STADJE NAAR Q MAART 1860 - 1960 LE1DSCH DAGBLAD ÉCHO EN VISIOEN! \\\\\W\\ De vraag van de Redactie van het Leidsch Dagblad om in stedebouwkundig opzicht iets over Leiden te vertellen waarbij ik mij zal beperken tot de periode voor Wereldoorlog II kan niet worden beantwoord zonder ook het vroegere verleden van Leiden daarin te betrekken. En dit wel, omdat hetgeen in vroegere eeuwen tot stand is gekomen nog steeds van invloed is op de maat regelen, die genomen moeten worden, opdat de thans ontstane agglomeratie voor het heden en de toekomst haar functie als woon- en werkstad naar behoren zal kunnen vervullen. Het merkwaardige is daarbij, dat de stormachtige ontwikkeling van vele steden in de tweede helft van de 19de eeuw (industriële revolutie) met de slechte arbeiders wijken en -woningen Leiden reeds in een vroeger tijdperk de 17de eeuw heeft plaats gegrepen. De geschiedenis van de stedebouwkundige ontwikkeling van Leiden, waarbij de zorg voor de volkshuisvesting in engere zin d.w het scheppen van woongelegenheid, vaak in de meest primitieve vorm één der belang rijkste drijfveren was, is in zeer veel opzichten interessant. Vele omstandig heden en factoren hebben dit vraagstuk beheerst, alsmede het wisselend en eertijds veelal negatieve standpunt der overheid, niettegenstaande het groeiend maatschappelijk inzicht ten aanzien van deze aangelegenheid. In de bü dit artikel gepubliceerde kaart is de oude stad. zolang deze nog vestingstad was van 1659—1890, binnen de singels weergegeven met de verschil lende uitbreidingen. Ir. F. C. J. van den Steen van Ammeren noemt de plattegrond van Oud-Leiden (alleen uiteraard naar de vormgeving) één der mooist bestaande ter wereld); Leiden is ontstaan op dezelfde wyze als andere vestingsteden in het Hollandse polder land. Het oudste gedeelte is gebouwd op boezemland, betrekkelijk hoog ge legen gronden langs de Ryn. waardoor vrijwaring tegen overstroming bestond. Bovendien was er als laatste vlucht- punt bij zware en hoge zeevloeden nog de „Burcht", tevens dienend als laatste steunpunt bij verdediging. De plaats tussen de beide Rijnarmen was stra tegisch juist gekozen'). Het feit, dat de oude stad tot op hoog boezemland is gebouwd, kan nog worden geconstateerd. De Breestraal loopt van haar beide uiteinden op en is bij het voormalige stadhuis het hoogst, terwijl de op haar uitkomende zijstraten in sterke mate afhellen. Het zelfde geldt, hoewel in mindere mate, voor de eerste en tweede uitleg (Haar lemmerstraat). De hoofdvorm van de oude stad is een rechthoek; een gelijk vormige vierhoek vindt men terug in de stad na de tweede uitleg. In het snijpunt der diagonalen ligt „Den Burcht". Een toevalligheid is dit niet. Uit vestingbouwkundige overwegingen was een bepaalde regelmaat bij uitbrei dingen een vereiste; bü eenzelfde op pervlakte was het raadzaam de kortste omtreklün te verkrygen en te behou den, enerzijds omdat dit bij een be paald aantal verdedigers het meeste nut opleverde en anderzyds om de aan- legkosten van de verdedigingswerken zo laag mogelyk te houden. Leiden is niet een hooggelegen stad. Als regel liggen thans de begane grondvloeren 1.20 m bovt« het grond water; in de oudste gedeelten boe- zemlanden langs de Rynarmen is dit belangryk meer, waartegenover in de latere uitleggingen van de oude stad het hoogteverschil dikwyls slechts ten hoogste 0.60 m bedraagt. Volgens dr. Holwerda als een hoge terp met houten woningen opgewor pen in de 10e eeuw; heeft na ver schillende verbouwingen, waarbü de stenen burcht tenslotte wéér ver dween, en