SPORTSITUATIE IN NEDERLAND MINDER ONGUNSTIG DAN STEEDS VERONDERSTELD In ons land tekort van 2000 gymnastieklokalen Gemeentebesturen blijven beslissen over financiële steun aan de sport Minister veel te optimistisch, sport verkeert in noodtoestand CONCLUSIE VAN MINISTER IN SPORTNOTA Grote leemten bij onderwijs Behoefte aan wetenschappelijke geschoolde sportspecialisten SPONTANE HARTEKRETEN VAN N.S.F. In de sportnota wordt een goed financieringsplan node gemist! MAATREGELEN Iv.N.V.B.-toto Opgericht 1 maart 1860 Donderdag 18 februari 1960 Derde blad no. 29978 Dc sportbeoefening moet als een van de belangrijkste vormen van vrijetijdsbesteding worden beschouwd. Tot die conclusie komen minister Cals en de beide staatssecretaris' sen van O. K. en W. in hun thans ingediende sportnota. Dit blijkt wel uit het steeds groeiende aantal sportbeoefenaren en uit de grote belangstelling voor de sport als kijkspel. Mede door de sterke publiciteit is de aandacht in sterke mate gericht op de georgani seerde wedstrijdsport, die op zichzelf zeker haar waarde heeft. Maar niet mag uit het oog worden verloren, dat grote groepen van de bevolking de sport beoefenen buiten organisatieverband of deel nemen aan allerlei vormen van openluchtrecreatie. Het spreekt vanzelf, dat bij de beoordeling van maatregelen, die ten behoeve van de sport dienen te worden genomen met de belangen van deze categorie sport beoefenaars evenzeer dient te worden rekening gehouden. CIJFERS In twee decennia aan eisen voldaan Het ruimte- en accommodatieprobleem by kamperen b.v. en de recreatie te water is dan ook een probleem van be tekenis. Jeugdherbergen, vakantiever blijven, kampeercentra en -terreinen zullen in de naaste toekomst op ruimere schaal dienen te worden gebouwd en aangelegd. Ook vrije speelgelegenheden, niet overdekte zweminrichtingen en vrije wandelterreinen zijn in dit kader van belang. Bij de behandeling van de georgani seerde sportbeweging merkt de nota op, dat de sterke groei en differentiatie hier van zich in Nederland hoofdzakelijk na 1900 heeft gemanifesteerd (1900 slechts 23.000 georganiseerde sportbe oefenaren, 1959 1.328.500). De sportbeweging is in Nederland voortgekomen uit particulier initiatief en heeft zich vrij kunnen ontwikkelen. Het ligt op de weg van de overheid door het verrichten van adviserende en stimulerende arbeid een voortgezette gunstige ontwikkeling van de sportbe oefening zoveel mogelijk te bevorderen. Uiteraard betekent dit niet, dat de mi nister en staatssecretarissen bij het be palen van hun beleid zich niet mede zouden laten leiden door hun opvattin gen en inzichten ten aanzien van be paalde aspecten en ontwikkelingen waardoor de huidige sportbeoefening wordt gekenmerkt. Zo menen zij bij voorbeeld. dat financiële steunverlening hunnerzijds in pricipe beperkt dient te blijven tot de sportbeoefening op ama teuristische basis. FINANCIËN De jaarlijkse uitgaven, waarvoor de besturen van de sportverenigingen zich zien geplaatst, zijn zo zijn minister en staatssecretarissen zich bewust na 1945 niet onbelangrijk toegenomen. Met uitzondering van de clubs, die kunnen rekenen op min of meer regelmatige bij zondere inkomsten (wedstrijdrecettes, deelneming aan de KNVB-pool e.d.) zijn de meeste sportclubs, wat hun in komsten betreft, in hoofdzaak aangewe zen op de contributies van hun leden. Een sluitende begroting is hierdoor veel al slechts met veel moeite nog juist bereikbaar. De minister en de staatssecretarissen menen, dat het op de weg van de ge meentebesturen ligt te beoordelen of het gewenst en mogelijk is door het verle nen van financiële steun aan de plaat selijke sportverenigingen de helpende hand te bieden. Ter illustratie zij ver meld, dat de totale uitgaven van de ge meentelijke overheden in 1957 ten be hoeve van de sport ruim 31.000.000 gul den hebben bedragen. Het