.
Mr. Tieboel Siegenbeek, die
voor zijn benoeming tot bur
gemeester reeds enige jaren
lid van de Leidse raad was,
werd 25 februari 1806 in
Leiden geboren. Hij was de
enig overgebleven tweeling
broer uit het huwelijk van de
Leidse hoogleraar Matthijs
Siegenbeek en Geertruida
Tieboel. Na- de Latijnse
school te hebben afgelopen,
liet hij zich in 1822 als
student inschrijven bij de
Leidse Universiteit, waar hij
zowel een studie in de
letteren als in de rechten
volgde. Als kandidaat in de
letteren ontving hij in 1823
de gouden medaille voor zijn
antwoord op een prijsvraag:
de Controversia de falsa le-
gatione Demosthenem inter
et Aeschinem en (nogmaals
in 1827) voor zijn antwoord
op een prijsvraag: Quid jure
criminali praecipitur de
puniendis factis extra
territorium commissis.
De jonge Tieboel Siegen
beek legde reeds op 22-ja-
rige leeftijd een groot weten
schappelijk verstand aan de
dag. Promoveerde hij op
13 december 1828 tot doctor
in de letteren op een proef-
schrift getiteld „De Athena-
rum condition sub imperio
triginta tyrannovum"nog
in dezelfde maand behaalde
hij de meesterstitel. Na het
voltooien van zijn studie ves
tigde hij zich als advocaat in
de sleutelstad. Twee jaar
na zijn huwelijk in 1833
met Elisabeth van Heuke-
lom werd hij benoemd tot
substituut-officier bij de
rechtbank, om enkele jaren
daarna zijn justitiële loop
baan bekroond te zien als
hoofd van het parket.
In november 1858 brak
voor hem een geheel andere
plaats van regeren aan. Bij
het overlijden van de toen
malige burgemeester van
Leiden, graaf Van Limburg
Stirum, werd hij tot diens
opvolger benoemd. Behalve
dat Tieboel Siegenbeek zich
krachtig inzette voor de be
hartiging van de toen nog
beperkte belangen der stad,
Mr. D. Tieboel Siegenueek
heeft hij ook als curator van
de Leidse Universiteit en
het Gymnasium een groot
aandeel gehad in de ontwik
keling van beide studierich
tingen. Dat hij daarnaast
ook een groot voorstander
ivas van de bevordering van
kunsten en wetenschappen,
bewees hij door zijn lidmaat
schap van het Provinciaal
Utrechts Genootschap van
K. en W., van de Leidse af
deling der Hollandse Maat
schappij van fraaie K. en W.
en van de Maatschappij der
Nederlandse Letterkunde. In
de handelingen van deze
laatstgenoemde Maatschap
pij heeft hij de levensge
schiedenis geschreven van
vele vooraanstaande en ver
dienstelijke stadgenoten, o.a.
ran mr. A. O. E. graaf van
Limburg Stirum (1859), mr.
C. J. Luzac (1862) en mr. P.
Buyskes (1861/). Verder ver
schenen van zijn hand
verschillende bijdragen in
de Nederlandse jaarboeken
voor rechtsgeleerdheid en
wetgeving en in de bijdra
gen van Den Tex en Van
Hall.
Evenals zijn opvolgers zag
ook burgemeester Tieboel
Siegenbeek het belang van
een vrije en onafhankelijke
pers in. Meerdere malen
heeft hij tijdens zijn optre
den als voorzitter van de
Leidse raad, welke hij tot
aan zijn overlijden op 11
januari 1S66 onpartijdig heeft
geleid, gepleit voor de hand
having van de democrati
sche beginselen in woord en
geschrift.
Mocht dr. W. C. v. d.
Brandeler tot aan zijn over
lijden in 1880 treden in het
voetspoor van zijn voor
ganger, het was aan burge
meester De Laat de Kanter
om de burgemeesterlijke
taak tot aan zijn aftreden
in februari 1898 voort te
zetten. Slechts enkele jaren
tot maart 1903 stond
mr. F. Was aan het hoofd
van de Leidse gemeenschap,
in welk jaar mr. N. de Rid
der werd benoemd tot bur
gemeester van de Sleutel
stad. Zeven jaar heeft Lei
den van zijn bestuurlijke
kwaliteiten mogen profite
ren, waarna jhr. mr. dr. N.
C. de Gijselaar „de ene
goeie Leyenaar" liet
stuurrad in handen nam. Op
15 februari 1928 werd mr.
A. v. d. Sande Bakhuyzen
geïnstalleerd als zijn opvol
ger. Zijn ambtelijke loop
baan werd voortijdig beëin
digd door het ingrijpen van
de bezetter. Op 5 mei 191/5
keerde hij terug om daarna
nog tot 12 november van dat
jaar leiding aan de gemeen
telijke zaken te geven. Na
een burgemeesterloos tijd
perk van enkele maanden
werd jhr. mr. F. H. van
Kinschot op 16 juni 191/6
benoemd tot burgemeester,
onder wiens bestuur Leiden
een periode van wederop
bouw en vernieuwing tege
moet ging.
5 pastoors en 17 kapelaans met de
herderlijke zorg belast, in I860 wa
ren dit 3 pastoors en 8 kapelaans.
Bovendien zyn er thans enkele voor
gangers by kleine kerkformaties, is
kapitein Schurink bevelvoerend offi
cier van het Leger des Heils en draagt
pastoor Glazemaker het is op
merkelijk, dat de Oud-Katholieke Ge
meente in 1860 ook geleid werd door
een pastoor Glazemaker thans de
verantwoordelijkheid voor deze kerk
gemeenschap. Tenslotte zyn er nog
enkele ziekenhuispredikanten.
Geheel in overeenstemming met de
sterke groei van de gereformeerde ge
zindte, is het aantal predikantsplaat
sen hier het meest gestegen. Had
Leiden een eeuw geleden twee chr.
afgescheiden predikanten in zijn mid
den ds. J. H. Donner en ds. C.
Roobol momenteel zijn er vijf gere
formeerde predikantsplaatsen. 1 chr.
gereformeerde, één gereformeerde
(vrijgemaakt) en één bij de geref. ge
meente.
Nog steeds 9 herv.
predikantsplaatsen
Hoewel de wykgedachte In de
Ned. Herv. Kerk, mede onder invloed
van de nieuwe Kerkorde, in de loop
der jaren ingang heeft gevonden,
heeft dit, ondanks de sterke groei
van de stad, niet tot uitbreiding van
het aantal predikantsplaatsen ge
leid. Waren dit er honderd jaar ge
leden negen de predikanten
Fangman, Tichler, Krabbe, Rutgers
van der Loeff, Kuyper, Laurillard,
Hagen, Van Gorkom en Scheffer
stonden toen in Leiden ook thans
zijn nog negen wijkpredikanten met
de herderlijke zorg van een in zielen
tal belangrijk toegenomen Hervorm
de Gemeente belast, terwijl ds. W. J.
H. Hubeek thans al weer enkele
jaren opgenomen in het hervormde
ministerie van predikanten spe
ciale aandacht schenkt aan de vrijz.
hervormden.
Terwyl zowel de Waalse Gemeente
als de Evang. Luth. Gemeente in deze
honderd jaar teruggevallen zyn van
twee op een voorganger, is het aantal
predikanten van de Rem. Gemeente in
deze eeuw van één op twee gebracht.
In het aantal doopsgezinde predikan
ten (1) is nimmer enige wijziging ge
bracht Tot zover deze rondblik over
kerkelyk Leiden, waaruit, zoals gezegd,
interessante conclusies zijn te trekken.