STUDENTEN - HUISVESTINGVRAAGSTUK
MET URGENTE NEVEN - PROBLEMEN
Gedenkboek V.V.S.L. stelt de geest
meer dan feiten op de voorgrond
Grote ivooncomplexen en massificatie zullen
sterke invloed hebben op gezelligheidsleven
Spoedig gronden beschikbaar bij
Mors- en Wassenaar se weg?
WAT NODIG IS
IN TIEN JAAR
Centraal gezelligheidsleven
wordt ernstig aangetast
Charmante aanwinst in grote
reeks historische uitgaven
Nauw verweven
met emancipatie
MAANDAG 25 JANUARI 1960
Beschouwingen commissie tonen aan:
Wanneer donderdagmiddag Prins Bernhard
officieel de Sterflat aan de Haagweg als eerste als
zodanig gebouwde Leidse studentenflat zal openen
wordt hiermee een bescheiden begin gemaakt met
de oplossing van een probleem, dat direct na de
bevrijding de gemoederen begon bezig te houden.
Een bescheiden begin ondanks de omvang van het
project, een begin, dat nog lang niet de spreek
woordelijke helft van het werk is en eigenlijk zelfs
niet meer is dan een iets inlopen van de in de
laatste jaren sterk toegenomen achterstand in de
studentenhuisvesting.
In een ontwikkelingsplan voor de studenten
huisvesting te Leiden heeft de Stichting Leidse
Studentenhuisvesting jongstleden herfst richtlijnen
In een tweede rapport wordt er nu op gewezen, dat het tijdschema voor de
verwezenlijking dezer bouwplannen krap is.
Met curatoren en het gemeentebestuur zijn door de genoemde Stichting be
sprekingen gevoerd om op zo kort mogelijke termijn te geraken tot de aanwijzing
van gronden in de omgeving Morskwartier en Wassenaarseweg. Gewezen is
daarbij op de praktische onuitvoerbaarheid van de bouw van studentenhuizen
op ver van de stad gelegen, terwille van stads- of universitaire uitbreidingsplan
nen nog niet opengelegde terreinen. De studenten zouden figuurlijk geïsoleerd in
de „prairie" wonen, hetgeen b.v. het geval zou zijn bij flatbouw in de gebieden
bjj Leiderdorp en Zoeterwoude.
De hoop bestaat, dat de gemeente in de nabijheid van het Academisch Zieken
huis een terrein voor de bouw van huisvesting voor 200 studenten beschikbaar
zal kunnen stellen. Naast de Sterflat is nog plaats voor nieuwbouw voor 375 stu
denten. Daar tot 1965 onderdak zal moeten worden gevonden voor ongeveer 1020
studenten, zullen elders nog 475 een kamer moeten vinden. Het is niet te ver
wachten, dat het centrum deze aanwas kan verwerken.
Redelijke Rijkszeggenschap
maar niet meer
Hei bovenstaande zou de indruk kun
nen wekken, dat op het terrein van de
zeggenschap de enige vraag is hoe de
studenten in te schakelen. Een pro
bleem van geheel andere aard is de
zeggenschap der Rijksoverheid, die de
middelen voor een belangrijk gedeelte
fourneert. De statuten der stichting
verraden reeds een sterke papieren band
met de minister, en de omstandigheid,
dat cte op zich zelf onbelangrijke sta
tutenwijziging van januari 1959 nog al
tijd niet de ministeriële goedkeuring
heeft mogen verwerven, wekt de indruk,
dat ten departemente de vraag of Rijks-
zeggensohap al dan niet groter zou kun
nen zijn. nog niet is beantwoord.
Een toezicht op de besteding der
Rijksgelden is uiteraard onvermijdelijk
en juist. Het bestuur heeft de statuten
neergelegd voor een oplossing van dit probleem,
dat in de komende tien jaar aanzienlijk in urgentie
en omvang zal toenemen. Voor 1970 moet name
lijk volgens voorzichtige ramingen in Leiden voor
2200 studenten huisvesting geschapen worden. Dit
kost niet alleen grote financiële offers b.v. Rijks
subsidies ter hoogte van ruim twaalf miljoen ter
dekking van de onrendabele kosten, ook vraagt
het omvangrijke bouwterreinen. Voor nieuwbouw
schat men de behoefte in de komende tien jaar op
6.3 hectare! De top van de bouwactiviteit zou in
19641965 moeten komen te liggen, jaren waarin
resp. voor 300 en 350 studenten nieuwe huisves
ting gereed zal moeten komen.
