Stedebouwkundig klopte er weinig van Leiden moest het ook in het verleden van annexatie hebben _J£HO EN VISIOEN J ÜLMAART 1860 - 1960 LEIDSCH DAGBLAD Leiden een verarmde stad Hoe was de houding van de overheid, ln het bijzonder het stadsbestuur? Vol gens de leer van die tijd, volgende op de Franse revolutie, onthield de over heid zich zoveel mogelijk van inmen ging in het economisch leven, d.w.z. volledige vrijheid van het individu als economisch subject met als voorwaarde handhaving van de particuliere eigen dom. Hoewel deze leer ln de loop van de 20ste eeuw steeds minder kon worden volgehouden, volgde het stadsbestuur deze historische verandering slechts langzaam en noodgedwongen, ongetwij feld door de geringe ondernemingszin en door het feit, dat Leiden een ver armde stad was. Overheidsbemoeienis voor de stede- bouw en volkshuisvesting is ten bate van individu en ook voor deze tezamen de gemeenschap, zodat ook deze laat ste voor uitgaven zal worden gesteld. Maar wanneer de inkomsten gering zijn, zal men trachten op de uitgaven te bezuinigen. particulier initiatief. De stedebouwkun- de stond nog in de kinderschoenen en miste nog haar wetenschappelijke grondslagen. Architectuur van bedenkelijk allooi Daarnaast was in de tweede helft van de 19de eeuw de architectuur vrij wel slechts tot imitatie van bedenkelijk allooi in staat en heeft het stadsbeeld in erge mate verknoeid. Het is zoals mr. C. W. van der Pot schreef, dat het hier is geweest als in andere steden in de tijd gedurende de stilstand in de overheidsbemoeiing: „En aangezien in deze tyd, waarin het particulier initia tief hoogtij viert, de bouwkunst een periode van diep verval doormaakt, ontstaan overal om de oude kernen heen de smakeloze en naargeestige wyken, waarvan o.a. de Amsterdamse „Pijp" een sprekend voorbeeld is of erger nog de rijen krotwoningen, zoals die, waarvoor in de lanen buiten de Leidse singels de theekoepels uit Hildebrand's tijd moesten plaats ma ken". Slechts ten dele doelde dit op de binnenstad, maar nog meer voor Leiden op de bebouwing op vele plaat sen buiten de singels, die daar ont- nodig had om de bebouwing i.v.m. de verder te verwachten bevolkingstoe name op te vangen. Bovendien was, zoals reeds opge merkt, buiten de wallen reeds een wil de bebouwing, met al de nadelen van dien. ontstaan, waarin uitsluitend op Leiden georiënteerde bevolking woon de. Niet alleen was het nodig eenheid in de totale bebouwing (naast vele redenen uit anderen hoofde) te brengen, maar bovendien diende men zorg te dragen, dat een behoorlijke structuur van het wegenschema verzekerd zou zijn, zij het in de eerste plaats voor de uitvalswegen. Dit leidde tot de annexaties van 1896 en 1920. waardoor ook het spoorstation op het gebied van Leiden kwam te lig gen. Dan komt de Woningwet 1901, waardoor aan de overheid een taak t.a.v. de volkshuisvesting en stedebouw wordt opgedragen. Deze wet bevatte richtlijnen opdat: hetgeen zou worden gebouwd, aan bepaalde eisen zou vol doen de bestaande woningvoorraad op peil zou worden gehouden door het voorschrijven van verbeteringen aan en daaruit te verwijderen van wonin gen, die slecht en niet meer waren te verbeteren. De oude Zijdgracht, welke in 1886 werd gedempt en thans een onderdeel vormt van de Korevaarstraat, de toegangsweg tot het stadscentrum. Weinig vooruitziende blik Stedebouwkundig ls de ontwikkeling van de Leidse binnenstad allerminst zonder bedenking geweest en door de soms weinig vooruitziende blik heeft men toestanden laten geworden, welke voor het heden nog moeilijkheden op leveren of het stadsbeeld niet ten goe de zijn gekomen. Van enige bemoeienis met