ophogingen na enige eeuwen de huidige vorm verkregen. Leiden breidt zich uit Uit het kaartje blykt, dat de oude kern rond de Breestraat door zes uit leggingen, waarvan drie in de 14de eeuw en drie in de 17de eeuw, is ge groeid tot de stad binnen de na de opheffing van de stad als vesting in de 19de eeuw tot verschillende doel einden omgebouwde en als zodanig bestaande en grotendeels geslechte wal len (huidige binnenstad). Dit was het territoir van Leiden tot 1 augustus 1896, zü het dat in de 19de eeuw het gedeelte der weerszyden van de Stationsweg tot de Havezaklaan mede daartoe werd gevoegd. Daarbuiten grensde onmiddel lijk het gebied der buitengemeenten: Oegstgeest, Leiderdorp en Zoeterwoude. De zes uitleggingen van Leiden waren nodig voor de toelating der bevolking, die tot het beleg in 1574, vrü regelma tig steeg tot plm. 15.000 inwoners. Maar daarna was het bevolkingsverloop zeer onregelmatig. Het geboortepercentage was hoog maar vry constant. Grote invloed op de toe- en afname hebben uitgeoefend de grote vestigingsover schotten van de 17de eeuw, welke ver uitgingen boven de grote stérfte door epidemische ziekten, als pesten cholera. Vijf- tot vijftienduizend slachtoffers per jaar Bekend is de pestepidemie tijdens het beleg, waardoor de bevolking mede uit anderen hoofde met 5000 verminderde, maar verder zijn nog bekend die van 16011604 (cyfers onbekend), 1624 1625 met bijna 10.000 slachtoffers. 1635 idem 15000 en 1655 met idem byna 12000. Cholera-epidemicën zyn ons vooral bekend uit de 19de eeuw: 1832, 1855, 1859 en 1866. Het stadsbestuur ging toen door deze omstandigheden over tot het dempen van vele grachten, welke toen ten tijde een bron van vervuiling op leverden. Dat sindsdien ook meer aan de ver betering der volksgezondheid werd ge werkt, was aanleiding, dat na 1866 geen cholera-epidemie meer voorkwam. Zeer belangryk was daartoe de oprichting der Leidsche Duinwatermaatschappij in 1876. Ook de verbetering van de riole ring werkte daartoe mee. Op kleine schaal door het Liernurstelsel, namelijk van een bepaald stadsgedeelte, van 1870 tot 1915, en daarna door het in 1926 toegepaste centrale rioleringstelsel, zo dat thans het vuil, behalve hetgeen nog vele Leidenaren moedwillig en verbo- Op ons verzoek heeft de heer G. F. E. Kiers een be schouwing geschreven over de stedebouwkundige ont wikkeling van Leiden in de laatste eeuwen. Hij heeft daarbij de periode na de tweede wereldoorlog buiten beschouwing gelaten. De heer Kiers was indertijd directeur van het Stedelijk Bouw- en Woningtoezicht en daarna hoofdingenieur-directeur van Volkshuisvesting en Bouw nijverheid in Zuid-Holland. den daarin deponeren, buiten de grach ten en andere openbare wateren wordt gehouden en in Rynlands boezem wordt opgenomen, nadat dit de riool waterzuiveringsinstallatie is gepas seerd. Invasie van lakenwevers De grote vestigingsoverschotten na het beleg tot aan het einde van de 17de eeuw hadden een invasie van buitenaf tot oorzaak. Leiden had een lakenindus trie, welke na het beleg van karakter veranderde en bovendien grotendeels werd vervangen door een saainering. Het bleef in elk geval een textielnijver heid, die door allerlei omstandigheden vele bloei- en vervalperiodes door maakte, die ook weer van invloed op vestiging en vertrek waren. Maar in elk geval was de aanwezige textielny verheid mede oorzaak van een tweetal belang rijke invasies, n.l. van Vlaamse laken wevers tydens het beleg en na de val van Antwerpen van 15801585 en van Frans-Waalse lakenwevers na de her roeping van het