MIJNSBERGEN
Hel vervroegen van paperwhifes
Een Zoeklicht
ZATERDAG 10 OKTOBER
WEKELIJKS BIJVOEGSEL
PAGINA 2
In het onderste kuiltje van de maatschappij
Augustijner
pater
stichtte een thuis voor daklozen
v OP DE BOEKENMARKT
Zwervers plaatsen zichzelf voor goed buiten de maatschappij
Pater Isaas Mijnsbergen, het rustpunt in een zwerversleven.
(Speciale berichtgeving)
Zij hebben geen eigen dak boven het hoofd. Een vaste werkking
en een carrière zijn voor hen volmaakt vreemde begrippen. Een
vrouw, kinderen, een gezinsleven vormen geen deel van hun bestaan.
Zij erkennen slechts de volkomen vrijheid van het gaan over de
wegen, die nergens heenleiden.
Ongeveer tienduizend mannen leven er zo in ons land, zwervers,
sommigen van nature en ware levenskunstenaars, anderen geslagen
door het lot, maar allen mensen, die iedere mogelijkheid tot aanpas
sing aan de „normale maatschappij" verloren hebben. En enkelen
zijn parasieten, voor wie zelfs degenen, die zich de eenzaamheid der
zwervers hebben aangetrokken, op hun hoede moeten zijn.
„Hun lot hebben aangetrokken": ook voor de thuisloze, die, op
zichzelf aangewezen, zijn dagen volmaakt, heeft deze tijd der sociale
bewogenheid nieuwe deuren opengemaakt, deuren, die weliswaar
geen toegang geven tot het veilige burgerbestaan, maar dan toch wel
tot een verblijfplaats, waar menswaardige voeding en onderdak te
vinden zijn en een beperkte orde en regelmaat het verblijf niet te
zwaar maken. Na een weken of soms wel maanden durende zwerf
tocht bewijzen hier de meest verstokte minnaars van de totale onge
bondenheid met een vaak langdurige onderbreking van hun reislust,
dat de sfeer hen bijzonder goed doet.
AAN de buitenkant van Eindho
ven, in een wyk waar de Bra
bantse huisjes volgens oud model
nog tegen elkaar staan aangeleund,
rijst temidden van zwaar geboomte een
statige villa op. Al dertien jaar nu
draagt dit gebouw de naam van Labre-
huls en het is in die tijd voor talloze
dakloze mannen in Nederland het
symbool van warmte, veiligheid en ge
zelligheid geworden. Zaken, die men óf
nooit heeft gekend, óf als een dierbaar
kleinood, herinnering aan een onbe
reikbaar verleden, diep in zijn hart
Het lever angt de weg Het op han gezichten ztjn sporen na
met zich draagt. Stichter en leider van
het Labrehuis is de Augustijner pater
Isaas Mijnsbergen, een man wiens don
kere priesterkleding, bril en haren een
contrast vormen met de vriendelijk
heid en de menselijke bewogenheid, die
zijn gehele gelaat uitstraalt, wanneer
hij ons spreekt over de moeilijke voor
bije jaren en over de grootste uitbrei
dingsplannen, die op het punt staan
realiteit te worden. Zelf is hij er direct
bij om ons er op te wijzen dat zijn
Labrehuis niet uniek is in ons land,
maar een schakel vormt in een zestien
tal gelijksoortige verblijfplaatsen tel
lende keten. De bezetting van deze
„soephuizen", zoals de zwervers ze noe
men, bestaat gemiddeld uit zo'n drie
duizend man. „Zevenduizend zijn er dus
altijd onderweg en het verloop is bij
ons daarom nogal aan de hoge kant",
licht pater Mijnsbergen toe.