Pleidooi voor „oude huis"
De krap toegemeten bouwterreinen in
de periferie maken het noodzakelijk alles
in het werk te stellen om zoveel moge
lijk huizen in de binnenstad te verwer
ven. Een argument ten gunste van het
z.g. oude huis is, dat de student levend
temidden van de burgerij iets ervaart
van het bestaan van grenzen, die in
zijn eigen wereld niet of minder sterk
zijn getrokken.
Dan mag met recht nog worden ge
steld, aldus het rapport, dat een afzon
derlijk huis in de praktijk het oude
huis in het centrum zijn bewoners de
beste kansen biedt te groeien tot een
kern van, waar nodig, ook voor elkaar
verantwoording dragende studenten.
Het grote complex, hoezeer ook onder
verdeeld in kleine eenheden, ontkomt
nooit helemaal aan het stempel van
het massale en onpersoonlijke.
Dit pleidooi voor het oude pand be
tekent niet, dat het streven met voort
varendheid grote complexen te doen
verrijzen zou mogen worden afgezwakt,
maar wel, dat de oude panden op die
grote concentraties een broodnodige aan
vulling vormen. Voor de bouw van grote
nieuwe complexen en de aankoop, res
tauratie of, indien nodig, praktisch
nieuwbouw van oude huizen gelde in
beginsel één en dezelfde onbekrompen
subsidieregeling.
Mentor en nestor
In de discussie over het ontwikkelings
plan is gebleken, dat de stelling: „De
studentenhuizen hebben naast studie en
studentenvereniging een essentiele taak
bij het geestelijk opvangen van de toe
vloed van studenten in de komende tien
jaren" algemeen wordt aanvaard. Min
der eenstemmigheid bestaat over de fi
guur van de mentor. Zo acht een ver
tegenwoordiger uit de kring der oude
ren aan de Universiteit de mentor een
vanzelfsprekendheid. Eén mentor op 60
studenten, zoals in het ontwikkelings
plan genoemd, zou nog te weinig zijn.
Anderzijds schrijft de praeses Collegii in
de Virtus van 24 november JA. in de
mentor een ernstige bedreiging van de
vrijheid van studie te zien.
Passages in een bU het rapport Sprei
ding Hoger Onderwijs tot 1970 gevoegde
nota over studentenhuizen (bijlage XV)
gaan in dit opzicht, naar het bestuur
van de stichting meent, te ver en wek
ken daardoor onrust en wantrouwen.
De gedachte de functie van nestor
aantrekkelijker te maken door het
geven van een financiële tegemoet
koming is in het zojuist aange
haalde Virtusartikel onderschreven. De
hiervoor benodigde gelden zullen niet
uit de huuropbrengsten mogen worden
geput. Dit zou de positie van de nesto
ren tegenover hun medebewoners ver
zwakken. Een beloning naar analogie
van die van een studentassistent lijkt
voorlopig nog de meest reële oplossing.
Werkgroep na ervaring
De tijd lijkt nog niet rijp voor een
concretisering van de taken van mentor
en nestor. Indien de ervaringen met de
Sterflat zich over een wat groter aantal
maanden hebben uitgestrekt, zou het
wellicht aanbeveling verdienen b.v. in
het a.s. voorjaar een kleine werkgroep te
formeren uit vertegenwoordigers van het
bestuur en leden van de Leidse Studen
ten Contact Commissie om de plannen
verder uit te werken.
Het bestuur heeft bij de ontwikkeling
van zijn plannen sinds 1952 steeds nauw
voeling gehouden met de vertegenwoor
digers der studenten. Daarvoor is voor
zover mogelijk bereikt, dat de studenten
zich voor het slagen der plannen mede
verantwoordelijk zijn gaan voelen.
De bemanning van nieuwe grote com
plexen zou kunnen geschieden door een
commissie als tot dusver, maar dan aan
gevuld met een of meer leden, benoemd
door de contactcommissie. De bij de
Sterflat ingeslagen weg leidt eigenlijk
al in deze richting.
