BIJEN
HOUTHAKKERS
Een Zoeklicht
OP WIELEN
PLUNDEREN
BLOESEMLAND
Maaltijd van reuzenpad bestaat uit 300 bijen
WOORD VAN BEZINNING
„Volg de honigstroom" is het devies
v OP DE BOEKENMARKT
van Slauerhoff
Een Biografie
Zaterdag 6 februari 1960
Wie deze maand in bossen en
parken komt, 'heeft goede
kans er houthakkers aan het
werk te vinden. Februari is de
sprokkelmaand, waarin het hout
gehakt en besnoeid wordt. Voor de
mens. die uit de drukte van het
stadsleven komt, gaat er een zekere
bekoring uit van de stille arbeid
temidden van de natuur: de klop
van de bijl in de stilte van het bos
herinnert ons de cultuurdragende
mens in zijn meest eenvoudige ver
schijning: de mens .die de natuur
moet besnoeien om de cultuur mo
gelijk te maken. Vanuit de gejaagd
heid van ons leven kan ons dan
een heimwee bekruipen: zó is het
allemaal begonnen, onze gecompli
ceerde cultuur, onze menselijke sa
menleving met zijn vele hoogte
punten, dieptepunten en spannin
gen wat lijkt het ver van dat
simpele begin: de mens. die zijn
terrein bewoonbaar maakt.
In de bijbel komen ook houthak
kers voor; we lezen ervan, in het
negende hoofdstuk van het boek
Jozua. Toen Jozua het beloofde land
binnentrok, waren de Gibeonieten
beducht, dat hen het lot zou wach
ten, dat Jericho ondergaan had.
Daarom bedachten zij een list en
zeiden tegen Jozua, dat zij arme
vreemdelingen waren, van ver ge
komen om met Jozua een verbond
te sluiten. Jozua liep erin, en ont
dekte later,, dat zij geen vreemdelin
gen waren, maar vlakbij woonden.
Hij wilde echter de gedane beloften
niet veibreken. De Gibeonieten
zouden niet vernietigd worden,
maar zij kregen een speciale, on
dergeschikte taak: zij werden hout
hakkers en waterputters. Zij wer
den aangenomen, maar kregen een
bescheiden taak.
Het beeld van de houthakker vin
den we weer aan het begin van on
ze Westeuropese cultuur. Op een
kapiteel van de kathedraal van
Au tun zien we de houthakker af
gebeeld. Hij was het prototype van
de christelijke cultuurdrager: de
heilige, gewapend met het kruiste
ken, een schop en een bijl. Zijn le
venstaak was de door de duivel be
zeten bomen om te hakken. Zijn
werk was nederig werk: in de ogen
van velen, ook van zijn dagen té
nederig. Geleerdheid en schoonheid
waren hem bijzaak, wanneer het er
op aankwam de duivel te bestrij
den. Dat was 't eerste nodige. Er
was nog veel wildernis, waar hout
hakkers werk verricht moest wor
den. Zijn dienst aan de wereld was
de nederige discipline aan de Heer.
voor Wie de wereld gewonnen
moest worden. Het bevreemdt ons
misschien juist de houthakker deze
nederigste van allen te ontmoeten
aan de bron van onze christelijke
cultuur.
Wij zouden misschien liever een
ander prototype kiezen. Is hij ook
de niet man, die de bijl aan de wor
tel legt? Het pleit voor die cultuur,
dat zij bij het bouwen van de scho
ne kathedralen, dat niet vergeten is:
dat zij hem zelfs op een der kapi
telen heeft willen afbeelden: de be
zetene, die rondging met kruis en
bul om de wereld te ontginnen voor
de Heer.
Na jaren, waarin we droomden
van een geleidelijke opbloei van een
in zichzelf harmonische christelijke
cultuur, begrijpen we misschien nu
weer beter wat die houthakker
daar aan het begin van de christe
lijke cultuur doet. We gaan ontdek
ken, dat veel wat wij voor eeuwige,
christelijke cultuurwaarden hielden
in deze jaren „voor de bijl" gaat.
