LEIDSE SCHILDERKUNST
r
.J
[_1 MAART 1860 - 1960
LE1DSCH DAGBLAD
ECHO EN VISIOEN*^
A. H. BAKKER KORFF
La marchande de
bric (l brac.
Tentoonstelling 1958.
VAN DER NAT
„Winter", gezicht op de
Vlietbrug bij sneeuw.
f J p ons verzoek schreef de heer J. N. v. Wessem
directeur van Leidens Stedelijk Museum ,.De
Lakenhal"een beknopt overzicht van honderd jaar
Leidse schilders", waarin de voornaamste facetten van
de achter ons liggende eeuw zijn samengevat.
Leiden heeft in de geschiedenis der vaderlandse schil-
derkunst een grote naam, zowel in de overgang van
Gotiek naar Renaissance als in de zeventiende eeuw.
Om slechts enkele namen te noemen: Cornelis Enge-
brechtsz en zijn vermaarde leerling Lucas van Leyden,
later gevolgd door Van Swanenburch. waarna een
glorieus hoogtepunt volgt met reputaties als Rembrandt.
Van Goyen en Jan Steen. Na de typisch-Leidse fijn-
schilders" Gerard Dou, Brekelenkam en Frans van
Mieris bepaalde een latere generatie van de familie Van
Mieris in sterke mate de kunst van de achttiende eeuw.
Bijgaand artikel van de heer Van Wessem behandelt
de daarop gevolgde periode tot in onze dagen.
Toen het eerste nummer van het Leidsch
Dagblad werd bezorgd in 1860, woonde de
belangrijkste schilder van die dagen, A. H. Bakker
Korff, sedert 4 jaar in het Turfdragersgildehuis
aan de in 1908 afgebroken Paardensteeg, waar hij
zijn verrukkelijke kleine meesterwerken schilderde.
Er waren wel meer kunstenaars in die dagen, die
soortgelijke onderwerpen, interieurs met het
intieme leven van hun tijd, kozen, maar geen
enkele wist op de wijze van Bakker Korff het
delicate met het cynische te verenigen. Van
karakter driftig en pessimistisch, van voorkomen
hoffelijk, bescheiden en eenzelvig, met een groot
gevoel voor humor en een scherp waarnemings
vermogen, blijft hij vooral door de subtiele afstem
ming van de kleur en de nooit falende tekening
onze bewondering vragen.
Zijn vroegste werken tonen een sterk roman
tische inslag, als onderwerpen koos hij toen
momenten uit de vaderlandse geschiedenis of de
mythologie, aanvankelijk vrij ruw geschilderd
met een vet-bruin als dragende kleur. Nadat hij
enige jaren het schilderen er geheel aan gegeven
had, hervatte hij zijn loopbaan in 1856 en vanaf
die tijd ontstond de reeks werken, die hem terecht
beroemd heeft gemaakt.
Zijn bijna 10 jaar oudere tijdgenoot J. L. Cornet
bleef de romantiek zijn leven lang trouw, ook toen,
naar vooral Haagse voorbeelden, het gevoelige
afwegen van de kleur het van de tekenachtige stijl
ging winnen.
In zijn onderwerpen (Paulus Potter tekende
naar de natuur, en het fraaie „schildersatelier")
en in zijn techniek, zette hij de traditie, smaakvol
en gereserveerd, met een grote kundigheid, voort.
Behalve als schilder is Cornet een stuwende
kracht geweest bij de heropleving van het Leidse
schilder- en tekengenootschap Ars Aemula Na
turae, dat vanaf 1860 weer een geringe jaarlijkse
bijdrage van het gemeentebestuur ontving, nadat
de letterkundige J. Kneppelhout een jaar tevoren
2 vertrekken aan de Pieterskerkgracht ter beschik
king had gesteld, waardoor weer regelmatig lessen
gegeven konden worden.
Bakker Korff en Cornet waren verreweg de be-'
langrijkste Leidse schilders 100 jaar geleden. Zij
sloten aan bij de algemeen geldende tendenties van
hun tijd. en tegelijkertijd aan de nog levende tra
ditie van de Leidse fijnschilders uit de Gouden
Eeuw. die vooral door de Van Mierissen en Van
der Mij in de 18-de eeuw levend was gehouden.
Hun tijdgenoot, G. J. Bos, was een veel beschei
dener talent, die in zijn beste werken toch een
poëtische gevoeligheid bereikte en een beeld van
het Leiden van zijn tijd voor ons vast wist te
houden, zoals het sympathieke paneeltje van de
Beestenmarkt laat zien. Van veel minder talent
geeft J. C. Greive blijk, die aan de ontwikkeling
van zijn tijd geen deel had, en wiens werken alleen
archivalische waarde bezitten.
