EEN EEUW GELEDEN OP STAP NET EEN VOLBLOED LAYENAAR V KNIKKEREN BIJ GAZLICHT OP DE BOTERMARKT ECHO EN VISIOEN Men vindt in Leyden anno 1860, zo schrijft hij, fraaye straten, waar onder in de eerste plaats dient ge noemd te worden de Breestraat „die scoene, breede strate", die het Noordeinde als vooreinde heeft en zich van de Witte- tot de Ilooge- woerdspoort uitstrekt. Op de Bree straat vindt gij het Stadhuis, een ouderwetsch gebouw met eenen zon derlingen gevel en kenbaar aan zijne hooge trappen, welke door vier ga pende leeuwen beschermd worden. Die diertjes zijn waarschijnlijk aan den geeuwhonger gestorven en staan daar nog als de droevige getuigen van den hongersnood, die eens bin nen deze vest woedde, en als wilde men de beesten nu nog na hunnen dood tergen, zoo heeft men ze juist boven de vleeschhal geplaatst. Op de Haarlemmerstraat, welke on geveer bij de Rijnsburgerpoort begint en vervolgens langs de Koude Hoek de Haven binnenloopt, woont het bedrij- vigste deel van het volk, winkeliertjes, barbiertjes en Jodenuitdragertjes in oude kleêren, porceleinen en boeken, in één woord in deze wijk heerscht het meeste vertier. Zy wordt in allerlei rigtingen door steegjes en straatjes doorkruist, waarvan er één is, die zijn naam aan de vossen ontleent, en een ander het Kamp genaamd, de verblijf plaats is van het gemeenste en walge lijkste, dat Leyden binnen hare muren kent. Hier leeft niet, maar tiert en wemelt een menschengeslacht Als gij het Kamp doorloopt, komt gij op de Oude Vest, waar reinheid en wel vaart heerschen en dat grootendeels door de fatsoenlijke burgerstand be woond wordt. Rapenburg zetel der Leydsche aristocratie Het Rapenburg, de zetel der Leyd sche aristocratie, is een schoone „graft, met fraeyen linden beplant, onder dewelcken het in den somer seer vermaeckelyke te wandelen" was, niet is, want men heeft de hoo rnen uitgeroeid. Over deze aantas ting van het stadsschoon, riep „vol bloed Layenaar" een „driewerf wee" uit. Eens, zo schrijft hij, „zullen alle Hamadryaden van het Rapenburg als één getuige tegen het Leydsch Bestuur opstaan en alle wanstaltig gesnoeide boomen van de Hooigracht hunne verminkte en knoestige tak ken smeekend ten hemel heffen en geweldige straffen over uw hoofd in roepen". de stilte verbroken door een pakschuit, die de nacht doorvaart en stevig wrordt voortgeboomd, en 's nachts hooren de bewoners van de Hoogewoerd en de Breestraat hunne ramen dreunen door het voorbij rijden van eene zwaar be- ladene diligence". Geen aantrekkings kracht voor vreemdelingen Op vreemdelingen oefende het Leiden van 1860 nog niet de minste aantrekkingskracht uit. Volgens onze volbloed Layenaar zouden de loge menten „de Gouden Leeuw" en „de Gouden Zon" kunnen getuigen „hoe schaarsch Leyden bezocht wordt. Men vermoedt hun bestaan alleen, behalve aan de uithangborden, nog aan de spoorwegvigelante (de omni bus heeft men al moeten afschaf fen), die van tijd tot tijd eens een commis voyageur met eenige kisten en koffers afzet en soms de een of andere Engelschman komt afhalen, die de museums heeft bezocht. De Breestraat is gewoonlijk des Zon dags namiddags, als de kerken aan- en de dienstboden uitgaan eenigszins levendig, de Hooglandsche Kerkgracht is voor een oogenblik druk, wanneer de school van het weeshuis uitgaat en de Haarlemmerstraat, die anders nog het drukste is, wordt ook bij het uitgaan der armenschool verlevendigd, als de schoolmeester, met de pen achter het oor, de jeugd uitlaat en ze met een barschen blik naziet, wanneer de kin deren met hunne bontgelapte klee- dingstukken als even zoo vele vlinders over de straat rondhuppelen en zich in de stoepkettingen gaan wiegelen". Daauwtrappen en poortgeld betalen „Er wordt in Leyden de meeste bewoners zijn huiszittend binnen de stad niet gewandeld, alleen 's morgens heel vroeg is het er druk. De poorten zijn een schrikkelijke last, vooral omdat er te Leyden nog altijd poortgeld moet betaald wor den. De cingels zyn de meestgezochte