Geregistreerde zwervers
Maar de man, die een van deze op
vangcentra de rug toekeert en zijn reis
hervat, verdwijnt toch niet zondermeer
in het niets. Want al deze tehuizen,
gefinancierd en geïnspireerd door bijna
evenveel godsdienstige en sociale in
stellingen als ons land telt, werken
samen in de commissie „Thuislozen-
zorg", waarvan een registratiebureau
in Den Haag een uitloper is. Zodra een
van de gasten de deur van het Labre
huis achter zich in het slot trekt, gaat
er een seintje naar het bureau, waar
men de naam van de vertrokkene in
een kaartsysteem opneemt. Hetzelfde
gebeurt bij aankomst van een nieuwe
logé en een overeenkomstige gang van
zaken speelt zich af in de overige te
huizen. Op deze wijze beschikt men
over een globale aanwijzing, waar een
bepaalde persoon zich bevindt.
„Het onderste kuiltje van de maat
schappij", zo noemt de pater de situatie
waarin zijn beschermelingen verkeren.
Onze samenleving kent een aantal
regels, een patroon, dat men zich eigen
moet maken om in harmonie met zich
zelf en de medemens door het leven te
gaan. Tal van lichamelijke of geestelijk
gehandicapten missen deze zo brood
nodige geschiktheid zich aan te pas
sen. Allerlei instellingen van zeer ver
schillende opzet zijn in het leven ge
roepen deze misdeelden op te vangen,
zo mogelijk van hun gebrek of rem
ming af te helpen en hen weer te vor
men tot burgers, die de maatschappij
en het leven daarin aankunnen. Op
de ruim elf miljoen Nederlanders gaat
het hier om verschillende honderddui
zenden, maar daarbuiten is er een aan
tal mensen voor wie zelfs de genoemde
instellingen geen oplossing van hun
moeilykheden kunnen bieden. Zij be
vinden zich in het ..onderste kuiltje
van de maatschappij", waar men zijn
onmaatschappelijkheid zy het tot
op zekere hoogte nog uit kan leven.
In het Labrehuis kan men blijven of
weggaan, wanneer men dat wil. Niets
dat hier de zwerver, de losgeslagene,
tegenhoudt of het moet het gevoel van
„huis gekomen" zijn.
Bij een theoretische opdeling van de
bewoners van het Labrehuis, zou men
hen moeten onderbrengen in een asiel
voor psychopaten, een gevangenis, een
sanatorium voor drankzieken, in land-
kolonies, veenhuizen of een kosthuis
zondermeer. Er bevinden zich ook nog
enkele echte „natuur-zwervers" onder,
lieden die door het praktisch overal
geldende verbod op venten en bedelen,
van hun .normale" bestaansmogelijk
heden zijn beroofd.
Drie categorieën
f In het tehuis van pater Mijnsbergen
worden zij allen, van welke pluimage
ook, opgevangen en over de drie be
staande groepen verdeeld: één cate
gorie kan het niet zonder leiding stel
len, de tweede heeft bewezen het zon
der dat wel te kunnen doen en in de
derde plaats zijn er de ouden van
dagen, die in het milieu van het nor
male bejaardentehuis zich niet zouden
kunnen aanpassen.
ALS wij pater Mijnsbergen naar de
bedoeling van dit alles vragen,
begint hij te glimlachen en legt
ons uit, hoe hij dertien jaar geleden
begonnen is met een ideaal voor ogen:
van deze dakloze zwervers oppassende
en hardwerkende burgers te maken.
Nu, na jarenlange ervaring, heeft men
moeten erkennen dat dit onmogelijk is.
In sommige gevallen is het wel gelukt,
maar dan was er toch veelal reeds
sprake van een sterke binding met de
gevestigde maatschappij. Maar over het
algemeen moet men tevreden zijn,
wanneer men van de zwerver een goe
de zwerver kan maken, namelijk in die
zin dat hij in het kader van bijvoor
beeld het Labrehuis zijn plaats heeft
gevonden en die weet te behouden.