de bebou wing buiten vorenvermelde twee keu ren, welke bovendien slechts alleen óf stimulans tot bouwen óf een tegengaan tot afbraak inhielden, blijkt uit niets. Op technische, sociale, hygiënische of esthetische kwaliteiten werd niet gelet. Het enige hierover te vermelden is een keur van 1656, welke inhoudt een ver bod tot bouwen zonder vergunning, daar men in de tweede helft van de 17de eeuw oog gaat krijgen voor de grote nadelen van de al te dichte be bouwing, vooral nadat de stad een paar malen door een zware pest-epidemie is geteisterd. Half in puin gevallen huisjes Hiervoren heb ik opgemerkt, hoe het beeld van Leiden zich tot omstreeks 1800 heeft gevormd. In de 19de eeuw vindt, hoewel langzaam, een opleving van de stad plaats, maar de langzame bevolkingstoename van 1800 tot 1850 nam de bevolking met slechts 6000 zielen toe was oorzaak, dat het lang duurde vóórdat de grond, waarop de complexen half in puin gevallen huisjes stonden, enkele open terreinen mede die gevormd door het dem pen van verschillende binnenvest grachten en het open terrein ten gevolge van de ramp van 1807 (kruit schip) wederom werden bebouwd. Gehavende stad Men moet de moeilijkheden voor het stadsbestuur niet onderschatten: een gehavende stad met vele leegstaande woningen, een rechtsgebied, vrijwel be klemd tussen de wallen, een niet bloeiende handel en Industrie met lang zame opleving en een weinig draag krachtige bevolking met een gedepri meerde mentaliteit en een langzame, weinig impulsen opleverende bevol kingstoename. Het was niet te verwon deren, dat het stadsbestuur hierin weinig grond voor perspectieven vond en evenmin over de gelden beschikte voor een doelbewust beleid, anders dan conservering en verbetering van het bestaande. De vermelde leer der onthouding liet de richtlijnen of liever het gemis daarvan voor bouw, verbouw en stadsopbouw grotendeels over aan het stond door Leidse bouwondernemers op het rechtsgebied van de buitenge meenten, waarvan de kern op verwij derde plaatsen lag en de zorg voor en de bemoeienis met die vrij wilde be bouwing door de besturen van die ge meenten vrywyl nihil was. Vele afbraken De tweede helft van de 19de eeuw leverde op, behalve de reeds vermelde grachtdempingen in verband met de volksgezondheid en een enkele maal wegens verkeersverbetering in klein verband (zoals in 1934 de demping van het Levendaal), de afbraak van de Stedebouwkundige maatregelen wer den getroffen voor een juiste opbouw in drie dimensies. De invloed van hen, die betrokken waren bij de bouw van woningen in de particuliere sector, is in Leiden tot Wereldoorlog II altijd groot geweest, zodat het stadsbestuur de mogelijkhe den, welke de wet voor andere woning- produktie bood, slechts langzaam en node aanvaardde, evenmin als andere maatregelen, die de wet stimuleerde in het algemeen belang, waardoor het particulier belang of initiatief zich uiteraard enigermate minder vrij kon ontplooien. meeste stadspoorten en walmolens, de slechting en bebouwing der stadswal len; ook enkele bastions werden voor begraafplaats gebruikt. Van deze zijn inmiddels een tweetal (Marepoort en Groenesteeg) opgeheven of gesloten: alleen de R.