wandelplaatsen. Vooral des Zon dagsmorgens bij goed weder worden de witte cingel en het Plantsoen door de Leydsche beau monde druk be wandeld. Vooral in den nacht van den eersten op den tweeden Pink sterdag is het er het volste; dan wordt hier daauw getrapt, dat ge woonlijk nog al ruw toegaat. Men vindt in Leyden daarenboven nog een groot aantal grachten, die tot markt gebruikt worden of ten minste dien naam voeren. Zoo hebt gij onmid dellijk na elkander: de Nieuwe Var kenmarkt, de Boommarkt, de Bloem- markt, de Aalmarkt, de Vischmarkt en boter bij de visch, de Botermarkt. Vooral op de Botermarkt is het des avonds zeer levendig. Wanneer de lich ten in de talrijke winkels worden ont stoken, dan wemelt het hier van straatjongens, wien de dag niet lang genoeg voor het knikkeren duurde en nu bij het gazlicht hun edel spel voortzetten: dan krioelt het hier van dienstmeisjes, die hier toevallig een boodschap te verrigten hebben. Vooral van de overzijde levert dit een heerlijk gezigt op, als de gazlichten duizend voudig door den effen waterspiegel worden teruggekaatst. De straten, waarin het reeds vroeg stil is. ^ijn goed verlicht. Soms wordt ,,De trouw der burgerij heeft hier 't geen door geweld der vlammen wierdt gesloopt, in betren staat her steld''. In de vroege ochtend van 3 oktober 1766 brandden op de hoek van de Hoogstraat en Nieuwe Rijn enige panden af, welke later weer zijn opgebouwd. De cingels zyn vooral in den laat- sten tijd door het galante bestuur ont zaggelijk verfraaid. Het albesmettend steenkolengruis heeft plaats moeten maken voor glinsterend kiezelzand. Naar het heet ten behoeve der Leyd sche dames, om hun schoeisel tegen bederf te vrywaren. De cingels worden meestal bewoond door Jodenslagtertjes, om den stads- import op het vleesch te ontduiken, terwijl er bovendien nog vele kroegjes zyn, waar soms de een of andere hon denpostillon een oogenblik vertoeft. Des Zondagsnamiddags worden de ra men dier herbergen opgeschoven, en dan ziet gij daar tal van Leyde- naars in hun hemdsmouwen zitten met pijp. vrouw en kroost, bier en koffij drinkende. Kinder-equipages Als gy, gaande langs de witte cingel, de Hooge wal zijt afgewandeld, waar twee kruidhuisjes staan en waar de schildwacht u gewoonlijk het rooken verbiedt, dan komt gij door een wit geverwd hek het zoogenaamde Plant soen binnen, aan welks ingang een hooge molen als een reus de wacht houdt. Het Plantsoen bestaat uit eenige lanen, die zich met eenige bogten van de Koepoort naar de Hoogewoerds- poort uitstrekken. Het wordt des avonds om 9 uur gesloten, des winters om zeven, nadat men eerst door het luiden van eene klok. de laatste waar schuwing heeft gegeven. Er is ook een bergje in, met een tentje gekroond, waar het des Zondagsnamiddags ge woonlijk vol staat met kinder-equipa ges, want dit is namelijk de reunie- plaats der kindermeiden. De bankjes zijn des Zondagsnamiddags meest allen door invalieden en mannetjes uit het minnehuis bezet. Onder het lommer van hooge iepen Is er een Leyenaar, die zich ver buiten de stad wenst te begeven, dan staat hem een wandeling via de Haag- weg naar het koffyhuis „de Vink" open. „Als gij u hier hebt verpoosd het is er duur kunt gij den weg ter uwer linkerhand inslaan, die u langs schoone buitens en eene bloeijende dames-kostschool naar Voorschoten voert, dat een der welvarendste dor pen van ons land is en waar bij den vriendelijken gastheer Van Leeuwen, onder het lommer van hooge iepen, u een gastvrij dak wenkt. Van hier kunt gjj uwen togt vervolgen door de ellen lange Papenlaan. langs het ten tijde van Jan de Witt beroemde huis den Deijl, tot aan het Haagsche schouw toe. Bezit gij, aldus onze „volbloed Layenaar", dan nog kracht genoeg, zoo raad ik u aan den straatweg te ver laten en door de schoone lanen van Endegeest naar huis terug te keeren, waar gy des avonds de philomeelen met hun orgelkeelen zult hooren kweelen. Verleidelijke dwaallichtjes Verleidelijke dwaallichtjes ont moette onze