Ook deze en wellicht vele andere vra
gen zou het werkgroepje van bestuur en
contactcommissie kunnen trachten te
beantwoorden, al blijve in het oog ge
houden, dat een formele afspraak van
minder belang is dan de kwaliteit van
dc betrokken bestuurders en de conti
nuïteit van hun lidmaatschap.
HUIDIGE LEIDSE
STUDENTENHUIZEN
In onderstaande tabel geven wij
een opsomming van de huidige stu
dentenhuizen, die onder beheer van
de stichting staan, met hun bezet
ting.
Huis Aantal
bewoners
Oude Vest 35 29
Wallon 45
Nieuwsteeg 31 21
Groenhovenstraat 13 16
Rapenburg 4 15
Hogewoerd 30 14
Oude Vest 31 9
Paviljoens A.Z103
Jan van Goyenkade 18 11
Rapenburg 5/6 19
Galgewater 8 6
Sterflat 222
Totaal 510
men van algemene voorzieningen, een
accommodatie voor gezel ligheidsverend-
gingen, alsmede aan een indeling der
woonwijken naar mannelijke en vrouwe
lijke studenten volgens de door de stu
denten in meerderheid naar voren ge
brachte wensen. Indien de vrouwelijke
studenten duidelijk zou/den kiezen voor
een afzonderlijk complex, zou uiteraard
wel overwogen kunnen worden bij wijze
van overbrugging een aantal meisjes in
het tweede Haagwegplan onder te bren
gen. terwijl tevens nogmaals onder ogen
zou kunnen worden gezien de paviljoens
aan het Piet Paaltjenspad voor meisjes
te bestemmen. Een verplichte verhui
zing van de mannelijke bewoners al
daar is voor de verwezenlijking van deze
gedachte echter wel een bezwaar.
Algemeen centrum
Corps en sociëteit streven nu in sa
menwerking met de Stichting Pro
Civitate naar een algemeen studen
tencentrum in aansluiting op de te
herbouwen besloten sociëteit. Voor een
dergelijke opzet pleiten argumenten
van principiële en economische aard.
Diezelfde overwegingen gelden voor de
nieuwe studentenwoonwijken.
Onderwijs. Kunsten en Wetenschappen
o.m. dat bij nieuwbouw of verbouwingen
De mensa zal uiteraard gefinancierd
moeten worden met ovexlheidssubsidie.
In de „Tweede nota Inzake voorzienin
gen ten behoeve van studenten" van 10
september Jl. schrijft de minister van
van een mensa een tegemoetkoming van
overheidswege in een deel van de kos
ten zal moeten worden verstrekt „en
wel tot een bedrag van 50 procent van
de vooraf goedgekeurde kosten van bouw
of verbouw en van keukenoutilage, met
dien verstande dat voor de zelfstandigs
mensa, voor zover in het resterende be
drag niet op een andere wijze zal kun
nen worden voorzien, dit percentage zo
nodig zal kunnen worden overschreden".
Spoed gewenst
De ervaring heeft geleerd, dat met
de verwezenlijking van plannen als
deze, waarvoor het pad nog niet of
maar ten dele geëffend is. bijna steeds
veel meer tijd is gemoeid dan verwacht
mag worden. Het lijkt het bestuur dan
ook gewenst dat:
A) spoedig door de betrokken instan
ties binnen de Universiteit een uitspraak
wordt gedaan over de vraag of de plan
nen verwezenlijkt moeten worden; zo
als gesteld, acht het bestuur deze pro
jecten voor een harmonische ontwikke
ling der woonwijken onmisbaar;
B) na het beginselbesluit het pro
gramma van eisen en vervolgens schets-
plan en kostenraming ten behoeve van
het Haagwegcomplex snel tot stand ko
men.
Tijdelijk in barak
Daar A) de verwezenlijking der
plannen nu eenmaal tijd zal kosten,
B) de behoefte aan gezelligheid en
maaltijden bij de sterflat zich reeds
nu begint te manifesteren, C) de so
ciëteit Minerva voorlopig met een
ernstig tekort aan ruimte te kampen
In het najaarsrapport geeft de
stichting de volgende richtlijn voor
wat in Leiden tot stand moet ko
men willen de studenten behoorlijk
gehuisvest kui\nen worden.
