De dobber dobbert
lang niet altijd goedl
Geluk door het „boek"
w1
ZATERDAG 14 NOVEMBER WEKELIJKS BIJVOEGSEL PAGINA 4
iVoor/onze
sportvissers
Wanneer een dobber en wanneer een pén?
Hoe iverkt het
AUTOMATISCH
BLUSSEN
EEN GROOT SCHIP HEEFT
ZOVEEL COMPARTIMENTEN
DAT HET NIET MOGELIJK IS
OVERAL OP TE LETTEN
'TT" t.V
HlUUUh
f AUTOMATISCH
^WAARSCHUWEN;
UIT IEDER RUIM
LEIDT EEN ZUIG-
BUIS NAAR DE
BRUG. ZO WORDT
OOK DE ROOK UIT
RUIM 2 NAAR DE
BRUG GEZOGEN
OP DE BRUG IS IN
ELKE BUIS EEN
KIJKGLAS WAAR
EEN LAMPJE DOOR
HEEN SCHIJNT OP
EEN FOTO-ELEK
TRISCHE CEL
IN RUIM 2 VAN EEN VRACHTSCHIP
IS EEN DEEL VAN DE LADING
GAAN SMEULEN....
BIJ EEN BEGIN VAN BRAND
TREEDT ECHTER DE SPRINKLER
INSTALLATIE AUTOMATISCH IN
WERKING. DE SPRlNKLERKOP
IS EEN SPROEIER AFGESLOTEN
DOOR EEN KLEP. BOVEN DE
KLEP ZIT EEN GLAZEN KOLFJE
MET VLOEISTOF GEKLEMD DAT
DE KLEP GESLOTEN HOUDT..
DOOR DE HITTE VAN DE BRAND
ZET DE VLOEISTOF MEER UIT DAN
HET GLAS ZODAT HET KOLFJE j
KNAPT, OE KLEP VRIJKOM*, EN QEJ
GRfiQSÜCft GAAT SPUITEN^
WORDT EEN LICHTSTRAAL
ONDERBROKEN ZOALS
IN BUIS 2 DAN WORDT DOOR
DE FOTOCEL EEN AUTOMAAT
INGESCHAKELD WAARDOOR
DE BRANDSCHEL GAAT LUIDEN
HIERDOOR WORDT DE
OFFICIER OP DE BRUG
GEWAARSCHUWD
fPk
AA
„Hoe stel je zo'n dobber nu af?'* vroeg mijn
vriend Karei, die erg nieuwsgierig is en altijd alles
graag wil weten.
„Tot alleen het uiterste rode puntje nog boven
water staat", antwoordde ik hem.
„Waarom is dat ding dan zo lang, als alleen dat
rode puntje maar zichtbaar is?" wilde hij weten.
„Voor de stabiliteit en het evenwicht", zei ik.
En als grap voegde ik er aan toe: „En omdat ze
die rode puntjes niet los verkopen".
Over dobbers en pennen is wel het een en ander
te vertellen. Allereerst dit. In geen enkel hand
boek over de sportvisserij wordt het verschil
duidelijk gemaakt tussen het begrip dobber en het
begrip pen. Wanneer houdt een dobber op dobber
te zijn en ga je hem pen noemen en wanneer is
een pen geen pen meer en zeg je dobber?
Het verschil, dacht ik, is meer voelbaar dan
verklaarbaar. Dobber, is een zwaar massief woord,
dat aan boeiers en loggers doet denken en ook
aan mijn vaders klomp, die mijn bootje was en die
dobberde in een teil. Ik geloof dat een dobber
kort en dik moet zijn, terwijl het woord pen, een
tere, lichte, huppelende klank heeft. Een pen moet
lang en slank zijn; kleurrijk en wonderlijk mooi,
wanneer hij door een aanbijtende vis langzaam en
rijzig, voornaam soms, wordt opgeduwd en helder
wit begint af te steken tegen het donkere water.
Een dobber behoort weg te duiken, plotseling,
liefst met een hoorbare plop en hij moet een
attractieve kring achterlaten.
Maar pen, dobber of drijver, of hij nu schuif-
pen, glijdobber, steekdrijver of gleufdobber wordt
genoemd; al die kleurrijke dingen heb ik nooit
anders kunnen zien, dan als een noodzakelijk
kwaad.