Allerlei wat we onaantastbaar acht
ten, blijkt, niet deugdelijk: in de we
reld van de „christelijke cultuur"
blijken nog vele bomen door de dui
vel bezeten. De houthakker gaat
rond met kruis, schop en byl.
Wij zullen er goed aan doen ons
in de sprokkelmaand te bezinnen
op dat beeld van de houthakker.
Vorige maand werd Albert Schweit
zer 85 jaar. Heel de wereld heeft
hem geëerd. Alle kranten hebben
over hem geschreven. Wij bewon
deren hem als de drager van de
Westeuropese cultuur bij uitne
mendheid. Toch staat hij niet ver
af van die houthakker, die op het
kapiteel in Autun staat afgebeeld.
Het grootste en 'belangrijkste, dat
wij van Schweitzer kunnen zeggen
is, dat hij de wildernis gezien heeft
en er heen is getrokken om het
houthakkerswerk te doen, dat de
Heer van hem vroeg. Wanneer hij
door het oerwoud met een zware
stam sleept, beklaagt een van de
negers hem. dat het toch wel wat
gênant is. dat de dokter zulk werk
doet. De dokter antwoordt, dat het
helemaal niet gênant is, want hij
doet het in dienst van zijn Heer,
die nog een veel zwaardere balk
door de wereld heeft gedragen. Dat
zegt de houthakker ons. En tegen
allen, die conferenties beleggen
over de zegeningen van het atoom
tijdperk .tegen allen, die aan het
wikken en wegen zijn over de gren
zen van een christelijke bewape
ning heeft de houthakker een ern
stig woord te zeggen. Ze wilden
dat liever niet uitzenden. Begrijpe
lijk, want. het was niet zo prettig:
„De bijl ligt reeds aan de wortel".
DR. S. L. VERHEUS.
Doopsgez. predikant
te Leiden
(Bijzondere medewerking)
De Australische honigproduktie is na de oorlog in snel tempo
toegenomen. De oorzaak hiervan is, dat de Australische bijenhouders
meer en meer zijn overgegaan tot de vorming van mobiele bijencolon
nes, die van streek tot streek in Bloesemland trekken om alle beschik
bare honigvoorraden zoveel doenlijk te vergaren en aan de mens af
te leveren.
„Volg de honigstroom!" is meer en meer het devies geworden der
Australische imkers. De korven worden naar een bloemrijke plek
gebracht en blijven daar tot de bloesem is „afgegraasd". Dan verhui
zen de bijen naar een andere plaats en de inzameling begint opnieuw.
In 1943—1944 bedroeg de honigproduktie in Australië ruim 7.000.000
kg. Op het ogenblik is zij de 20.000.000 kg reeds gepasseerd. De
„Gemotoriseerde Bijen-Brigades" beantwoorden dus aan het doel en
de verovering van Bloesemland verloopt volgens de plannen. Motor-
tractie, mobiele vergaar-eenheden en werk-sparende technische
methoden bleken zeer lonend te zijn voor de bijenhouders. Velen
hunner, die vroeger met niet meer dan 150 tot 200 bijenvolken konden
werken, zijn op het ogenblik in staat om 600 tot 700 korven te
exploiteren.
eerst nog met ander werk de noodza
kelijke bijverdienste te verwerven tot
tijd en wijle de „bijenboerderijvol
doende bestaansbasis gaat bieden.
Een bekwame „zwervende imker" kan
per seizoen per bijenvolk zowat ruim
100 kg honig winnen. Is het een goed
honigjaar, dan is het mogelijk ander
half maal zoveel te verkrijgen. Ervaren
imkers kunnen tot f. 30.000 's jaar ver
dienen (met 250 korven), maar zelfs
een betrekkelijk onervaren bijenboer,
die opereert met, zeg 130 korven, komt
gauw boven de f. 10.000 per jaar.