Jaar
Voor
Benodigde
gereed
aantal
Rijks
komen
studenten
subsidie
1960
100
f 550.000.—
1961
150
f 825.000.—
1962
200
f 1.100.000.—
1963
300
f 1.650.000.—
1964
300
f 1.650.000.—
1965
350
f 1.925.900.—
1966
300
f 1.650.000.—
1967
200
f 1.100.000.—
1968
100
f 550.000.—
1969
100
f 550.000.—
1970
100
f 550.000.—
2200
f 12.100.000.—
zal hebben tengevolge van de brand,
vraagt het bestuur zich af of het niet
noodzakelijk is op zeer korte termijn
te geraken tot de bouw van een grote
barak, waarin vorenstaande verlan
gens gedeeltelijk zouden kunnen wor
den gerealiseerd.
De kosten zouden uiteraard sterk
meevallen indien het mogelijk zou zijn
een bestaande grote barak te verwerven
en b.v. voor een bepaalde periode te
huren. Volgens een zeer voorlopige op
gave van de zijde van een architect zou
bij de bouw van een nieuwe barak,
waarin tevens een bescheiden keuken-
outillage is opgenomen, voorlopig kun
nen worden uitgegaan van een kosten
schatting van f200.per m2.
van 1957 dan ook zonder aarzelen in
deze geest mede helpen formuleren.
Voor een verdergaand ingrijpen van
Rijkswege zou het bestuur echter niet
zijn te vinden. Het gaat hier tenslotte
om vrijwilligerswerk waarvoor de
juiste personen alleen zijn aan te
trekken, als hun initiatiefmogelijk
heid niet bij voorbaat wordt ingescha
keld in de starre ambtelijke voor
schriften.
De zg. bijkomende voorzieningen bij
de grote complexen zijn in het ontwik
kelingsplan in de vraagvorm aan de
orde gesteld, omdat het bestuur hier
mede het werkterrein van anderen be
trad. Het is zeer verheugend dat sinds
dien in studentenkring een concreet
initiatief is geboren: het voorstel tot
decentralisatie van het sociëteitsleven.
Door
uigkracht, studie-eisen en milieu
In zijn reeds ter sprake gekomen Vir
tusartikel voorziet de praeses Collegii,
dat het ontstaan van studentenwoon
wijken met bijkomende voorzieningen
het zeer gecentreerde besloten gezellig
heidsleven ernstig zal aantasten om de
volgende redenen:
a) De zuigkracht van de gemeen
schap in de studentenwoonwijken (nu
reeds bij Sterflat gesignaleerd).
b) Minder tijd voor het studenten
leven door de verzwaring van de stu
dieprogramma's van de B-faculteiten,
die voorts een steeds groter percen
tage van de studenten aantrekken.
c) Het toenemend aantal studenten,
die niet uit een milieu met academi
sche traditie voortkomen, zal de gro
tere afstand tot Minerva moeilijker
overwinnen.
Tijdig bakens verzetten
Het Collegium meent, dat het Leid-
sche Studenten Corps aan zijn huidige
positie verplicht is tijdig de bakens,
waar nodig, te verzetten.
Getracht zou moeten worden finan
ciële steun van de overheid te verkrij
gen, omdat bij de voorzieningen voor
het toekomstig grote aantal studenten
ook de accommodatie van het besloten
gezelligheidsleven behoort. De finan
ciering daarvan zal de draagkracht van
ouders en reünisten te boven gaan.
Voorts zullen de voorstellers de steun
behoeven van de gehele academische
gemeenschap. In dit verband herinnert
het Collegium eraan, dat zowel Sanctus
Augustinus als Catena zich voor 'n dif
ferentiatie van het sociëteitsleven heb
ben uitgesproken.
Tenslotte pleit het Collegium ervoor,
flats voor vrouwelijke en mannelijke
studenten niet dooreen te bouwen, o.m.
opdat zoveel mogelijk inwoners van de
„tribus" van de sociëteitsaccommodatie
gebruik zullen kunnen maken.