gids bij de ophaalbrug van Leyderdorp, bij het uithangbord van baas Grovenstein. Zijn twee dochters, met hunne heldere, vrien delijke oogjes, lokten daarheen me nige student. Met uitzondering van het koffljhuis „Zomerzorg", vlak buiten de Rijnsbur gerpoort, in welk koffljhuis Dinsdags middags muziek werd gemaakt, biedt de stad Leyden geen schoone gezichts punten. Slechts de Zaterdagsche markt blijft over. Wordt deze gehouden, dan staan aan de Hoogewoerds-, Zijle-, Witte- en Marepoort een menigte kar ren uitgespannen, waarmede de boe ren uit de omstreken zyn aangekomen. De boerinnen loopen met hunne bont kleurige schoudermantels en lange oorbellen rond om op de markt iets te koopen. 's Avonds was Leyden uitgestorven Gelukkig loopen er 's avonds laat, aldus verzucht onze Layenaar, be halve de klapperlieden, niet veel men- schen langs de straat. Soms ratelt er eene tilbury over de steenen, waarin heeren studenten zitten, die uit Den Haag van de opera komen en soms schemert op de Aal- en Vischmarkt nog een papieren lantaarntje, waarbij eene vrouw, die fruit of gerookte elft verkoopt, van slaap zit te knikkebol len, haar handen aan een koffij- keteltje en haar voeten op een vuur- stoof verwarmende. Soms brandt op de Vischmarkt en op de Hoogewoerdsbrug nog wel eens een lampje van een zuur kraam, die natuurlijk niets verkoopt, evenals de fruit- en vischvrouwen. Tenslotte slaakt „Layenaar", die kennelijk een hekel had om laat naar bed te gaan. de volgende ver zuchting: „Ik kan mij waarachtig niet begrijpen, wat de menschcn zoo laat nog doen op te zitten, het zyn toch geen kinderen meer. die het als een groote vreugde beschouwen, als zy eens laat op mogen blyven. Ik heb gezien, dat die vrouwen, welke over dag met hunnen kruiwagens in de poort staan, genoeg verkoopen en niet behoeven zoo laat in den nacht te blyven zitten. Maar ja", aldus philosopheert onze gids, ,,'t is toch maar praten in den wind, een mensch is nooit tevreden, hjj moet altijd meer hebben". f\ onden wij in het recente verleden meer dere malen wijzen op de sterke stads uitbreiding van Leidenmoeilijker wordt het om zich een voorstelling te geven van het Leiden binnen zijn singels". Hoe zag de Sleutelstad er bij de oprichting van ons Blad nu honderd jaar geleden uit? In het Bureau van VVV kon men ons begrijpelijkerwijze niet helpen aan een folder uit die tijd, evenmin waren wij in de gelegenheid om een Leidenaar te interviewen, die ons een indruk kon geven van Leiden anno 1860. Op ons eigen geheugen behoefden wij nog minder af te gaan, al herinneren wij ons dan nog zeer vaag. dat er een paardetram door Lei den reed en de tegenwoordige Prinsessekade werd gedempt. Maar dat is dan ook nog maar een vijftig jaar geleden. Honderd jaar in het Leidse leven terugzien wordt moeilijk. En toch weer niet, indien gij daarvoor een „vol bloed Layenaar" tot uw gids hebt. Wij troffen hem zij het anoniem en in een alleraardigst „gebonden boekje" in het Gemeente-archief aan. Wat deze volbloed Layenaar daarin over zijn en Uw stad vertelt, is waard op deze plaats herdrukt te worden. Het lijkt ons amusant om daarbij de originele schrijfwijze aan te houden. Volgen wij hem dus op zijn wandeling door en rond Leiden. Een foto van de voormalige Paardensteeg, welke in 1907 werd gesloopt. Boren het sigarenmagazijn rechts op de foto hing een oude beldie in vroeger tijden geluid werd, wanneer aan de Turfmarkt t een turfschip meerde. Knikkeren bij gazlicht op Boter- en Vischmarkt". Oude geccajes aan do Vwcnmurkc, d.e vroeger Warmoes- of Appelmarkt heette. Het linkse pand stond op de hoek van de Hoornbrug steeg. De oude Zijdgracht thans Korevaarstraat welke reeds in 1SS6 werd gedempt. Hoog boven de huizen verheft zich de korenmolen ,,d'Oranjeboom"die van 17 3 tot 1903 het stadsbeeld sierde. De omvang van het verkeer stond in die tijd nog toe, dat lantaarnpalen midden op de rijweg werden geplaatst.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1960 | | pagina 27