-K. Begraafplaats bij het bastion by de Zylpoort is nog in ge bruik. De vrygekomen terreinen slechten der wallen en bastions werden niet benut om de binnenstad door een groengordel, een passieve recreatie, te omringen, maar groten deels voor zakelyke doeleinden: Stcde- lyke Lichtfabrieken, Gemeentereini ging, kazernes en industriegebouwen. Een bescheiden gedeelte werd Hortus Botanicus en Plantsoen, op welk laat ste nog weer werd bezuinigd door deze een randbebouwing van enige allure te geven. Men aanvaardde daarby echter, dat de beschikbare strook grond slechts smal was, zodat van deze woningen de achtergevels óf onmiddellijk grensden aan óf een open plaatsje van ten hoog ste 3 m. waren verwijderd van de ach tergelegen Binnenvestgracht. Maar lukraak bouwen In de binnenstad was sedert het be gin van de industrialisatieperiode (19de eeuw) de huisnijverheid spoedig vrü sterk afgenomen en het aantal fabrie ken in aantal en omvang toegenomen. De plaatsen waren lukraak en niet gebaseerd op enige stedebouwkundige overweging. Het was niet zoals thans dat men de industrie (althans behalve de lichte) kon binden aan aangewezen industrieterreinen, terwyl ook de hinderwet eerst sedert 1875 enige rem kon opleggen, zodat de be langen van de exploitanten vrijwel het enige richtsnoer waren. Maar later zal ook dit voor een sane ring van de binnenstad grote moeilijk heden opleveren. Grenswijzigingen Aan het einde van de 19de eeuw komt dan het besef, dat Leiden voor de uitbreiding een groter rechtsgebied De annexatie van 1896 hield de noodzakelijkheid in om voor het ver worven gebied de bebouwing te regelen en toen de Woningwet de mogelijkheid daartoe opende werd aan de directeur van gemeentewerken, de heer G. J. de Jongh, opdracht verleend voor het ont werpen van een uitbreidingsplan voor het gebied buiten de singels. Dit werd vastgesteld in 1907, maar bevatte ..iet anders dan een stratenplan, dat eerst by de wetswyziging van 1921 een sanctie inhield voor een bouwvergunning. Tot dat jaar werd het bouwen volgens dit plan niet veilig gesteld door bijzondere rooiiynen en bouwverboden. Een aan wijzing voor de bestemming van de bouwblokken gedifferentieerd naar de aard en soort der bebouwing en de hoogte en profielen der bebouwing (met bijzondere achtergevelrooiiynen), mogelyk door het opnemen van bepa lingen in de bouwverordening, bleef achterwege. Eerst bij het herziene uit breidingsplan van 1934 kwam dit tot stand. Ging het vaststellen van stedebouw kundige maatregelen voor de ontwik keling van de gemeente moeizaam, er waren nog twee andere punten, waar uit een gemis aan een krachtig beleid bleek: grondexploitatie en architecto nische verzorging der bebouwing. Grondspeculatie vierde hoogtij Het gemeentelijk grondbezit voor toe komstige bebouwing was gering. In die dagen was men dus afhankelyk van een exploitant, die zyn terreinen bouw rijp wilde maken en daartoe de grond voor straat aan de gemeente overdroeg en de aanlegkosten betaalde; daarna kon deze de bouwterreinen zelf bebou wen of verkopen. De grondspeculatie vierde hoogtij en de volgorde van ont wikkeling van het stadsplan werd dan ook niet of in geringe mate aangege ven door het stadsbestuur, zulks vele malen ten nadele van het algemeen belang. Het is toch veel Juister, dat het stadsbestuur de onbebouwde gronden aankoopt of onteigent en bouwryp maakt, waarna deze hetzy in eigen dom overgedragen, hetzy in erfpacht uitgegeven kan worden. De overheid heeft dan de voortschryding van de bebouwing meer in eigen hand, zoals dit voor de agglomeratie het meest ge wenst en doelmatig wordt geacht. Weinig verfraaiing van stadsbeeld Een ander punt was de architectoni sche verzorging der bebouwing. De bebouwing tot het midden van de 19de eeuw was nog van een aanvaardbare architectuur, terwyl zich van die tyd af een verval van deze openbaart. Daarnaast was het ambachtelijk kun nen zonder de strenge leiding van het gildewezen reeds minder geworden. De machinale bewerking vond steeds meer ingang, zodat het handwerk minder beoefend en de allround geschoolde ambachtsman met goed vakmanschap een steeds groter