ligt voorts in het voornemen dat in de eerstvolgende jaren met een ge leidelijke verhoging van het door het Rijk voor de sportbonden bestemde sub sidiebedrag dat voor 1960 op 500.000 gulden is gesteld zal worden voort gegaan totdat een duidelijk evenwicht tussen de behoeften aan financiële steun van de sportorganisaties voor_ de subsidiabele voorzieningen en activi teiten en de mogelijkheden tot het ver strekken van subsidie zal zijn bereikt. UITZONDERING De aandacht wordt erop gevestigd dat tot dusverre aan de landelijke sportbon den geen subsidie is verstrekt ten be hoeve van de organisatie van het wed strijdwezen. Deze beleidslijn zal ook in de toekomst worden gevolgd. Slechts voor het Nederlandsch Olym pisch Comité zal een uitzondering wor den gemaakt. Na de Olympische Spelen van 1960 zal jaarlijks een nader vast te stellen bedrag voor het NOC op de be groting worden uitgetrokken. Voor zover de landelijke sportorgani saties hebben te kampen met een tekort aan geldmiddelen, die nodig zijn voor de fininciering van het wedstrijdwezen en deze geldmiddelen niet door de eigen organisatie kunnen worden gedragen menen de bewindshebbers, dat wellicht in de naaste toekomst gelden ter be schikking kunnen worden gesteld uit de opbrengst van sportprijsvragen. Ten aanzien van de steun van het Rijk bij de bouw en aanleg van sport accommodaties wordt opgemerkt dat volgens een opgave van de Directie voor de Arbeidsvoorziening sinds 1945 tot 1 januari 1959 een bedrag van 28.066.000 gulden besteed is aan subsidie in de kos ten verbonden aan verbetering, uitbrei ding en aanleg van sportaccommodaties, terwijl per 1 januari 1959 4.211.000 gul den was bijgedragen in de kosten van de op die datum in uitvoering zijnde sport- objecten. De minister en de staatssecretarissen hebben overwogen of het op hun weg zou kunnen liggen in de eerstvolgende jaren bij te dragen in de kosten aan de totstandkoming van primair voor de sportbeweging bestemde accommodaties (sportvelden, sporthallen en zwemin richtingen). Zij menen, dat dit niet het geval is en dat aan de gemeentebesturen dient te worden overgelaten om te be oordelen of medewerking kan worden verleend. Met betrekking tot de sportaccommo daties in ons land komen de minister en de staatssecretarissen tot de volgende conclusies: 1. De aanwezigheid van 3293 gymnas tieklokalen, 47 sporthallen, 47 overdekte en 444 niet-overdekte zweminrichtingen, 430 andere overdekte sportaccommoda ties, 3491 sportparken wijst uit dat in Nederland over een niet onaanzienlijk aantal accommodaties ten behoeve van de sportbeoefening kan worden beschikt. 2. Het feit dat in de na-oorlogse ja ren het aantal gymnastieklokalen met ongeveer 1000 is vermeerderd, dat het aantal overdekte en niet-overdekte zweminrichtingen met resp. 7 en 82 is toegenomen, en dat 4196 van de thans aanwezige 7621 sportvelden zjjn tot stand gekomen, toont duidelijk aan dat er sinds 1945 een aanzienlijke uitbrei ding van het aantal van de by de sport organisaties in gebruik zijnde accom modaties heeft plaats gehad. 3. Een vergelijking van de in Neder land bestaande situatie met die in en kele andere Europese landen wijst uit, dat de situatie in Nederland relatief minder ongunstig is dan in de laatste jaren veelal is verondersteld. Dit blijkt aldus de bewindhebbers tevens uit het volgende overzicht: aantallen sportaccom modaties aantal in woners per sportaccom modatie Denemarken 7.458 596 Zweden 10.005 739 Nederland 11.014 1.024 West-Duitsland 13.614 2.016 Luxemburg 242 1.296 Italië 9.670 5.125 4. Gezien de situatie menen de be windslieden de verwachting te mogen uitspreken dat in de eerstkomende 10 tot 20 jaar in grote mate zal kunnen worden voldaan aan de wensen die, blij kens de in mei 1959 door de Nederlandse Sport Federatie aangeboden nota, bij de georganiseerde sportbeweging op