Honigweelde
Zwervende bijenboeren
Negen maanden per jaar trekken de
imkers met hun zoemende volken
door Australië. Sommigen (hunner
blijven betrekkelijk dicht bij huis. An
deren echter gaan tot op 800 km van
him woonplaats om hun bijen en „dei-
nature bloemen" te exploiteren. Grote
bijenhouders hebben zelfs tot 3 „bijen
kampementen" tegelijk op plaatsen, die
honderden kilometers van elkaar ver
wijderd 'liggen. Het is een verovering In
optima forma van bloesemland met de
met vele veroveringen gepaard gaande
plunderingen. In de winter van 1947 be
sloten twee bijenboeren in Nieuw-
Zuid-Wales om al hun bijen (1600 kor
ven) dwars door Australië naar maag
delijk gebied in het zuiden van de
staat West-Australië te torengen. Zy
legden met hun gemotoriseerde bijen -
brigades een afstand af van 3200 km.
Deze honi'gjachtexpeditie spant, tot
dusverre de kroon wat opzet, afstand
en omvang betreft. Het was een re
cord-prestatie, die leerde, hoe hoog de
techniek van het korven-transport
reeds Is ontwikkeld.
Dat gemotoriseerde bijen-honig-le-
ger met zyn vele vrachtwagens was
meer dan een jaar onderweg. De door
tocht der expeditie wekte belangstel
ling en veroorzaakte opwinding in stad
en land. De beide „groottooeren" wo
nen nu te Mianjimup (West-Australië),
zy beschikken daar over een terrein
van 400.000 ha. karri-bossen met veel
Eucalyptusbloeem en andere bloemen,
als weideplaatsen voor hun bijen.
Een ander Westaustralisohe imker
gebruikte zyn ervaring als oorlogsvlie-
ger ten behoeve van zijrn honig-indus-
trie. Met een klein vliegtuig maakte hy
speurtochten om te verkennen, waar
hoogstwaarschijnlijk de rykste „honig -
stromen" zullen vloeien. Hij plaatste
dan in zo*n streek voortrekkerskorven.
Was de opbrengst dier korven goed,
dan laadde hij zijn volken op vracht
wagens en trok 'hy naar het rijke bloe
semland.
Het is voor de honigindustrie bij-
zonder gunstig ,dat de Eucalyp
tussoorten, die de belangrijkste
honigleveranciers zijn, in verschillen
de delen van Australië op verschillen
de tijden bloeien. De imkers kunnen
dus negen maanden per jaar hun by en
„in produktie" houden, als zij zorgen
voor een tijdige en juiste verplaatsing
der korven. Behalve de ongeveer 600
Eucalyptussoorten, zyn er in Australië
nog tal van andere honigrijke planten,
bijvoorbeeld witte klaver en distels.
Verder is het een gunstige omstan
digheid voor de Australische „honig-
industriëlen" of „byenboeren", dat een
jaar vóór de Eucalyptus gaat bloeien
de knoppen zich reeds vormen. Hier
door is het in de meeste gevallen mo
gelijk voor de imkers om tydig goede
/weidegronden" uit te zoeken en te
zorgen, dat zy met hun bijenbrigade:
op het juiste tijdstip daar aankomen
Intussen is het niet zo. dat de weelde
rigste bloemenpracht steeds het. best
honig-rendement afwerpt. Daaron
werken de byenboeren en de Australi
sche „Council for Scientific and In
dustrial Research" samen by de po
gingen, een methode te vinden om te
voren de ,/honigwaarde" van bloemen
Cijfers
Om te kunnen beginnen als „ho-
nig-fabrikant" moet de bijen-
boer de beschikking hebben
over een stuk grond ter grootte van
zowat een ha. als operatiebasis. Voorts
heeft hy een goed gebouwde schuur,
een vrachtauto, verplaatsbare appara
ten om de honig te verzamelen, honig-
tanks en een waspers nodig. Met de
aankoop van 200 behoorlijk gekorfde
bijenvolken, een tweedehands vracht
auto en de honigschuuruitrusting zijn
ongeveer f 12.000 gemoeid. Natuurlijk
kan men ook eenvoudiger beginnen.
Dan schaft men zich een paar korven
voor circa f30 per stuk aan en telt
men f.250 neer voor de honigschuur
uitrusting. Da» echter te het nodig om
De schoonheid en de beziens
waardigheden van een land zijn
geworden tot grondstoffen
van de vreemdelingenindustrie.
