Stedebouwkundig
klopte
er
weinig van
Leiden moest het ook in het
verleden van annexatie hebben
_J£HO EN VISIOEN J
ÜLMAART 1860 - 1960
LEIDSCH DAGBLAD
Leiden een verarmde
stad
Hoe was de houding van de overheid,
ln het bijzonder het stadsbestuur? Vol
gens de leer van die tijd, volgende op
de Franse revolutie, onthield de over
heid zich zoveel mogelijk van inmen
ging in het economisch leven, d.w.z.
volledige vrijheid van het individu als
economisch subject met als voorwaarde
handhaving van de particuliere eigen
dom.
Hoewel deze leer ln de loop van de
20ste eeuw steeds minder kon worden
volgehouden, volgde het stadsbestuur
deze historische verandering slechts
langzaam en noodgedwongen, ongetwij
feld door de geringe ondernemingszin
en door het feit, dat Leiden een ver
armde stad was.
Overheidsbemoeienis voor de stede-
bouw en volkshuisvesting is ten bate
van individu en ook voor deze tezamen
de gemeenschap, zodat ook deze laat
ste voor uitgaven zal worden gesteld.
Maar wanneer de inkomsten gering
zijn, zal men trachten op de uitgaven
te bezuinigen.
particulier initiatief. De stedebouwkun-
de stond nog in de kinderschoenen en
miste nog haar wetenschappelijke
grondslagen.
Architectuur van
bedenkelijk allooi
Daarnaast was in de tweede helft
van de 19de eeuw de architectuur vrij
wel slechts tot imitatie van bedenkelijk
allooi in staat en heeft het stadsbeeld
in erge mate verknoeid. Het is zoals
mr. C. W. van der Pot schreef, dat het
hier is geweest als in andere steden
in de tijd gedurende de stilstand in de
overheidsbemoeiing: „En aangezien in
deze tyd, waarin het particulier initia
tief hoogtij viert, de bouwkunst een
periode van diep verval doormaakt,
ontstaan overal om de oude kernen
heen de smakeloze en naargeestige
wyken, waarvan o.a. de Amsterdamse
„Pijp" een sprekend voorbeeld is of
erger nog de rijen krotwoningen,
zoals die, waarvoor in de lanen buiten
de Leidse singels de theekoepels uit
Hildebrand's tijd moesten plaats ma
ken". Slechts ten dele doelde dit op
de binnenstad, maar nog meer voor
Leiden op de bebouwing op vele plaat
sen buiten de singels, die daar ont-
nodig had om de bebouwing i.v.m. de
verder te verwachten bevolkingstoe
name op te vangen.
Bovendien was, zoals reeds opge
merkt, buiten de wallen reeds een wil
de bebouwing, met al de nadelen van
dien. ontstaan, waarin uitsluitend op
Leiden georiënteerde bevolking woon
de. Niet alleen was het nodig eenheid
in de totale bebouwing (naast vele
redenen uit anderen hoofde) te brengen,
maar bovendien diende men zorg te
dragen, dat een behoorlijke structuur
van het wegenschema verzekerd zou
zijn, zij het in de eerste plaats voor de
uitvalswegen.
Dit leidde tot de annexaties van 1896
en 1920. waardoor ook het spoorstation
op het gebied van Leiden kwam te lig
gen. Dan komt de Woningwet 1901,
waardoor aan de overheid een taak
t.a.v. de volkshuisvesting en stedebouw
wordt opgedragen. Deze wet bevatte
richtlijnen opdat: hetgeen zou worden
gebouwd, aan bepaalde eisen zou vol
doen de bestaande woningvoorraad
op peil zou worden gehouden door het
voorschrijven van verbeteringen aan
en daaruit te verwijderen van wonin
gen, die slecht en niet meer waren te
verbeteren.
De oude Zijdgracht, welke in 1886
werd gedempt en thans een onderdeel
vormt van de Korevaarstraat, de
toegangsweg tot het stadscentrum.
Weinig vooruitziende
blik
Stedebouwkundig ls de ontwikkeling
van de Leidse binnenstad allerminst
zonder bedenking geweest en door de
soms weinig vooruitziende blik heeft
men toestanden laten geworden, welke
voor het heden nog moeilijkheden op
leveren of het stadsbeeld niet ten goe
de zijn gekomen.