Edict van Nantes in 1685, terwyl nog in de 17de eeuw een aantal baai-sajetdrapeniers uit Enge land vluchtte en zich hier vestigde. In 1675 ruim 70.000 ingezetenen Het is door deze omstandigheden, dat de bevolkingstoename veie ups en downs kende. Onregelmatig groeide de bevolking van plm. 15.000 inwoners vóór het beleg tot plm. 20.000 in 1600, tot plm. 44.000 in 1622 en tot een maxi mum van ten minste 70.000 in 1675, een aantal, dat na een afname tot plm. 30.000 in 1800 eerst weer in 1928 werd bereikt. Tevens kan naar voren worden ge bracht, dat een stad met hoofdzakelijk éénsoortige industrie, hier de textiel- nüverheid, die in de vóor-Napoleon- tische tüd door allerlei beperkingen van in- en uitvoer en mogelijkheid van afzet, altyd kwetsbaar moet zyn. In de De Burcht, eertijds het voor-naamste verdedigingsbolwerk, thans een be kende bezienswaardigheid, gelegen in het hart van de oude stad. 19de eeuw kwam daar nog bü de metaalnüverheid de textielnüver- heid was in belangrüke mate deken- fabricage geworden die al even conjunctuurgevoelig kan zijn, hetwelk in de 30-er jaren van deze eeuw wel zeer is gebleken. Te grote bevolkings dichtheid De binnenstad heeft zich dus ge vormd in de 17de eeuw op een gebied van plm 170 ha; bü het maximum van plm. 70.000 inwoners was dit een be volkingsdichtheid van plm. 400 per ha. Uiteraard is dit ontoelaatbaar te hoog, temeer daar de bevolking van actieve of passieve recreatiegebieden van enige betekenis in dit gebied verstoken was. Ook thans is de dichtheid op vele plaatsen in de binnenstad nog te hoog. Het absoluut aantal inwoners in de binnenstad is wel kleiner, maar de ruimte van niet-woondoeleinden is thans belangrük meer dan in de 17de eeuw. Stedebouwkundig was het beleid van de overheid weinig bevredigend, waar toe de volgende redenen waren aan te voeren. Arbeidersbevolking leefde op laag niveau Aangaande de richtlünen, die zü volgde en omtrent de huisvesting der volksklasse schreef de oud-wethouder van Leiden, mr. dr. C. W. van de Pot o.m.: „De nieuwe bevolking bestond vrü- wel uitsluitend uit eenvoudige hand werkslieden, levend van de opbrengst van het weefgetouw en een gedeelte van het jaar werkloos. De ontwikke ling der textielnüverheid gaf zodoende aan de stad in economisch opzicht een geheel büzondere structuur. Er was vooral behoefte aan kleine arbeiders woningen, woningen, waarin het weef getouw de voornaamste plaats moest innemen en dan verder de meest be scheiden ruimte voor een gezin aan wezig was. Stratenplannen en verkaveling had den eveneens geen ander richtsnoer dan de behoeften van deze op een laag niveau levende arbeidersbevolking lang, eentonige straten en grachten meest smalle grachten; de wevers moesten het water vlak bü de hand hebben en deze liepen alle in één richting, van het raamland, waar de lakens werden gedroogd". Leiden geen welvarende stad Leiden was geen welvarende of rüke stad en is dit tot 1940 nimmer geweest, zodat de overheid bü de snel opvolgen de uitleggingen wegens de snelle groei der bevolking economisch zeer was be perkt in de beschikbare middelen. Meer of minder grote vermogens waren In handen van enkelen en het gemiddelde van de kleine vermogens was laag; het overgrote deel van de bevolking had praktisch geen vermogen. Behalve dat men wegens de weinig draagkrachtige bevolking op de straat breedte en diepte en breedte der bouw percelen zoveel mogelük bezuinigde, bedenke men, dat elke uitleg een uit gave van nieuwe vestingwerken vroeg en dat zulks op het gebied van een ne vengemeente moest plaats