het gebied van de materiele voorzieningen leven. Zij baseren deze verwachting op het feit, dat sinds 1945 dus in een -tijdvak van 14 jaar van verschillende soorten accommodaties er jaarlijks gemiddeld meer nieuwe tot stand zijn gekomen dan de NSF voor de komende 25 jaar ge middeld per jaar gerealiseerd wenst te zien. DE FISCUS Ten aanzien van de bezwaren tegen het heffen van vermakelijkheidsbelas ting over recettes van sportwedstrijden wijzen de bewindslieden erop dat dit een zaak is die de gemeentebesturen die de vermakelijkheidsbelasting immers vaststellen aangaat. De bewindslieden vinden voorts geen aanleiding op vrij stelling van omzetbelasting voor de sport aan te dringen, daar aan een zodanige wijziging onder andere als consequentie zou zijn verbonden dat soortgelijke be- lastingontheffende maatregelen zouden moeten overwogen worden met betrek king tot het bezoek aan andere tegen be taling toegankelijke evenementen, waar bij het hoofdaccent op vermaak en ont spanning ligt. Indien het ontwerp van wet tot wij ziging van de loterijwet zal worden aan genomen zullen de ministers van Jus titie en van O. K. en W. met het oog op de belangen van instellingen, werkzaam op het gebied van sport en lichamelijke vorming, aan één rechtspersoonlijkheid bezittende instelling voor een door hen te bepalen tijd vergunning kunnen ver lenen tot het organiseren van sport prijsvragen onder personen, die als be gunstigers van de instelling door haar zijn geregistreerd. SPORTKEURING Evenals de sportbeweging zelf is ook de medische sportkeuring hier te lande door particulier initiatief tot stand ge komen. Waren bij de in 1930 opgerichte „Federatie van Bureaux voor Medische Sportkeuring in Nederland" in dat jaar slechts 7 bureaus aangesloten, die te zamen zorg droegen voor de keuring van 1626 personen, in 1958 bedroeg het aan tal keuringsbureaus 158, door de zorg van 872 aan deze plaatselijke instellin gen verbonden artsen werden in dat jaar 140.140 personen gekeurd. Op de begroting van O. K. en W. wordt jaarlijks een subsidiebedrag uit getrokken voor de „Federatie van Bu reaux voor Medische Sportkeuring". Op de begroting voor 1960 is dat 50.000 gulden. AANTAL INWONERS PER SPORTACCOMMODATIE Spof+accofnrrodaNesziin; gymivsheR- lokaleo sportvelden, smfelDdrTen,zwem- De voorzitter van de Nederlandse Sport Federatie, Voorburgs burgemeester, jhr. mr. A. Feith, heeft bepaald wel enige kritiek op de nota betreffende lichamelijke vorming en sport, zoals maandag j.I. bleek tijdens een persbespreking ten departemente. Ook de N.S.F.-secretaris, dr. W. van Zijll, wond er geen doekjes om, hoe hij over de materiële inhoud van de nota dacht. Vriendelijk was dat in ieder geval niet 55 Voetbalpool lost vele problemen op Jhr. Feith sprak over het ontbreken van verliefdheid tussen het departement en de Federatie. Minister Cals kon de afwezigheid hiervan wel begrijpen, maar legde er de nadruk op, dat er toch wel van wederzijdse waardering mocht wor den gesproken. Jhr. Feith had het verschijnen van de nota natuurlijk warm begroet en hij was er dankbaar door gestemd. Maar hij verheelde toch niet, dat er van de zijde van de N.S.F. zeker kritiek zou komen. „Opbouwende kritiek", beloofde hij. Het overleg kan nu geopend worden. De N.S.F. zal de daarvoor gebruikelijke wegen bewandelen. De N.S.F.-secretaris uitte zich veel heftiger. „Recht uit uw hart", merkte minister Cals vriendelijk op. „Er zal over deze nota zeker het laatste woord niet zijn gesproken". LESSEN IN LICHAMELIJKE OEFENING BIJ HET LAGER ONDERWIJS Bij het LAGER ONDERWIJS tellen wij in ons land: L2 54/ klassen Vee! op hart De N.S.F.