Van enige bemoeienis met de bebou
wing buiten vorenvermelde twee keu
ren, welke bovendien slechts alleen óf
stimulans tot bouwen óf een tegengaan
tot afbraak inhielden, blijkt uit niets.
Op technische, sociale, hygiënische of
esthetische kwaliteiten werd niet gelet.
Het enige hierover te vermelden is een
keur van 1656, welke inhoudt een ver
bod tot bouwen zonder vergunning,
daar men in de tweede helft van de
17de eeuw oog gaat krijgen voor de
grote nadelen van de al te dichte be
bouwing, vooral nadat de stad een paar
malen door een zware pest-epidemie is
geteisterd.
Half in puin gevallen
huisjes
Hiervoren heb ik opgemerkt, hoe het
beeld van Leiden zich tot omstreeks
1800 heeft gevormd. In de 19de eeuw
vindt, hoewel langzaam, een opleving
van de stad plaats, maar de langzame
bevolkingstoename van 1800 tot
1850 nam de bevolking met slechts
6000 zielen toe was oorzaak, dat het
lang duurde vóórdat de grond, waarop
de complexen half in puin gevallen
huisjes stonden, enkele open terreinen
mede die gevormd door het dem
pen van verschillende binnenvest
grachten en het open terrein ten
gevolge van de ramp van 1807 (kruit
schip) wederom werden bebouwd.
Gehavende stad
Men moet de moeilijkheden voor het
stadsbestuur niet onderschatten: een
gehavende stad met vele leegstaande
woningen, een rechtsgebied, vrijwel be
klemd tussen de wallen, een niet
bloeiende handel en Industrie met lang
zame opleving en een weinig draag
krachtige bevolking met een gedepri
meerde mentaliteit en een langzame,
weinig impulsen opleverende bevol
kingstoename. Het was niet te verwon
deren, dat het stadsbestuur hierin
weinig grond voor perspectieven vond
en evenmin over de gelden beschikte
voor een doelbewust beleid, anders dan
conservering en verbetering van het
bestaande.
De vermelde leer der onthouding liet
de richtlijnen of liever het gemis
daarvan voor bouw, verbouw en
stadsopbouw grotendeels over aan het
stond door Leidse bouwondernemers
op het rechtsgebied van de buitenge
meenten, waarvan de kern op verwij
derde plaatsen lag en de zorg voor en
de bemoeienis met die vrij wilde be
bouwing door de besturen van die ge
meenten vrywyl nihil was.
Vele afbraken
De tweede helft van de 19de eeuw
leverde op, behalve de reeds vermelde
grachtdempingen in verband met de
volksgezondheid en een enkele maal
wegens verkeersverbetering in klein
verband (zoals in 1934 de demping van
het Levendaal), de afbraak van de
Stedebouwkundige maatregelen wer
den getroffen voor een juiste opbouw
in drie dimensies.
De invloed van hen, die betrokken
waren bij de bouw van woningen in de
particuliere sector, is in Leiden tot
Wereldoorlog II altijd groot geweest,
zodat het stadsbestuur de mogelijkhe
den, welke de wet voor andere woning-
produktie bood, slechts langzaam en
node aanvaardde, evenmin als andere
maatregelen, die de wet stimuleerde
in het algemeen belang, waardoor het
particulier belang of initiatief zich
uiteraard enigermate minder vrij kon
ontplooien.
meeste stadspoorten en walmolens, de
slechting en bebouwing der stadswal
len; ook enkele bastions werden voor
begraafplaats gebruikt. Van deze zijn
inmiddels een tweetal (Marepoort en
Groenesteeg) opgeheven of gesloten:
alleen de R.-K. Begraafplaats bij het
bastion by de Zylpoort is nog in ge
bruik. De vrygekomen terreinen
slechten der wallen en bastions
werden niet benut om de binnenstad
door een groengordel, een passieve
recreatie, te omringen, maar groten
deels voor zakelyke doeleinden: Stcde-
lyke Lichtfabrieken, Gemeentereini
ging, kazernes en industriegebouwen.
Een bescheiden gedeelte werd Hortus
Botanicus en Plantsoen, op welk laat
ste nog weer werd bezuinigd door deze
een randbebouwing van enige allure te
geven. Men aanvaardde daarby echter,
dat de beschikbare strook grond slechts
smal was, zodat van deze woningen de
achtergevels óf onmiddellijk grensden
aan óf een open plaatsje van ten hoog
ste 3 m. waren verwijderd van de ach
tergelegen Binnenvestgracht.