vinden en het rechtsgebied van zulk een ge meente noodwendig ten behoeve van Leiden moest worden verkleind. De tegenstand was toen ten tüde al even sterk en heftig als in de huidige tüd. Tot nieuwe uitleg ging men dan ook slechts over, indien de noodzaak ertoe dreef. In de beide uitleggingen tussen de beide Rijnarmen tot aan. daarna voor bij de Herengracht, zien wü heden ten dage nog het beste de oorspronkelüke opzet aanwezig. De structuur van de plattegrond van Leiden als vestingstad wordt wel één der mooist bestaande ter wereld ge noemd. Inderdaad moet deze in de 17de eeuw, toen de decadente architectuur van de tweede helft van de 19de eeuw nog niets had verknoeid, vele mooie stadsbeelden hebben opgeleverd. De meest ruime opzet treft men nog in het oudste gedeelte en de uitleg van 1339 aan, namelijk het gedeelte tussen Nieu we Rün en Witte Singel. Financiële puzzels Dat het toenmalige stadsbestuur al leen op economische gronden, wellicht noodgedwongen, heeft moeten hande len en een onvoldoend breed straten- net met weinig openbare ruimte en groen tot stand heeft doen komen en aan de volkshuisvesting niet de juiste aandacht heeft geschonken, heeft het stadsbestuur na 1900 voor talryke financiële puzzels geplaatst. Het opruimen van vele slechte wo ningen, saneringsplannen en vele af- en doorbraken voor het huidige ver keer vorderden zeer hoge uitgaven en zullen dit nog blüven doen. In büzon dere mate is dit het geval na 1945 ge weest en zal dit voor de toekomst in nog veel sterkere mate gelden. Eerste annexatie Dan komt het tüdvak van plm. 1700 tot 1896 (eerste annexatie), waarin stedebouwkundig behoudens enkele misgrepen t.a.v. de „ruïne" niets was te verzorgen, daar de bevolking steeds bleef beneden het maximum van de 17de eeuw. Ook verdere uitleg werd volgens de toenmalige begrippen niet nodig geoordeeld; buiten de wallen en poorten werd uit veiligheidsoverwegin gen alleen gebouwd voor de landelüke bevolking. De verzorging van het be volking. De verzorging van het be staande kan achteraf beschouwd de toets der kritiek moeilük doorstaan, zü het dan dat het enge keurslüf van het gemeentelyk gebied praktisch een zeer grote belemmering opleverde. Aftakeling in de 18de eeuw Het beeld van deze twee eeuwen is voornamelük in mineur getint. Met de grote welvaart was het tegen het einde van de 17de eeuw gedaan; door poli tieke en economische omstandigheden kon de Leidse industrie de concurrentie van andere landen en het eigen land het hoofd niet bieden. De aftakeling in de 18de eeuw leidt tot een sterke be volkingsafname en wel tot 30 000 in woners omstreeks 1800, hetwelk door enige opleving der nüverheid van 1820 af een geringe stüging bü voortduring vertoonde: 1860 - 36 000, 1880 - 40.000. 1896 (annexatie) - 57.000, 1917 - 60.000 en 1940 - 78.000. De uitleggingen van de stad in de 17de eeuw waren afgedwongen door een snelle toename van een bevol king, welke aanwas zoals hiervoor gezegd was een op laag peil levende arbeidersbevolking en zodoende uit economische overwegingen een com pacte bebouwing tot richtsnoer had. Opeengedrongen bebouwing Mede werd in die perioden alle voor bewoning beschikbare ruimte, hoe slechte situaties daardoor ook werden geschapen, benut en bebouwd met ob jecten van zo gering mogelyk bebouwd oppervlak en bovendien een gering of geen open erf (rug aan rug-woningen aan Oranje- en Waardgracht). Bü een keur van 1586 stimuleert de over heid zulks door een verplichting om open terreinen te bebouwen. Niet alleen werden tal van grote en fraaie huizen afgebroken