Soms is een dobber onmisbaar, maar zodra hij
gemist kan worden moet hij verdwijnen, want de
vistechniek wordt er maar zelden door verbeterd.
Een pen of dobber is noodzakelijk wanneer wij
met de vaste hengel de bodemvisserij beoefenen,
maar zelfs dan kan hij nog vaak worden gemist.
Sportvissers zijn vasthoudend.
Een systeem dat eenmaal goed
werd bevonden, wordt als deug
delijk beschouwd, maar bijna altijd
ontbreekt een maatstaf. We beschou
wen een vissysteem vaak als deugde
lijk omdat we er één of twee maal een
vis mee hebben gevangen. Ik heb een
aardig voorbeeld.
De man, die ik in de polder ontmoet
te en die aan het snoeken was. klaagde
over het feit, dat hij zoveel hinder had
van loslaters. De snoek greep het aas
wel, maar bijna dadelijk kwamen de
drijvers weer omhoog.
Hij viste met acht zware rood-wltte
ballen, die al een koppel, overvoede
eenden op het water dreven. Toen ik
hem zei, dat dit veel te zwaar was,
dat de aanbijtende snoek weerstand
voelde en daarom losliet, haalde hij de
schouders op. „Onzin meneer", zei hij,
drie weken terug heb ik nog een mooie
gevangen. En met hetzelfde tuig".
Waar is het bewijs?
WIJ aanvaarden vaak een systeem
of een wijze van vissen als goed,
omdat we er bepaald resulta
ten mee behaald hebben. Maar wie be
wijst dat we er werkelijk uithaalden
wat er in zat?
Voor het vissen op brasem met de
vaste hengel hebben we een dobber
nodig. Het is nog nooit anders gezegd.
Maar toch hebben we vaak brasem ge
vangen zonder dobber. We deden dat
zo!
Een lichte, lange Japanner werd op
getuigd met een lijn van 14/100 mm en
die lijn was even lang als de hengel.
Onder aan de lijn, 20 cm van de haak
vandaan werd een gespleten hagel op
de lijn gezet. Na het inwerpen van het
aas werd de hengel in een steun gezet
en de lijn stond dan vrijwel strak op
de top. Dat uiterst fijne topje regi
streerde de beet veel duidelijker waar
schijnlijk dan welke dobber ook dat
zou kunnen doen, want we sloegen
niet éénmaal mis.
Vanuit een boot vissend en met
winderig weer, gaat dit systeem na
tuurlijk niet op. Dan gebruiken we een
pen. Maar wat voor een pen? Een pen
die. in verband met de omstandig
heden diep water, kalm water, stro
mend water zo licht mogelijk is.
Maar was is een lichte pen?
Er is veel over lichte en zware dob
bers gepraat en geschreven en er wordt
af en toe zelfs mee gedemonstreerd.
Al dat gepraat en geschrijf en gede-
monstreer heeft echter niet kunnen
verhinderen, dat er een enorme be
gripsverwarring is ontstaan over licht
en zwaar en over de taak, het doel en
het nut van dobbers.
En het is toch betrekkelijk eenvou
dig. Een lichte pen is een pen, die zeer
weinig lood nodig heeft om de Juiste
stand in te nemen en een zware pen
heeft veel nodig om de juiste stand in
te nemen. Zo is het en niet onders.
Maar wat is nu de juiste stand?
De juiste stand van een pen is deze:
het soorteiyk gewicht moet geheel of
bjjna geheel worden opgeheven door
het lood. De pen moet in balans staan;
in feite geen soortelijk gewicht meer
bezitten.
Het uitloden van een pen is daarom
een gewichtige zaak. De vis die het aas
pakt, mag beslist geen weerstand voe
len en hij mag ook niet worden afge
schrikt. Daar zorgt een juiste lood-
bezwaring voor en een juiste loodver-
deling.
De zgn. dode hoek, de hoek waarin
de vis het aas niet kan benaderen of
moeilijk kan benaderen, dient zoveel
mogelijk te worden opgeheven. Daar
zorgt alweer de juiste loodverdeling
voor. En dan moet de pen het aanbij
ten zo goed mogelijk registreren: d.w.z.
de aanwezigheid van een vis, het aan
tikken van het aas, het proeven en
sabbelen en daarna het deugdelijke op
nemen en accepteren van het aas moe
ten duidelijk afleesbaar zijn van de
handelingen die de pen verricht.