Maar lukraak
bouwen
In de binnenstad was sedert het be
gin van de industrialisatieperiode (19de
eeuw) de huisnijverheid spoedig vrü
sterk afgenomen en het aantal fabrie
ken in aantal en omvang toegenomen.
De plaatsen waren lukraak en niet
gebaseerd op enige stedebouwkundige
overweging. Het was niet zoals
thans dat men de industrie (althans
behalve de lichte) kon binden aan
aangewezen industrieterreinen, terwyl
ook de hinderwet eerst sedert 1875
enige rem kon opleggen, zodat de be
langen van de exploitanten vrijwel het
enige richtsnoer waren.
Maar later zal ook dit voor een sane
ring van de binnenstad grote moeilijk
heden opleveren.
Grenswijzigingen
Aan het einde van de 19de eeuw
komt dan het besef, dat Leiden voor
de uitbreiding een groter rechtsgebied
De annexatie van 1896 hield de
noodzakelijkheid in om voor het ver
worven gebied de bebouwing te regelen
en toen de Woningwet de mogelijkheid
daartoe opende werd aan de directeur
van gemeentewerken, de heer G. J. de
Jongh, opdracht verleend voor het ont
werpen van een uitbreidingsplan voor
het gebied buiten de singels. Dit werd
vastgesteld in 1907, maar bevatte ..iet
anders dan een stratenplan, dat eerst
by de wetswyziging van 1921 een sanctie
inhield voor een bouwvergunning. Tot
dat jaar werd het bouwen volgens dit
plan niet veilig gesteld door bijzondere
rooiiynen en bouwverboden. Een aan
wijzing voor de bestemming van de
bouwblokken gedifferentieerd naar de
aard en soort der bebouwing en de
hoogte en profielen der bebouwing
(met bijzondere achtergevelrooiiynen),
mogelyk door het opnemen van bepa
lingen in de bouwverordening, bleef
achterwege. Eerst bij het herziene uit
breidingsplan van 1934 kwam dit tot
stand.
Ging het vaststellen van stedebouw
kundige maatregelen voor de ontwik
keling van de gemeente moeizaam, er
waren nog twee andere punten, waar
uit een gemis aan een krachtig beleid
bleek: grondexploitatie en architecto
nische verzorging der bebouwing.
Grondspeculatie
vierde hoogtij
Het gemeentelijk grondbezit voor toe
komstige bebouwing was gering. In die
dagen was men dus afhankelyk van
een exploitant, die zyn terreinen bouw
rijp wilde maken en daartoe de grond
voor straat aan de gemeente overdroeg
en de aanlegkosten betaalde; daarna
kon deze de bouwterreinen zelf bebou
wen of verkopen. De grondspeculatie
vierde hoogtij en de volgorde van ont
wikkeling van het stadsplan werd dan
ook niet of in geringe mate aangege
ven door het stadsbestuur, zulks vele
malen ten nadele van het algemeen
belang.
Het is toch veel Juister, dat het
stadsbestuur de onbebouwde gronden
aankoopt of onteigent en bouwryp
maakt, waarna deze hetzy in eigen
dom overgedragen, hetzy in erfpacht
uitgegeven kan worden. De overheid
heeft dan de voortschryding van de
bebouwing meer in eigen hand, zoals
dit voor de agglomeratie het meest ge
wenst en doelmatig wordt geacht.
Weinig verfraaiing
van stadsbeeld
Een ander punt was de architectoni
sche verzorging der bebouwing. De
bebouwing tot het midden van de 19de
eeuw was nog van een aanvaardbare
architectuur, terwyl zich van die tyd
af een verval van deze openbaart.
Daarnaast was het ambachtelijk kun
nen zonder de strenge leiding van het
gildewezen reeds minder geworden. De
machinale bewerking vond steeds meer
ingang, zodat het handwerk minder
beoefend en de allround geschoolde
ambachtsman met goed vakmanschap
een steeds groter uitzondering werd.