-secretaris had véél op het hart. De overdekte sportaccommodaties vond hij maar slecht. In West-Duitsland en Italië, landen, die zwaar door de oorlog geleden hebben, treft men, zoals hij zeide, honderden accommodaties aan, waarvan in ons land geen enkel voor beeld is te vinden. En hij onderstreepte nog eens, dat 70 tot 80 pet. van de Nederlandse sportverenigingen het moe ten stellen met zaaltjes, die een vloer oppervlakte hebben van minder dan 160 vierkante meter. „Dit is bedroevend..!" Vervolgens legde hij er de nadruk op en hij deed het met stemverheffing dat het uitgesloten is te achten, dat het particulier initiatief zorgt voor de aanleg van gymnastieklokalen, behalve misschien een enkele heel grote onder neming! Ook noemde hij het uitgesloten, dat uit particuliere bronnen de sport wordt bekostigd. De gelden zullen moeten komen van de overheid, zoals bijvoor beeld de gemeenten. Maar spreker vroeg zich toch af, hoe de gemeenten het moe ten doen. Er zijn vaak veel plannen, doch de overheid zegt dan steeds „neen". Financieringsplan Percentages van het aantal klassen (60ii7lvPELT In deze grafiek geven wij de toe stand van de lichamelijke opvoe ding bij het lager onderwijs. Uit de verstrekte cijfers blijkt dat nog niet de helft van de 42.500 klassen bij het lager onderwijs de beschikking heeft over een gymnastiekzaal, ter wijl nog geen 20°/o lichamelijke oefeningen krijgt door werkelijk vak-leraren. Een gebrek achtte dr. Van Zjjll het, dat in de nota geen financieringsplan voorkomt. De N.S.F. had zo'n plan toch wel heel graag gezien. Een vrije voetbalpool zou volgens de N.S.F.-secretaris een deel van het finan cieringsprobleem kunnen oplossen, te weten de bekostiging van de huishou dingen van de sportverenigingen en hun activiteiten. Zou een sportprijsvraag uit blijven, dan voorzag hij, dat het geld zou verdwijnen in de Duitse en Belgische pools. Hartstochtelijk verklaarde dr. Van Zijll, dat de N.S.F. het écht meent als gespro ken wordt van een „noodtoestand". De minister is volgens hem veel te optimis tisch. Uit zijn nota komt naar voren, dat men het eigenlijk wel zal redden, en zelfs binnen de door de N.S.F gestelde termijn van 25 jaar. De door de N.S.F. in haar nota geproduceerde cijfers zo verklaarde dr. Van Zijll, zijn echter slechts behoefteschattingen geweest, die hij zélf „een slag in de lucht" noemde. Het is thans noodzakelijk, zo verzekerde hij, dat plaatselijke prognoses worden opgesteld. Dan pas kan men een gefun deerd oordeel vellen. Gaat men verder op de thans bewandelde weg, dan zal er over tien tot vijftien jaar een „grijn zende achterstand" ontstaan. Het finan cieringsplan van de Rijksoverheid dient volgens hem dan ook vaste uitkeringen voor de gemeenten te bevatten. Hoofse minister Minister Cals reageerde tenslotte zeer hoffelijk op deze hartekreten van de NJS.F.-zijde. Want al was het misschien niet de juiste plaats voor deze uit het hart ge grepen woorden, en al was het er mis schien ook niet het juiste moment voor, wat van de zijde van de Nederlandse Sport Federatie zo spontaan naar voren werd gebracht, was zeker het aanhoren ten volle waard. Minister Cals betoonde zich dan ook een ao hoffelijk gastheer. HU luisterde Jhr. mr. A. FEITH ...Opbouwende kritiek". vol belangstelling toe. Eerst toen de N.S.F.-woord voerders hun opgekropte gemoed hadden gelucht, liet de minister op hoofse wyze doorschemeren, dat een persbespreking nu niet de geschikste plaats is voor opmerkingen als deze. Het siert de minister, dat hij desondanks de N.S.F.