Pen bestaat uit twee delen
DE loodplaatsing ls vrij eenvoudig.
Een pen bestaat feitelijk uit twee
delen; de onderhelft die voor de
stabiliteit zorgt en de bovenkant; de
antenne, die het registrerende deel
vormt.
Ongeveer een meter van de haak
wordt zoveel lood geplaatst, dat de pen
tot even boven de kurk wegzinkt. Het
volume van de boven water staande
antenne, wordt nu gecompenseerd
door zeer fijne loodhagel op ca. 20 cm
vanaf de haak. Klein lood dat ver
deeld wordt in een onderlinge afstand
van ca. 5 cm.
De bovenkant van de pen, de an
tenne dus en de onderste loodhagel van
't tuig. vormen samen het registrerende
gedeelte. Met de rest van de pen en de
rest van het lood, hebben we niets van
doen: dit zijn vistechnische onder
delen die slechts indirect iets met de
aasaanbieding hebben te maken.
Neem de pen zo licht mogelijk.
Daar komt de spraakverwarring weer!
Welke pen registreert het best? Ik zal
het u met cijfers tonen.
Wanneer een pen van 20 cm lengte
tot het uiterste puntje wegzinkt onder
de belasting van 4 loodhagels, dan zal
die pen, wanneer één loodje wordt op
getild, 5 cm boven het water komen.
Het opheffen van 1 loodje is dus vol
doende om de pen voor een kwart uit
het water te krijgen. In feite is het nog
meer, maar laten we het eenvoudig
houden.
Wanneer men een zware pen neemt,
die tien maal meer lood moet hebben,
zal slechts 1/40 deel zichtbaar worden
bij het tillen van 1 loodje. Een regi
stratie die nauwelijks zichtbaar zal
zijn.
Een lichte pen kan toch stabiel zijn.
Als hij maar voldoende lengte bezit.
Een lange pen met een laagzittend
drijflichaam, staat ongelofelijk stabiel
in het water. Ook al staat er veel trek
of een heftige golfslag. En die sta
biliteit is nodig, want een pen mag niet
kantelen en dansen. Die bewegingen
worden vaak aan het aas medegedeeld
enn er zijn maar weinig bodemvissen,
die gesteld zijn op een wippend of
springend stukje aas.
Voor stil water kan een vrij korte,
maar wel slanke pen worden gebruikt.
Voor het zwevend vissen kan iedere
lichte pen worden gebruikt, maar het
drijf vermogen moet bijna volledig
worden gecompenseerd door loodbe-
zwaring. Het mooist vist een pen die
stuit tegen de oppervlakte. Hoe min
der van een pen boven het water staat,
hoe mooier het is.
Schuifpen
VOOR de werphengel wordt vaak
een schuifpen gebruikt, die men
op diepte 9telt door middel van
een stuitje op de lijn. Een stuitje is
een knoopje van garen, dat schuivend
op de lUn wondt bevestigd en dat
wordt afgewerkt met tubelijm. De pen
blijft er op stuiten zodra het aas de
afgestelde diepte heeft bereikt.
Zo'n schuifpen wordt vaak gebruikt,
terwijl hy vaak overbodig is. En niet
alleen overbodig, maar zelfs hinderlijk
en doelloos. Een schuifpen is alleen
prettig, wanneer zwevend moet worden
gevist!
Voor de bodemvisserij kan veel beter
een waker worden gebruikt. Die heeft
geen weerstand; er behoeft niet te
worden gepeild en diepteverschillen
zijn geen problemen.
Wanneer schuif lood wordt gebruikt
in combinatie met een dobber, denk er
dan aan dat de pen moet worden uit-
gelood. Schuiflood blijft op de bodem
liggen, wanneer de vis met het aas
wegloopt en hij moet het volle soorte
lijk gewicht van de pen meeslepen.
Meestal doet hij dat niet, meestal laat
hy het aas los.
Wanneer schuiflood wordt gebruikt
in combinatie met een dobber, moet de
dobber boven het schuiflood worden
uitgglood.