Voegt men naast het fabrieksmatige
produkt, zonder esthetisch verantwoor
de vormgeving, nog de toepassing van
vele andere materialen dan de traditio
nele zoals yzerconstructies, gewa
pend beton en vele vervangingsmateria
len voor hout en steen dan wekt het
geen verwondering dat architecten,
bouwers en ambachtslieden, wier vry
optreden aan geen enkel kunnen en
kennen was gebonden, en gerugsteund
door een samenleving, die als hoogste
waarde de techniek stelde, over de ge
hele linie esthetisch slechts weinig heb
ben bygedragen tot verfraaiing van
het stadsbeeld.
Gemeenschap werd
wakker
Behalve dat de architectuur na 1900
een opleving vertoonde en de architec
tenwereld zich ging interesseren voor
de volkswoningbouw, gestimuleerd door
de Ryksoverheld by de woningwetbouw,
wordt ook de gemeenschap op dit punt
wakker. Na 1920 werd in steeds meer
bouwverordeningen een welstandsbe
paling opgenomen, dat een bouwwerk
noch op zichzelf, noch in verband met
de omgeving aanstoot mocht geven en
werden welstandscommissies ingesteld.
Maar deze konden alleen weren dat
gene, dat bepaald slecht was, maar
hadden buiten summiere aanwyzingen
geen scheppende functie. Dit zou alleen
kunnen geschieden door het ontwer
pen en de zorg voor de bebouwing te
beperken tot degenen, die naar gelang
van het object tot voldoende schep
pend vermogen in staat konden wor
den geacht. Een daartoe strekkende
„architectenwet" heeft het niet verder
gebracht dan een ontwerp, maar nim
mer het staatsblad kunnen bereiken.
In de periode tot 1940 heeft het
stadsbestuur zich steeds beperkt tot
een werende houding en noch een ver
antwoorde welstandscommissie willen
instellen, noch anders dan weinig in
vloed willen uitoefenen op de keuze
van architecten by particuliere- en
woningwetbouw.
Kleinburgerlijk
Hetgeen in de periode 1850 tot 1940
tot stand is gekomen is dan ook zel
den van goede architectuur geweest en
beperkt tot enkele grote objecten, ter
wyl mede beschouwd naar de stede
bouwkundige opzet, zowel in binncn-
en buitenstad, de bebouwing mede door
de afzydige houding van het stadsbe
stuur vrUwel nimmer boven een peil
van kleinburgeriykheid uitkwam.
Thans nog iets over de eigeniyke
volkswoningbouw. Het beeld in 1800
was vele leegstaande kleine woningen
door dit leegstaan in mindere con
ditie gekomen terwyi de bewoonde
woningen vrywel alle de kleine vóór
1700 gebouwde woningen waren, waar
over de keur van 1656, zoals reeds ver
meld, zich weinig gunstig uitliet.
Belangstelling voor
volkshuisvesting
In de eerste helft van de 19de eeuw
komt er actie in de maatschappeiyke
samenleving; de eerste belangstellen
den niet uit de volksklasse zelve
tonen hun interesse voor het vraagstuk
der volkshuisvesting.
Het is de Hoofddirectie van de Leid
se Maatschappij voor Weldadigheid,
die ln een circulaire van 17 april 1835
melding maakt van de toenmalige
slechte woningtoestanden voor werk
lieden: onvoldoende en/of bouwvallige
verbiyven. overbevolkt en te hoge hu
ren, zodat zy wil bevorderen de bouw
van welingerichte woningen tegen
draagiyke huren, mede ter bevordering
van de zedelyke beschaving. Een zelf
de doel en streven, waarmede de „Leid
se Bouwvereniging" en de „Vereeni-
ging tot Bevordering van den Bouw
van Werkmanswoningen" haar werk
zaamheden in de tweede helft der 19de
eeuw zou aanvangen.
f 0.75 huur per week
De Maatschappy bouwde ln 1836 ln
de Looierstraat 33 huisjes tegen een
aanvankeiyke huur van f.0 75 per
week. De woningen zyn in 1920 aan
particulieren verkocht.
In 1850 waren binnen de stad nog
vele open terreinen; eerst ln 1880 ls
alles in de binnenstad volgebouwd. De
door de slechting der wallen vrygeko
men terreinen brachten slecht* matige
pryzen op. In 1885 was buiten de wal
len nog slechts verspreide bebouwing
aanwezig; in totaal 606 woningen. Het
waren hoofdzakeiyk de buitenplaatsen
als Zulderzicht, Groenhoven, Berkzicht
e.a., bloemistery?n, kwekerijen, boeren-
bedryven en andere bedrijfsgebouwen.