uitzondering werd. Voegt men naast het fabrieksmatige produkt, zonder esthetisch verantwoor de vormgeving, nog de toepassing van vele andere materialen dan de traditio nele zoals yzerconstructies, gewa pend beton en vele vervangingsmateria len voor hout en steen dan wekt het geen verwondering dat architecten, bouwers en ambachtslieden, wier vry optreden aan geen enkel kunnen en kennen was gebonden, en gerugsteund door een samenleving, die als hoogste waarde de techniek stelde, over de ge hele linie esthetisch slechts weinig heb ben bygedragen tot verfraaiing van het stadsbeeld. Gemeenschap werd wakker Behalve dat de architectuur na 1900 een opleving vertoonde en de architec tenwereld zich ging interesseren voor de volkswoningbouw, gestimuleerd door de Ryksoverheld by de woningwetbouw, wordt ook de gemeenschap op dit punt wakker. Na 1920 werd in steeds meer bouwverordeningen een welstandsbe paling opgenomen, dat een bouwwerk noch op zichzelf, noch in verband met de omgeving aanstoot mocht geven en werden welstandscommissies ingesteld. Maar deze konden alleen weren dat gene, dat bepaald slecht was, maar hadden buiten summiere aanwyzingen geen scheppende functie. Dit zou alleen kunnen geschieden door het ontwer pen en de zorg voor de bebouwing te beperken tot degenen, die naar gelang van het object tot voldoende schep pend vermogen in staat konden wor den geacht. Een daartoe strekkende „architectenwet" heeft het niet verder gebracht dan een ontwerp, maar nim mer het staatsblad kunnen bereiken. In de periode tot 1940 heeft het stadsbestuur zich steeds beperkt tot een werende houding en noch een ver antwoorde welstandscommissie willen instellen, noch anders dan weinig in vloed willen uitoefenen op de keuze van architecten by particuliere- en woningwetbouw. Kleinburgerlijk Hetgeen in de periode 1850 tot 1940 tot stand is gekomen is dan ook zel den van goede architectuur geweest en beperkt tot enkele grote objecten, ter wyl mede beschouwd naar de stede bouwkundige opzet, zowel in binncn- en buitenstad, de bebouwing mede door de afzydige houding van het stadsbe stuur vrUwel nimmer boven een peil van kleinburgeriykheid uitkwam. Thans nog iets over de eigeniyke volkswoningbouw. Het beeld in 1800 was vele leegstaande kleine woningen door dit leegstaan in mindere con ditie gekomen terwyi de bewoonde woningen vrywel alle de kleine vóór 1700 gebouwde woningen waren, waar over de keur van 1656, zoals reeds ver meld, zich weinig gunstig uitliet. Belangstelling voor volkshuisvesting In de eerste helft van de 19de eeuw komt er actie in de maatschappeiyke samenleving; de eerste belangstellen den niet uit de volksklasse zelve tonen hun interesse voor het vraagstuk der volkshuisvesting. Het is de Hoofddirectie van de Leid se Maatschappij voor Weldadigheid, die ln een circulaire van 17 april 1835 melding maakt van de toenmalige slechte woningtoestanden voor werk lieden: onvoldoende en/of bouwvallige verbiyven. overbevolkt en te hoge hu ren, zodat zy wil bevorderen de bouw van welingerichte woningen tegen draagiyke huren, mede ter bevordering van de zedelyke beschaving. Een zelf de doel en streven, waarmede de „Leid se Bouwvereniging" en de „Vereeni- ging tot Bevordering van den Bouw van Werkmanswoningen" haar werk zaamheden in de tweede helft der 19de eeuw zou aanvangen. f 0.75 huur per week De Maatschappy bouwde ln 1836 ln de Looierstraat 33 huisjes tegen een aanvankeiyke huur van f.0 75 per week. De woningen zyn in 1920 aan particulieren verkocht. In 1850 waren binnen de stad nog vele open terreinen; eerst ln 1880 ls alles in de binnenstad volgebouwd. De door de slechting der wallen vrygeko