De gleufdobbers, bijna altijd ge
bruikt voor het snoeken met levend
aas, vallen vaak van een lijn van
nylon af. Beter is het steekdobbers te
gebruiken, die even gemakkelijk op de
lijn kunnen worden gezet, maar er
nimmer van afschieten.
JAN SCHREINER
OP de man af eerlijk ge
vraagd: .Leest U nog véél?
O: ik kén het excuus.
„Zó druk, zó druk.
Dónhet concert, het to
neel, de film, de radio ende
televisie. Ik kom er eenvoudig
niet meer toe".
Ze vinden er de concentratie
niet meer voor. Ze rennen van
dit naar dat, ze kennen geen
rust.
Ze kunnen zich 's avonds niet
meer met een boek installeren,
om er Zich werkelijk in te ver
diepen.
Een krant, een tijdschrift,
liefst met veel plaatjes.
En korte, kernachtige artike
len.
Ja: dót gaat nog. Maar dikke
boeken?
Wie kan dié nu verstouwen?...
Fr wós een tijd.:....
Zonder radio, zonder tele
visie.
Wél veel minder schokkend,
minder oppervlakkig óók.
Ik herinner me die tijd. Toen
de vader van het gezin nog een
eigen studeerkamer had, waar
de typische sigarenlucht hing.
Daar was 't 's avonds stil, héél
stil.
Als we goede nacht kwamen
zeggen, zat daar de vader.
Hij had zich in waarheid
„geïnstalleerd".
In de brede leren fauteuil. De
plaid om de benen.
Herinnering uit een óndere
tijd.
Alleen de klok tikte. En er was
het geritsel van het omslaan der
bladzijden van het boek.
Dat boek wós er. Dat boek
liet niet los.
Dat móest uitgelezen worden.
En het kón nog.
Soms, als het héél mooi of
heel moeilijk was, wel tweemaal.
Kom daar nü eens om
Tóch had die vader het over
dag druk. Héél druk zelfs.
Maar de avond was voor
't boek.
Ja: zult U zeggen wat ge
makkelijk in een tijd zonder af
leiding te kust en te keur.
En hoe saai, hoe dodelijk saai,
zult U misschien óók zeggen.
Zeker, de mensen van toen
kenden dat óndere niet. Dat
vliegen van hot naar her. Die
gevaarlijke onrust, die ons allen
in haar ban houdt.
Bedenk wél, dat de onrust U
steeds meer in haar greep krijgt,
naarmate U er aan toe geeft.
De voortgang van de tijd kan
niet ongedaan gemaakt.
We zouden 't niet willen óók.
Kunnen we ons echter niet in
toom houden en tenminste één
of twee avonden bestemmen
voor 't boek, dat wérkelijk ge
luk brengt?
Misschien dat er iets méér
van blijft hangen, dan van alles,
wat avond aan avond door de
ether giert
ZOU 't mogelijk zijn?
Zouden we werkelijk
's avonds nog enige uren
achter elkaar intens door een
boek „gevangen" kunnen wor
den?
Zonder dat de onrust ons op
de hielen zit.?
Natüürlijk is het mogelijk.
Anders zouden er geen uitge
vers. geen bibliotheken, geen
boekwinkels engeen boeken
meer zijn.
Wie echter verder kijkt dan
z'n neu6 lang is, weet bést, dat
er bij velen „geestelijk" iets mis
is.
Dat by hen 's avonds de dage
lijkse spanningen niet meer
in nieuwe geestelijke spanningen
haar voortzetting vinden.
Het .dikke" boek is bij hen
al volkomen taboe.
Het pocketboek wil nog wel.
Hoe korter hoe beter, hoe
prettiger, voor de meesten.
Zelfs bondig-markante uit
treksels van lange romans deden
hun intree.
Vier voor de prijs van één
dikke.
En men dénkt ze nu te ken
nen
j IE benijdt niet deze grijs
aard?
Hij kent nog de rust voor
een der dikste boeken van de
tijd, het „boek der boeken"
Het boek der „eeuwigheid".
Het licht valt erop, uit het
duister om hem heen.
Hóe gelukkig is hij ermee!
Moet men eerst óók zo oud
worden ,om dat geluk te ken
nen?
En het te waarderen?
FANTASIO
Foto Will Eiselln, Rijswijk