-voorzitter en secretaris niet de gelegenheid heeft onthouden hun mening kenbaar te maken. Aan het slot van de sportnota geven ondertekenaars nog eens een opsom ming van de concrete maatregelen, die zij denken te nemen om de nood in de sport te kunnen lenigen. De volgende maatregelen worden tot slot van de nota o.a. in concreto ge noemd: Bij de bouw van gymnastieklokalen ten behoeve van het onderwijs zal zo veel mogelijk rekening worden gehou den met de belangen van gymnastiek- en sportverenigingen, die op mede gebruik van deze lokalen zijn aange wezen. In daarvoor in aanmerking komen de gevallen zullen ministers en staats secretarissen steun verlenen aan bij de minister van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid in te dienen verzoeken om bouwvolume voor sporthallen. Door overleg met de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid zul len de bewindslieden trachten de tot standkoming van nieuwe zweminrich tingen in het algemeen en van zwem- instructiebassins in het bijzonder te bevorderen. De interdepartementale coördinatie commissie voor de openluchtrecreatie zal bij de bestudering van de met de recreatie te water samenhangende pro blemen rekening houden met de door de georganiseerde sportbeweging voor de watersport kenbaar gemaakte wen sen. In dc nota, die minister Cals en de beide staatssecretarissen van O. K. en W. thans bij de Tweede Kamer hebben ingediend wordt de behoefte aan gymnastieklokalen bij het basis- en het voortgezet onder wijs geschat op ongeveer 2000 (waaronder rond 1400 bij de scho len voor lager-, voortgezet lager- en uitgebreid lager onderwijs). Toch stellen de ondertekenaars van de nota, dat het vanzelfspre kend is, dat de school ook ten aanzien van de lichamelijke vor ming over de daartoe nodige accommodatie dient te kunnen be schikken. De gedachte, dat een school, welke daarover niet beschikt ook niet als een „complete school" kan worden beschouwd, dient voor zover dit nog niet het geval is- gemeengoed te worden. Voorts kan volgens de nota de licha melijke vorming in schoolverband slechts dan tot haar recht komen, indien daar voor leraren aanwezig zijn, die voldoen de op hun taak zijn voorbereid. De bij de nota door het Centraal Bureau voor de Statistiek verstrekte cijfers spreken wat dat betreft boekdelen. Bij het lager onderwijs wordt nog voor 81.2 procent de lessen in lichamelijke opvoeding gegeven door niet vak-leraren Ook wordt er op gewezen, dat de les sen steeds dienen te worden aangepast aan de verschillende leeftijden van de leerlingen. Iedere levensfase stelt zijn specifieke eisen. De leerplannen zullen hiermede in overeenstemming dienen te zijn. HOGER ONDERWIJS Een apart hoofdstuk is gewijd aan de lichamelijke vorming en sportbeoefening bij het hoger onderwijs, alsmede aan het vraagstuk der wetenschappelijke benade ring van met de lichamelijke vorming en de sport samenhangende problemen, alsmede de academische vorming van specialisten op het gebied van de licha melijke vorming. Met betrekking tot laatstgenoemde aangelegenheden wijzen de minister en de staatssecretarissen erop, dat zij over tuigd zijn van de wenselijkheid dat de universiteiten hier te lande zich in toe nemende mate zullen gaan bezighouden met de wetenschappelijke benadering van de met de lichamelijke vorming en de sport samenhangende problematiek. Voorts komt het hun voor, dat er in ons land op beperkte schaal behoefte bestaat aan wetenschappelijk gevormde specialisten op dit gebied. Helaas zijn zij, die een wetenschappelijke vorming op het gebied van de lichamelijke vorming wensen te ontvangen en academische diploma's in deze studierichting willen verkrijgen, genoodzaakt naar een bui tenlandse universiteit te gaan. Deze si tuatie moet - aldus de minister en de staatssecretarissen - als minder wense lijk worden beschouwd. Ten aanzien van de lichamelijke vor ming van de studenten wordt erop ge wezen, dat lichamelijke vorming moet worden beschouwd als een noodzakelijk aspect van de vorming van de student. Opgemerkt wordt voorts, dat slechts de Technische Hogeschool te Delft - voornamelijk dank zij een royale gift van particuliere zijde - beschikt over de noodzakelijke accommodatie voor de li chamelijke vorming. Ten aanzien van alle universiteiten en hogescholen geldt, dat in de komende jaren voor de licha melijke oefening en de sportbeoefening