men terreinen brachten slecht* matige pryzen op. In 1885 was buiten de wal len nog slechts verspreide bebouwing aanwezig; in totaal 606 woningen. Het waren hoofdzakeiyk de buitenplaatsen als Zulderzicht, Groenhoven, Berkzicht e.a., bloemistery?n, kwekerijen, boeren- bedryven en andere bedrijfsgebouwen. Maar dan vinden ook de bouwonder nemers hier hun emplooi en ontston den daar de toestanden, die de ge meente Leiden by de annexatie in 1896 als bedenkelyke erfenis van de buiten gemeenten kreeg te incasseren. Particulier initiatief Het vraagstuk der volkshuisvesting komt in de tweede helft van de 19de eeuw steeds meer in de belangstelling. Het zyn de verenigingen van belang stellenden, waarvoor de activiteit door een korte opsomming moge worden weergegeven. Diaconie Hervormde Gemeente: 60 woningen in de Ververstraat. Leidse Bouwvereniging, opgericht in 1873: woningen aan de Lysbethsteeg en Oude Vest (later in particuliere handen overgegaan), Rynsburgersingel, Gorte-, Haver- en Hoefstraat, Haver zaklaan. Maredijk en Piet Heinstraat, Herenstraat, Staalwyk- en Leuven straat. Werkmanswoningen, opgericht in 1891gestimuleerd de bouw van „Eigen Haard" aan de Gerrit Doustraat, aan koop van enkele hoven, waarvan zij de woningen verbeterde of ter plaatse vervangende bouwde (gelukkig op kleine schaal, omdat dit niet de oplos sing bleek te zyn), bouwplan zyd- gracht en Geeregracht (eerste sane ringsplan) en Atjehstraat. Vele van deze woningen zouden thans niet aan de huidige inzichten voldoen, zoals de rug- aan rugwoningen aan de Haverzaklaan (grotendeels verwoest door bombardement in 1944). Maar uit de opvolgende bouw in de loop van die eeuw bleek de vooruitgang in de inzichten. Men had het beter kunnen doen Van het woningbezit van voor 1900, is, hoewel veel maar nog lang niet al les, opgeruimd. Maar het bestaande en bewoonde levert een triest beeld op van de omstandigheden geriefelijkheid, ruimte, doelmatigheid en sanitair waaronder de arbeidersbevolking in de vorige eeuwen moest leven. Men bedenke evenwel, dat veel van dit woningbezit stamde van vóór 1700 en dat dit oude woningbezit niet op korte termyn was op te ruimen. Het oordeel zij daarom niet te zwaar of te scherp, omdat dit een zware taak was en de mogelijkheden voor het stadsbe stuur zeer beperkt waren. Maar men had het beter kunnen doen. Krotopruiming Het aantal onbewoonbaarverklarin gen ls niet byzonder groot geweest: 1922 - 24, 1923 - 291, 1928 - 1, 1931 - 20, 1932 - 51, 1935 - 1. 1937 - 27 en 1938 - 51 of totaal 566 woningen. Maar vele andere slechte woningen, vermoedelyk tot een groter aantal, zijn verdwenen, hetzy door ouderdomsgebreken, hetzy door cityvorming, dan wel ten behoeve van industrie- en andere bedryfs- ruimte. Zo zijn ook voor de Lichtfabrie ken ter plaatse gehele complexen krot woningen afgebroken. Ook is de aan koop en onteigening van de poorten en gaan. Daarvan heeft men geleerd, dat onbewoonbaarverklaring gepaard moet gaan met de bouw van vervangende woningen, zodat het ontruimen, gevolgd door aankoop of onteigening, indien ter plaatse minder gewenste bebou wing of gebruik van de panden voor andere doeleinden dreigt, mogelijk en geboden zou zun. Dit standpunt vond ingang nó het 2de saneringsplan „Bomvelouwensteeg Paradyssteeg" thans Greven- en Druckerstraat. omdat in dit plan een aantal van de in 1923 onbewoonbaar verklaarde woningen voorkwamen, die gedeeltelyk tot bedryfspanden waren Ingeschakeld en dus het nadelig saldo van de sanering door uit te keren be- dryfsschade nadelig beïnvloedden. Het systeem werd gevolgd t a v. de bebouwing van de buurt tussen Leven daal en Plantsoen (Haver- en Gorte