Waarom de bloemen dan niet
gemaakt tot grondstofvan
de honingindustrief En waarom
niet alle beschikbare techni
sche hulpmiddelen toegepost
om de nijvere bijenvolken tot
geldverdienende hulpvolkeren'
te makent In Australië doei
men het.
De Bijenbrigades hebben een
nieuw Bloesemrijk veroverd en er
hun tenten-korven opgeslagen.
in een bepaald gebied te bepalen.
Reeds zyn in deze richting resultaten
geboekt ,dooh men is nog niet zo ver,
dat volkomen betrouwbare voorspel
lingen in alle gevallen mogelyk zijn.
De bijen worden vrijwel steeds ver
plaatst na zonsondergang tenzij de
nacht te koud is voor de .invasie" van
een ander „bloesemrijk". Soms worden
tientallen bijen/volken in één nacht 400
kilometer verplaatst. Dat deert de dier
tjes niet in het minst en de volgende
ochtend gaan zy weer vlijtig aan de
slag in het pas bezette gebied.
Mieren en pedden
Natuurlijk heeft de .bijenboer" ook
wel eens tegenslagen. Ziekte on
der de byen toy voorbeeld kan veel
narigheid met zich brengen. An
dere gevaren bedreigen boer en by in
de vorm van mieren en padden. Als
een hardwerkende, vermoeide bij op de
korf terugkeert en niet dadelijk naar
binnen kan gaan, laat zij zich wel op
de grond vallen om daar nieuwe
krachten op te doen. Dan staan de
mieren klaar om haar aan te vallen!
Daarom moet de bijenboer ervoor zor
gen, dat alle mierenhopen en -nesten
in de buurt van zyn korven verstoord
worden. Dichting van de openingen en
-gebruikmaking van een dodelijk gas
bleken doeltreffende afweermiddelen
te zijn.
Reuzenpadden, 15 k 20 cm lang, wer
den in 1935 in Queensland ingevoerd
om schadelijke insecten op de suiker
plantages te verdelgen. Tegenwoordig
zijn die padden voor de bijenboeren
daar een bron van zorg, want zy stel
len zich tegen het vallen van de avond
by de korven op en 'happen daar voor
de ingang de bijen weg. Zo'n padde-
maaltje kost soms 300 'bijen het leven!
Men beschermt zich tegen de padden
door de korven hoog op te stellen of
met netwerk te omgeven.
De bijenhoudery is in verscheidene
Australische staten ook wettelijk ge
regeld' en beschermd. Jaarlijks worden
de korven geregistreerd. Nauwkeurig
moeten de „bewegingen" der bijenvol
ken worden opgegeven aan de autori
teiten. Op ziektegevallen wordt scherp
gelet. Unfaire concurrentie wordt be
straft.
C. J. Kelk. „Leven van Slauerhoff'.
E N. van Kampen en zoon.
Amsterdam 1959.
By dit verschijnen van de eerste vol
ledige biografie van de grote, jongge
storven dichter en prozaschrijver J. J.
Slauerhoff, zou commentaar eigenlijk
overbodig zijn. Dit werk toch van de
hand van Slauerhoffs vriend C. J. Kelk
is precies wat een dergelijk boek zyn
moet: bescheiden, in die zin, dat de
schrijver ervan geen enkele maal de
aandacht op zichzelf vestigt en com-
De Australische byen trekken door
het vijfde werelddeel. Zii veroveren er
alle bloesemrijke en bloemenlanden
en beroven ze van hun honigschatten.
Jaar In jaar uit trekken de byen in ge
motoriseerde colonnes, die het. imkers-
bedrijf tot een grootbedrijf hebben ge
maakt.
(NIVANO - Nadruk verboden)
pleet voor zover dat mogelyk is. Daar
ik evenwel aan de andere kant het ver
moeden heb, dat Slauerhoff voor een
deel van de lezers reeds niet veel an
ders dan een legendarische naam is
geworden, meen ik juist hierom niet
uitvoerig genoeg de aandacht op deze
nieuwe uitgave te kunnen vestigen.