Schitterende synthese
van beheersing en hartstocht
De volgende generatie leverde de grootste Leidse
schilder van de afgelopen eeuw op, één van de
grootsten van zijn tijd: Floris Verster, die in 1861
werd geboren. Zijn werk en leven waren nauw
aan Leiden verbonden en zijn typerend voor de
aristocratische, overgevoelige en zelfbewuste kun
stenaar, waarvan wij het type in dezelfde gene
ratie ook in andere kunstuitingen ontmoeten. Zijn
vroegste opleiding ontving hij van G. J. Bos. Aan
vankelijk zien wij invloeden in zijn werk van de
Haagse School en van Breitner. van wie hij in
1878/79 op Ars les kreeg. Tot 1895 ontplooit zijn
talent zich fel in grote formaten en aangrijpende
kleuren. Hoewel hij zich al spoedig tot stilstaande
motieven voelde aangetrokken, woedt door zijn
vroege werk een diepe onrust. Daarop volgt de
periode die gekenmerkt wordt door de wonderlijk-
tere waskrijttekeningen.
Na 1903 bereikt hij een schitterende synthese
tussen beheersing en hartstocht, en verrijkt hij onze
kunst met stillevensdie tot de mooiste van deze
eeuw behoren.
Verster reisde weinig en bijna al zijn werken
ontstonden in het atelier van Groenoord, waar hij
sinds 1891 woonde. Afgezonderd en naast de
actualiteit heeft hij geleefd, vereenzaamd is hij
gestorven, maar in zijn werken blijven de beste
kwaliteiten van onze schilderscultuur leven.
Zijn zwager Menso Kamerlingh Onnes toonde
een gelijkgerichtheid in zijn artistieke streven, hoe
zeer beider karakters ook verschilden. Kamerlingh
Onnes was levendiger dan Verster en hij genoot
zeer van zijn reizen Zijn portretten zijn scherp
waargenomen, zijn grote composities (zoals het
portret van zijn zuster uit 1888) zijn kundig van
opzet, gevoelig van sentiment en oorspronkelijk van
toon. Maar het zuiverst heeft hij zich uitgesproken
in zijn aquarellen van stillevens en bloemen.
In de sfeer van '80, waartoe deze beide kunste
naars gerekend moeten worden, hoorde ook de
gevoelige Maurits van der Valk thuis, die in
Amsterdam vooral in de eerste jaren van de
Nieuwe Gids een grote rol heeft gespeeld, maar
die in dit overzicht niet gemist kan worden, omdat
hij van 1909 tot 1919 in Leiden heeft gewoond en
hier zuivere schilderijen en gevoelige, meesterlijke
etsen heeft gemaakt.
Drie jaren jonger dan Verster is Willem van
der Nat, die vooral bekend is geworden door de
vaak herhaalde motieven met schapen en kalveren.
Hij zag scherp maar zijn weergave was niet altijd
zuiver en zelden kreeg zijn werk een grote allure.
Tot zijn beste werken behoren zijn stadsgezichten
zoals de Vlietbrug bij sneeuw. Vooral lokaal heeft
zijn werk een goede naam.
Man van naam: H. P. Bremmer
In het hele land heeft H. P. Bremmer, in Leiden
in 1871 geboren, veel meer van zich doen spreken,
vooral als pedagoog en verzamelaar en als be
schermheer van een aantal kunstenaars, die zijn
theorie in praktijk brachten. Hij had een bijzonder
scherp oog voor oude en moderne kunst, en het
mooiste monument dat hij gebouwd heeft is de
kern van de wereldberoemde verzameling Kröller-
Müller op de Hoge Veluwe. Hij was zijn loopbaan
begonnen als schilder met o.a. pointillistische wer
ken, waaruit meer geduld dan creativiteit spreekt.
Reeds vanaf 1896 verdrongen zijn vormende
activiteiten zijn eigen scheppingen.
Tot de schilders, die hij sterk protegeerde (en
wier verdiensten hij en zijn bewonderaars de
neiging hadden te overschatten) hoorden o.a. H. A.
van Daalhof, die in zijn jeugd een tijdlang in
Leiden gewoond heeft, en de geboren Leidenaar
Jan Vijlbrief, die talentvol was, maar die door zijn
vroege dood (hij stierf 27 jaar oud) niet tot ont
wikkeling is kunnen komen. Een van de bekendste
figuren rondom Bremmer, Dirk Nijland, heelt
tijdens de tweede wereldoorlog een tijdlang in
Leiden gewoond.