Nauw overleg over
mensa en sociëteiten
Voorop wordt gesteld, dat het beleid
ten aanzien van mensa en sociëteiten
in nauw overleg met in de eerste plaats
de Stichting Pro Civitate moet worden
uitgestippeld. Voor een vruchtdragende
gedachenwisseling is een vooraf in eigen
kring bezinnen op mogelijkheden en
consequenties echter zeer gewenst.
In het betoog van het Collegium
wordt de vestiging van een mensa by
de grote woonwijken als vanzelfspre
kend aanvaard.
De grote toeloop van studenten
heeft het in 1952 opgestelde axioma
„vooral niet eten in eigen huis maar
in het hart van Leiden in sociëteit,
club of mensa, teneinde de bewoners
te stimuleren zich niet op te sluiten
maar aan het studentenleven daad
werkelijk deel te nemen" zijn grond-
slag ontnomen. Een zo groot aantal
studenten maakt het bereiken van
deze op zichzelf nog onvermindfird
juiste doelstelling langs deze weg illu
soir.
Vrouwelijke studenten
Een afzonderlijke bespreking behoeft
de plaats, die de vrouwelijke studenten
en de V.V.S.L. in het bijzonder in de
toekomstige woonwijken zal innemen.
Enige tijd geleden is in overleg met
het bestuur van de V.V.S.L. besloten de
helft van de tweede Haagwegplan voor
75 meisjes te bestemmen. Sindsdien is
echter gebleken, dat de opvattingen bij
tenminste een gedeelte der leden dezer
vereniging zich hebben gewijzigd: het
samenwonen op een terrein met jon
gens juichen zij niet toe. Haar voor
keur gaat uit naar een afzonderlijk
complex voor ongeveer 200 meisjes.
De structuur van het gezelligheids
leven, waarin de vrouwelijke studenten
eerst in deze eeuw in groten getale haar
intrede deden, is nog steeds in overwe
gende mate gekenmerkt door afzonder
lijke verenigingen voor mannelijke en
vrouwelijke studenten, ondanks het ont
staan van enige gemengde verenigingen
vóór de oorlog.
Na 1945 is bij grotendeels handha
ven van het oude patroon het onder
ling contact geleidelijk frequenter
geworden. Het bestuur heeft niet de
indruk, dat deze ontwikkeling recht
streeks zal leiden tot een gemengd ge
zelligheidsleven, al kan hieromtrent
in dit stadium nog niets met zeker
heid worden gesteld.
In de V.V.S.L. en het Corps gaan
stemmen op. die verwachten dat het
gezamenlijk bewonen van het terrein
rondom de Sterflat het verenigingsleven
en de in de vorige alinea aangeduide
ontwikkeling van hun leden zal schaden.
Bovendien zouden de meisjes over het
algemeen niet gaarne zo dicht op een
sociëteit willen wonen.
Anderen vinden vooralsnog, dat de
opbouw van de woonwijk volgens de
blauwdruk van de studentensamen
leving als logische consequentie met
zich meebrengt: bewoning ook door
meisjes. Binnenstad en woonwijk
verschillen weliswaar, maar die ver
schillen zijn niet groot genoeg om een
zo consequent doorgevoerde scheiding
in de woonwijk te rechtvaardigen.
Hoofdlijnen
Samenvattend formuleert het bestuur
de hoofdlijn voor zijn beleid als volgt:
Doel zij de studentenwoonwijken, die
door hun aanwezigheid alleen al diep
ingrijpen in de universitaire en stu
dentensamenleving. zo in te richten dat
zij het meest aan de behoeften van alle
studenten, georganiseerde en ongeorga
niseerde. beantwoorden. Daarom werkt
de stichting mede aan het totstandko
Het trappen,,huis" van de Sterflat: welhaast symbolisch voor de huidige situatie: de weg naar oplos
sing van het huisvestingsprobleem staat nog naar alle kanten open.
(Foto Leldsch Dagblad)
Eerste in zestig jaren
In dc loop der tijden zijn er vele gedenkboeken verschenen over
evenzovele uiteenlopende facetten van de Leidse Universitaire ge
meenschap. Hoewel jaarverslagen of een officiële geschiedschrijving
van de Universiteit nog steeds tot de vrome wensen behoren, is in het
meer luchtige (hoewel dikwijls zeer gedegen) historische genre, waarin
het gedenkboek nu eenmaal thuis behoort, een forse oogst tot rijpheid
gekomen.