Jan Jacob Slauerhoff is geboren in
1898 en reeds gestorven in 1936. Hy
was medicus en oefende zyn beroep op
zee uit. Behalve tallooze gedichten,
heeft hy verscheidene korte verhalen
geschreven en drie romans, te weten
„Het verboden Rijk", „Het Leven op
Aarde" en de niet helemaal voltooide
„Opstand In Guadalajara". Ook is er
een bundel kritieken van zijn hand
postuum verschenen. Zowel zyn poëzie
als zyn proza kenmerken zich door een
diepe, tragische menselijkheid en
grootheid van allure.
Wanneer ik zeg. dat de biografie van
C- J. Kelk het niveau heeft, waarop
men over een unieke figuur in onze
letteren als Slauerhoff spreken moet,
dan heb ik eigenlyk de juiste lof uit
gesproken. Kelk heeft dit bereikt dooi
de toon van zijn geschrift. Hij heeft
zyn grote kennis van deze figuur on
dergeschikt gemaakt aan zijn onder
werp. Nergens gooit hy ons de grote
schrijver voor de voeten, om het zo
eens uit te drukken en nergens ook
klopt hij zich trots op de borst,
omdat hij deze even uitzonderlijke als
zonderlinge figuur zo goed begrepen
heeft. Dat laatste heeft hij; daar valt
niet aan te twijfelen.
In zyn voorwoord dankt Kelk in de
eerste plaats en terecht, K. Lekkerker-
ker, de man die alle gegevens over
Slauerhoff heeft verzameld en gesor
teerd en die een Dagboek zeer goed
heeft uitgegeven. Doch hier blijkt
het weer gegevens alléén zijn niet
genoeg en de volledigheid vai deze bio
grafie is dan ook niet haar belangrijk
ste eigenschap. Ik 'heb zo juist gezegd,
dat de waarde van dit boek ligt in de
toon en om deze uitspraak te verdui
delijken, kan ik, meen ik, niet beter
doen dan die toon kwalificeren als die
van een zachtmoedige elegie. En in
derdaad, dit is de toon, die het beste
past b(j dit tragische, opstandige,
dwarse, naar genegenheid snakkende
korte leven, dat alleen begrepen en
aanvaard kan worden langs de weg va-
het hart. Zij die. zoals ik. Slauerho:''
nog gekend hébben, zullen hem vinden
zoals hij was: lastig, maar groot van
karakter, onmogelijk, maar trouw in
zijn genegenheden.
En zij die alleen zijn weit kennen?
Zullen zy de auteur ook herkennen in
deze levensbeschrijving? Zonder twij
fel, want Kelk heeft zo terecht Inec-
zien hoezeer mens en werk in dcc
figuur verweven waren. Slauerhoff
heeft nooit kans gezien het dubbo1-
leven van burger en dichter op te
brengen.
Dit samenvallen is precies wat Kelk
in zijn boek bereikt heeft. Mij dunkt,
men moet zelf een schrijver zijn
om dft te kunnen, om alle dagelijks
heden, die te achterhalen waren, zó te
schikken en te verwerken, dat uit die
bijzonderheden de schrijver te voor
schijn treedt. Kelk heeft, met zijn in
telligente geneeenhe'd het verband f"-
vonden tussen daad en re^ol. Bliift
nog het bijzondere van de eenvoud van
middelen, die Kelk gebruikt heeft en
die zo goed te voorschijn treedt uit de
volgende zin.
Kelk was zelf in het buitenland toer
Slauerhoff stierf en hij ls bij de bec
fenls niet aanwezig geweest Hij r'
dlgt nu het hoofdstuk van Slnuerhof
dood aldus: „Mijn ouders waren vo~
mij naar Westerveld eofn.an mnnr <->
voor zichzelf omdat 7e hom 70 «»■<--
hadden «reken en hem dus gp"'
Met een door stoom verhit mes worden de waskappen van de raten afgehaald.
waren geweest".
Dit eenvoudige woordje ..dus'- -
daar gaat het nu om. Dat spreekt de
befaamde boekdelen.
Enkele foto's zijn aan de tekst toege
voegd.
CLARA EGGINK