Maar dan vinden ook de bouwonder
nemers hier hun emplooi en ontston
den daar de toestanden, die de ge
meente Leiden by de annexatie in 1896
als bedenkelyke erfenis van de buiten
gemeenten kreeg te incasseren.
Particulier initiatief
Het vraagstuk der volkshuisvesting
komt in de tweede helft van de 19de
eeuw steeds meer in de belangstelling.
Het zyn de verenigingen van belang
stellenden, waarvoor de activiteit door
een korte opsomming moge worden
weergegeven.
Diaconie Hervormde Gemeente: 60
woningen in de Ververstraat.
Leidse Bouwvereniging, opgericht in
1873: woningen aan de Lysbethsteeg
en Oude Vest (later in particuliere
handen overgegaan), Rynsburgersingel,
Gorte-, Haver- en Hoefstraat, Haver
zaklaan. Maredijk en Piet Heinstraat,
Herenstraat, Staalwyk- en Leuven
straat.
Werkmanswoningen, opgericht in
1891gestimuleerd de bouw van „Eigen
Haard" aan de Gerrit Doustraat, aan
koop van enkele hoven, waarvan zij de
woningen verbeterde of ter plaatse
vervangende bouwde (gelukkig op
kleine schaal, omdat dit niet de oplos
sing bleek te zyn), bouwplan zyd-
gracht en Geeregracht (eerste sane
ringsplan) en Atjehstraat.
Vele van deze woningen zouden thans
niet aan de huidige inzichten voldoen,
zoals de rug- aan rugwoningen aan de
Haverzaklaan (grotendeels verwoest
door bombardement in 1944). Maar uit
de opvolgende bouw in de loop van
die eeuw bleek de vooruitgang in de
inzichten.
Men had het beter
kunnen doen
Van het woningbezit van voor 1900,
is, hoewel veel maar nog lang niet al
les, opgeruimd. Maar het bestaande en
bewoonde levert een triest beeld op van
de omstandigheden geriefelijkheid,
ruimte, doelmatigheid en sanitair
waaronder de arbeidersbevolking in de
vorige eeuwen moest leven.
Men bedenke evenwel, dat veel van
dit woningbezit stamde van vóór 1700
en dat dit oude woningbezit niet op
korte termyn was op te ruimen. Het
oordeel zij daarom niet te zwaar of te
scherp, omdat dit een zware taak was
en de mogelijkheden voor het stadsbe
stuur zeer beperkt waren. Maar men
had het beter kunnen doen.
Krotopruiming
Het aantal onbewoonbaarverklarin
gen ls niet byzonder groot geweest:
1922 - 24, 1923 - 291, 1928 - 1, 1931 - 20,
1932 - 51, 1935 - 1. 1937 - 27 en 1938 -
51 of totaal 566 woningen. Maar vele
andere slechte woningen, vermoedelyk
tot een groter aantal, zijn verdwenen,
hetzy door ouderdomsgebreken, hetzy
door cityvorming, dan wel ten behoeve
van industrie- en andere bedryfs-
ruimte. Zo zijn ook voor de Lichtfabrie
ken ter plaatse gehele complexen krot
woningen afgebroken. Ook is de aan
koop en onteigening van de poorten en
gaan. Daarvan heeft men geleerd, dat
onbewoonbaarverklaring gepaard moet
gaan met de bouw van vervangende
woningen, zodat het ontruimen, gevolgd
door aankoop of onteigening, indien
ter plaatse minder gewenste bebou
wing of gebruik van de panden voor
andere doeleinden dreigt, mogelijk en
geboden zou zun.
Dit standpunt vond ingang nó het
2de saneringsplan „Bomvelouwensteeg
Paradyssteeg" thans Greven- en
Druckerstraat. omdat in dit plan een
aantal van de in 1923 onbewoonbaar
verklaarde woningen voorkwamen, die
gedeeltelyk tot bedryfspanden waren
Ingeschakeld en dus het nadelig saldo
van de sanering door uit te keren be-
dryfsschade nadelig beïnvloedden.