In die oogst ontbrak tot dusver echter iets. Vandaag is dit gemis
opgeheven met de verschijning van het eerste gedenkboek, gewijd aan
de geschiedenis van de Vereniging van Vrouwelijke Studenten te
Leiden: een frisse uitgave, charmant van opzet en uitvoering, vlot van
stijl en illustratie, waardevol als documentatie en wat misschien
nog het belangrijkste is en wat bepaald niet van elk gedenkboek ge
zegd kan worden leesbaar.
ge feiten die het pièce de resistance van
de meeste gedenkboeken vormen.
Vooral in het eerste deel van het boek
spreekt heel duidelijk, hoe nauw verwe
ven de opkomst van de VVSL geweest is
met de emancipatie van de vrouw in al
gemene zin, hoe naast de gezelligheid
vooral de gevolgen van de strijd om het
bestaansrecht van de vrouwelijke stu
denten geleid heeft tot de hechte band,
welke de verhouding tussen de leden en
generaties der VVSL in zo sterke mate
kenmerkt.
De titel van het gedenkboek, „Kronie
ken van de VVSL, opgetekend tussen de
jaren 1900 en 1960", is gekozen in goede
harmonie met het geraamte van de op
bouw: herinneringen van reünisten en
leden aan de jaren, dat zij actief aan het
VVSL-leven en de verovering van een
eerlijke plaats aan de Universiteit door
de meisjestudenten deelnamen. Geen ge
degen opgebouwde geschiedkundige be
schouwingen, geen diepgaande behande
ling van zich steeds veranderende pro
blemen, geen zwaarwichtige historie-
schrijving, maar gezellige verhalen die
de geest ademen van de tijd, waarin zij
historisch geplaatst moeten worden. Het
accent ligt op de geest, de sfeer der be
handelde perioden, meer dan op de dro-
Gesprek over vele
actuele vragen
Dit - uiteraard in verschillende stijlen
en uiteenlopende geest geschreven en
daardoor zo aantrekkelijk gevarieerd -
„verslag" van het verleden wordt aange
vuld met een bij de opzet volgens de re
dactie gevaarlijk, na voltooiing naar ons
gevoel geslaagd experiment: een „ge
sprek" over de VVSL anno 1959. Een
openhartig gesprek met enkele leden,
waarin de gedachten worden geformu
leerd welke onder de huidige VVSL-ge-
neratie bewust of onbewust leven.
Enkele van de, voornaamste proble
men welke in dit gedeelte worden be
handeld. zijn reeds elders uitvoerig al of
niet in het openbaar besproken, doch
ook ten aanzien daarvan is dit openhar
tige VVSL-geluid van bijzondere waarde,
zowel voor de buitenstaander als voor
degenen, die zich in Universitair ver
band met deze problemen bezig houden.
Zelfs het LSG kan er zijn voordeel mee
doen gezien een opmerking over de blijk
baar nog steeds niet voltooide emanci
patie!
Bescheiden illustraties
De illustratieve en andere verluchtin
gen in en naast de tekst zijn bescheiden
in aantal en vorm. Wellicht dat hierin
de minst sterke zijde van de opzet wordt
aangetroffen. Aardig zijn daarentegen
weer de kantlijnillustraties die de VVSL-
boom in zijn groei volgen.
Een vrij beduidend aantal drukfouten
stoort merkwaardigerwijs door de char
mante vlotheid waarmee het gedenkboek
is opgezet vrijwel niet.
Buitengewoon geslaagd achten wij
vorm en inhoud van de inleiding, een
weloverwogen woord van een van de ini
tiatiefneemsters van de VVSL, thans
mevr. N. Stokvis-Cohen Stuart.
Aan de velen, die aan dit gedenkboek
hebben meegewerkt (onder meer de NV
v.h. J. J. Groen en Zoon te Leiden die
de uitgave zeer goed verzorgde) komt
een woord van hulde toe voor de grote
bijdrage, welke zij hebben geleverd tot
de reeks historische documenten over
het leven aan de Leidse Universiteit.