uitgebreidere voorzieningen zullen moe ten worden getroffen. Geraamd wordt dat hiermede in de komende jaren een bedrag van 15 miljoen gulden gemoeid zal zijn. BUITEN SCHOOL Het valt niet te ontkennen - zo worat in het hoofdstuk „lichamelijke vorming buiten schoolverband" gesteld - dat de jeugdigen, die voortgezet onderwijs vol gen wat hun lichamelijke vorming be treft, in een gunstiger positie bevinden dan zij die na het einde van de leer plichtige leeftijd direct in het arbeids proces zijn opgenomen. Over het alge meen is deze groep aangewezen voor wat hun lichamelijke vorming betreft op de bijdragen die daaraan kunnen worden geleverd door het verenigingsleven, door het clubhuiswerk en in de laatste jaren ook door de vormingsinstituten voor de leerplichtvrije jeugd. In de nota zijn dan ook uitvoerige beschouwingen opgeno men met betrekking tot de lichamelijke vorming en de sportbeoefening bij de vormingsinstituten, in het jeugdwerk, in het clubhuiswerk en bij de kampen en internaten voor sociale jeugdzorg. Voor zover nodig zal. de bouw en aan leg van gymnastieklokalen en speelter reinen ten behoeve van de vormingsin stituten voor de leerplichtvrijejeugd en voor de kampen en internaten voor so ciale jeugdzorg worden bevorderd, zo staat in de nota te lezen, terwijl voorts nagegaan zal worden, of het gewenst is een regeling te treffen ten aanzien van de bevoegdheden der instructeurs, die bij de vormingsinstituten voor de leerplicht- vrije jeugd zijn belast mei het geven van leiding aan de lichamelijke vorming. Bij maatregelen die ten behoeve van de sportbeoefening worden getroffen, en meer in het bijzonder by die. welke ver band houden met de materiële voorzie ningen. zal tenslotte tevens rekening worden gehouden met de belangen van de lichamelijke vorming in het kader van de jeugdvorming, alsmede met die van de niet georganiseerde sportbeoefe ning en de aan de sport en spel ver wante vormen van actieve openluchtre creatie. (Van onze Haagse redactie) De eerste prys in de KNVB-toto van zondag jl. gaat naar twee deelnemers met vyftien punten de heren P. Raay- makers uit Amstenrade en H. Kolk uit Genemuiden. Deze uitslag is voorlopig. Mcgeiyk komt er nog een derde winnaar van de prüs van f. 267.678, nl. de heer J. Visser uit Ocsthuizen. Het formulier van de heer Visser is echter niet op het bondsbureau aanwezig De reclame termijn sluit maandag 22 februari om 24 uur. Eerst daarna zal notaris Bolt de de finitieve uitslag vaststellen. De tweede prys van f. 133.839 gaat naar 85 deelne mers. die veertien punten behaalden. Het aantal gegadigden voor de derde prys van eveneens f.133 839 ligt tussen de duizend en elfhonderd. OPBOUW VAN DE NEDERLANOSE SPORTGEMEENSCHAP De aan de landeiyke sportorganisa ties te verlenen financiële steun zal geleideiyk worden opgevoerd, tot een duideiyk evenwicht zal zyn bereikt tus sen de behoefte aan financiële steun dezer organisaties voor de in deze nota vermelde subsidie in aanmerking ko mende voorzieningen en activiteiten en de mogeiykheden tot verstrekking van subsidie. De opbrengst van de in de toe komst eventueel te organiseren sport- prysvragen zal bU voorrang ten goede komen aan met de sportbeoefening samenhangende doeleinden. De vraagstukken, verband houden de met de beroepsbescherming en de sociale voorzieningen ten behoeve van sportinstructeurs, die als zodanig in hoofdberoep werkzaam zRn, zullen in studie worden genomen, en. voor zover nodig en mogelijk, zullen de bewinds lieden medewerking aan de oplossing dezer vraagstukken verlenen. In deze grafiek kan men zien dat voetbal ongeveer 1/3 van de totale sportbeoefening omvat, terwijl het ongeveer de helft is van alle in Nederland beoefende buitenspor ten. Van de zaalsporten neemt tur nen een belangrijke plaats in.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1960 | | pagina 11