ter vervanging door meerdere kleine huisjes en alle open bouwterreinen aan de openbare straat volgebouwd, maar spoedig wer den ook verschillende binnenterreinen, zonder voldoende open erf te behou den voor de omringende of te verkrü- gen voor de daarop te bouwen wonin gen, volgebouwd, die dan veelal met een nauwe gang in verbinding stonden met de openbare straat. Daardoor ont stond de nauwe, opeengedrongen be bouwing in de volksbuurten van de stadsuitleggingen benoorden de Nieu we Ryn, in nog meerdere mate dan al reeds in de opzet lag besloten. Het gedeelte ten westen van de Garen- markt Steenschuur, waar vele open bare gebouwen en de betere behuizing zich bevonden, vertoonde dit beeld niet; wel het oostelük gedeelte, dat groten deels volksbuurt was. Poorten en sloppen Uit die tüd dateren die talloze poor ten. sloppen en hoven, die een bijzon dere signatuur aan onze binnenstad gaven en die in het eind van de 19de en in belangrüke mate in de 20ste eeuw zün opgeruimd. De terugloop der bevolking in de 18de eeuw tot ongeveer 40% van het top- cyfer en er is meer dan een eeuw over verlopen eer dit weer werd bereikt had natuurlük vérstrekkende gevol gen. Een groot aantal huizen kwam leeg te staan, vooral kleine huisjes. Teneinde de verpanding te ontgaan waren de eigenaren geneigd de leeg staande. onverhuurde percelen af te breken. Daartegen verzette zich de overheid en herhaalde malen van 1734 tot 1821 stelde zü een verbod tot slo pen zonder vergunning in. In 1826 bleek evenwel, dat desniettegenstaande in het voorafgaande decennium 317 woonhui zen waren afgebroken zonder vergun ning. Daar van 1820 af de bevolking weer iets toenam, kwam er een kente ring voor wat betreft dit streven, daar de vraag naar woningen steeg. Drankmisbruik en slechte voeding Men schatte de invloed van de ge weldige terugloop van de bevolking niet gering. Het zou mogelijk kunnen zün indien de gegevens aanwezig waren dat er verband bestond tus sen de scherpe daling van het bevol kingscijfer in de 18de eeuw en het ge ring aantal kinderen, dat blijkens een telling van 1793 in deze stad aanwezig was. Terwijl in 1581 het aantal kinde ren 2.2 per volwassen persoon is (in 1899 2.6), bedraagt dit percentage in 1793 slechts 0.9, wat door Lefrancq van Berkhey wordt toegeschreven aat zware kindersterfte ten gevolge van drankmisbruik der ouders en slechte voeding bü de fabrieksbevolking. Het ls zeker, dat deze omstandig heden en het langzaam herstel ln wis selwerking zün geweest met een lage geestelüke ontwikkeling, temeer daar vele vertrekoverschotten veelal de beste, meest ondernemende krachten aan de gemeenschap werden onttrokken. Het zou tot de 20ste eeuw duren, eer de Leidse bevolking die mentale depressie zou te boven komen. Zo was de toestand ln de aanvang van de 19de eeuw. Zoals reeds opge merkt. kwam er in deze eeuw enige op leving. terwijl ook nieuwe denkbeelden op het gebied der volkshuisvesting naar voren kwamen. Eerst vanuit het bui tenland. waar de industrialisatie zich eerder inzette en men eerder de ge volgen van de slechte woningtoestan den in de dichtbevolkte arbelderswüken kon opmerken, maar ook later van be langstellenden in eigen land. Leiden binnen de singels. A. de oorspronkelijke oude stad; B de eerste uitlegging in 1291/; C. de tweede uitbouw in 1S55, al spoedig <in 1389gevolgd door D. In 1610 kwam de vierde uitbreiding (E.) van de stad tot stand. De vijfde (F.) en zesde Gbebouwing kwamen resp. in 161^ en 1659 tot stand.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1960 | | pagina 11