straat), getuige de vele door afbraak vrygekomen terreinen. De activiteit moest uiteraard in 1940 stopgezet wor den. Na 1945 werd het een onderdeel, accent of facet van de woningnood. Het eerste saneringsplan ls dat van Zydgracht en Geeregracht, waar by te vens de Korevaarstraat van Levendaal tot de Singelgrachten ontstond. Het noordeiyk gedeelte was onderdeel van de doorbraak ten behoeve van de aan leg van de lyn van de N.Z.H.V.M. ln de 20-er jaren. Ik heb reeds opgemerkt, dat de prog nose van de ontwikkeling van Leiden vóór 1935 nog in mineur stond. Van daar dat beide saneringsplannen slechts partieel zyn bekeken en niet in groter verband. Ingrijpende maatregelen binnenstad Thans nu de binnenstad als centrum een geheel andere functie zal verkry- gen dan destyds werd verwacht en het verkeersvraagstuk veel moeilijker is ge worden, zal verdere sanering alleen kunnen geschieden op de noodzakelyke en te verwachten transformatie van de binnenstad in haar geheel be schouwd, waarbij niet alleen technische maar ook sociologische vraagstukken een rol zullen spelen. Uit het voor gaande zal zyn gebleken, dat de his torisch geworden toestanden het stads bestuur voor ingrypende en zeer kost bare maatregelen zullen stellen. De bouw van woningen is als gevolg van Wereldoorlog I wisselvallig ge weest. Vóórdien was het hoofdzakeiyk particuliere bouw, daar slechts 53 wo ningwetwoningen werden gebouwd in het eerste saneringsplan aan de Kore vaarstraat e.o. De woningbouwvereni gingen van belanghebbenden begonnen hun actie te ontplooien en bouwden in de oorlogsjaren ruim 300 woningen. In de periode 1919 t/m 1926, toen wegens de hoge bouwkosten de particuliere bouw slechts langzaam opgang kwam, werden ongeveer 2400 woningwetwo ningen gebouwd en nadien werd aan de particuliere bouw de voorrang ge geven. Opdrachten aan de woning bouwverenigingen, Werkmanswoningen (vereniging van belangstellenden) en de gemeenteiyke woningstichting wer den gegeven ln de Jaren 1926, 1930 en 1934 (telkenmale één Jaar vóór de ver- Een oud wevershuisje (het linker topgeveltje) aan de Oranjegracht, dat zeer binnenkort zal worden geres taureerd. sloppen aan Zydgracht en Levendaal voor het 1ste saneringsplan zonder voorafgaande onbewoonbaarverklaring geschied. Het stadsbestuur was al hui verig om bepalingen in het leven te roepen, die de huiseigenaren van hui zen en bouwterreinen in het uitoefe nen van hun eigendomsrecht zouden belemmeren, laat staan invloed uit te oefenen door voorafgaande onbewoon- baarverklanng In 1932 by het tweede saneringsplan had het zich over dit bezwaar heengezet en het aantal van 51 in 1932 wyst daarop. Onbewoonbaar verklaring De onregelmatigheid van de onbe woonbaarverklaring wyst niet op een doelbewust beleid. Het grote aantal van 291 woningen in 1923 had tot grond een dreigende huurverhoging tegen te kiezingen) resp. voor 269 en twee malen voor plm. 500, die successieveiyk in de jaren na de opdracht tot stand kwa men. Geen verwijt Ongetwyfeld Is deze bouw ten zeer ste de hulsvesting der arbeidersbevol king ten goede gekomen, al zyn er stedebouwkundig en architectonisch vele opmerkingen over te maken. Maar het tot stand gebrachte was meer ver antwoord dan het bestaande en was tevens een voorbeeld en stimulans voor de particuliere bouw. Dat de Inrich ting en outillage niet meer ten volle aan de huidige eisen voldoet, mag rnen in deze dynamische tyd van ontwik keling der Inzichten het toenmalige stadsbestuur niet al te zeer verwyten, mede omdat het ook gebonden was aan de inzichten van de ryksoverheld in die dagen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1960 | | pagina 13