Het systeem werd gevolgd t a v. de
bebouwing van de buurt tussen Leven
daal en Plantsoen (Haver- en Gorte
straat), getuige de vele door afbraak
vrygekomen terreinen. De activiteit
moest uiteraard in 1940 stopgezet wor
den. Na 1945 werd het een onderdeel,
accent of facet van de woningnood.
Het eerste saneringsplan ls dat van
Zydgracht en Geeregracht, waar by te
vens de Korevaarstraat van Levendaal
tot de Singelgrachten ontstond. Het
noordeiyk gedeelte was onderdeel van
de doorbraak ten behoeve van de aan
leg van de lyn van de N.Z.H.V.M. ln
de 20-er jaren.
Ik heb reeds opgemerkt, dat de prog
nose van de ontwikkeling van Leiden
vóór 1935 nog in mineur stond. Van
daar dat beide saneringsplannen
slechts partieel zyn bekeken en niet in
groter verband.
Ingrijpende
maatregelen
binnenstad
Thans nu de binnenstad als centrum
een geheel andere functie zal verkry-
gen dan destyds werd verwacht en het
verkeersvraagstuk veel moeilijker is ge
worden, zal verdere sanering alleen
kunnen geschieden op de noodzakelyke
en te verwachten transformatie van
de binnenstad in haar geheel be
schouwd, waarbij niet alleen technische
maar ook sociologische vraagstukken
een rol zullen spelen. Uit het voor
gaande zal zyn gebleken, dat de his
torisch geworden toestanden het stads
bestuur voor ingrypende en zeer kost
bare maatregelen zullen stellen.
De bouw van woningen is als gevolg
van Wereldoorlog I wisselvallig ge
weest. Vóórdien was het hoofdzakeiyk
particuliere bouw, daar slechts 53 wo
ningwetwoningen werden gebouwd in
het eerste saneringsplan aan de Kore
vaarstraat e.o. De woningbouwvereni
gingen van belanghebbenden begonnen
hun actie te ontplooien en bouwden in
de oorlogsjaren ruim 300 woningen. In
de periode 1919 t/m 1926, toen wegens
de hoge bouwkosten de particuliere
bouw slechts langzaam opgang kwam,
werden ongeveer 2400 woningwetwo
ningen gebouwd en nadien werd aan
de particuliere bouw de voorrang ge
geven. Opdrachten aan de woning
bouwverenigingen, Werkmanswoningen
(vereniging van belangstellenden) en
de gemeenteiyke woningstichting wer
den gegeven ln de Jaren 1926, 1930 en
1934 (telkenmale één Jaar vóór de ver-
Een oud wevershuisje (het linker
topgeveltje) aan de Oranjegracht,
dat zeer binnenkort zal worden geres
taureerd.
sloppen aan Zydgracht en Levendaal
voor het 1ste saneringsplan zonder
voorafgaande onbewoonbaarverklaring
geschied. Het stadsbestuur was al hui
verig om bepalingen in het leven te
roepen, die de huiseigenaren van hui
zen en bouwterreinen in het uitoefe
nen van hun eigendomsrecht zouden
belemmeren, laat staan invloed uit te
oefenen door voorafgaande onbewoon-
baarverklanng In 1932 by het tweede
saneringsplan had het zich over dit
bezwaar heengezet en het aantal van
51 in 1932 wyst daarop.
Onbewoonbaar
verklaring
De onregelmatigheid van de onbe
woonbaarverklaring wyst niet op een
doelbewust beleid. Het grote aantal van
291 woningen in 1923 had tot grond
een dreigende huurverhoging tegen te
kiezingen) resp. voor 269 en twee malen
voor plm. 500, die successieveiyk in de
jaren na de opdracht tot stand kwa
men.
Geen verwijt
Ongetwyfeld Is deze bouw ten zeer
ste de hulsvesting der arbeidersbevol
king ten goede gekomen, al zyn er
stedebouwkundig en architectonisch
vele opmerkingen over te maken. Maar
het tot stand gebrachte was meer ver
antwoord dan het bestaande en was
tevens een voorbeeld en stimulans voor
de particuliere bouw. Dat de Inrich
ting en outillage niet meer ten volle
aan de huidige eisen voldoet, mag rnen
in deze dynamische tyd van ontwik
keling der Inzichten het toenmalige
stadsbestuur niet al te zeer verwyten,
mede omdat het ook gebonden was aan
de inzichten van de ryksoverheld in
die dagen.