Want de mannen zitten bepaald niet
de gehele dag met de armen over el
kaar. Sommigen zijn belast met werk
zaamheden in het huis zelf, anderen
met de verzorging van de kleine vee
stapel. Een belangrijk deel werkt in de
papierophaaldienst en de papierper-
serij, welke geheel door de bewoners
van het Labrehuis zelf worden gedre
ven. Met bakfietsen en een vrachtauto
rijden zij Eindhoven en omgeving af
om oud papier op te halen. In een rui
me opslagplaats van twee verdiepingen
wordt dit gesorteerd en geperst, waar
na het zijn bestemming bij de industrie
vindt voor de vervaardiging van ver
pakkingsmateriaal. Op de dag van ons
bezoek was in de perserij juist een
record van 8000 kg. bereikt. Met de op
brengst van deze arbeid voorziet men
in bijna eenderde van de onkosten van
het Labrehuis. Maar wat veel belang
rijker is: hier ontvangen deze in vele
opzichten teleurgestelde mannen een
nieuw gevoel van eigenwaarde, doordat
zij zich weer in het arbeidsproces voe
len ingeschakeld. En al moet men dit
zeker niet zien als een arbeidstherapie,
die geschikt maakt voor werkelijke
arbeid in de maatschappij later, dit
past in het beeld van de „goede zwer
ver", zoals pater Mijnsbergen die voor
zich ziet.
BINNENKORT zal aan de andere
zijde van de tuin van het Labre
huis een nieuw en aan alle mo
derne eisen beantwoordend gebouw
voor 150 thuisloze mannen worden
neergezet. Pater Mijnsbergen, die op
zeer bescheiden schaal temidden van
„zijn" zwervers begonnen is, rijdt thans
in een kleine personenauto van de ene
relatie naar de andere om de vele con
tacten, die hij heeft gelegd en die no
dig zijn voor de voortzetting en de uit
breiding van zijn huishouden, te ver
stevigen. Een vaste staf bestaande uit
een adjunct-directeur en administra
tief personeel staat tot zijn beschik
king en een psycholoog en een psychia
ter zijn regelmatige bezoekers gewor
den. Hun adviezen zijn bijvoorbeeld bij
de nieuwbouw van doorslaggevende
aard. Als dit laatste eenmaal is ver
wezenlijkt, zal het Labrehuis-werk op
een nog meer verantwoorde leest kun
nen worden geschoeid.
Aan hun eigen bar in het Labrehuis wisselen de zwervers hun be
levenissen uit. Sommigen zullen de volgende dag al weer op pad zijn
maar velen blijven, soms jaren, omdat zij hier iets hebben gevonden
wat in de grote wereld voor hen onbereikbaar was.
Een thuis
Maar desondanks zullen de daklozen
blijven in dat bewuste „onderste kuil
tje" waaruit ontkomen haast niet mo
gelijk en door de betrokkenen eigenlijk
niet gewenst wordt. Maar de Augu
stijner pater trekt zich hier niets van
aan. Hem gaat het er tenslotte om de
zwervers datgene te geven, dat hun
elders nooit meer ten deel zal vallen:
een thuis!
M. Revis. „Spoorzoekers". Wereld
bibliotheek. Amsterdam 1959.
M. Revis is een auteur, die in het
midden van de jaren dertig een typi
sche aanhanger was van de toenmaals
in de letterkundige wereld enige roe
ring veroorzakende richting van „de
nieuwe zakelijkheid". Kenmerken van
deze richting waren journalistieke bon
digheid, vaart, rake flitsen, het gebruik
maken van de onvoltooid tegenwoor
dige tijd en bij voorkeur de keuze van
een min of meer „technisch" onder
werp. Zijn roman „Gelakte Hersens"
genaamd, die het leven van Henri
Ford tot onderwerp had, maakte toen
deze verscheen (1934) veel opgang, hoe
wel het werk zijn afkomst van de Rus
sische schrijver Ilja Ehrenburg (Leven
der auto's) niet onder stoelen of ban
ken stak.
Wanneer wij dus zien, dat de nieuwe
roman van Revis de ondertitel „roman
van een laboratorium" draagt, dan
wekt dat geenszins verwondering. Wel
verbaast het enigermate wanneer men,
na de mededeling van de schrijver „De
personen uit dit boek zijn geheel en al
voortbrengsels van de verbeelding van
de auteur", leest dat het laboratorium
in kwestie een onderdeel vormt van
een oliebedrijf, genaamd Shell. Deze
naam toch kan men met geen moge
lijkheid beschouwen als geheel en al
een voortbrengsel van de verbeelding
van de auteur. Rest de vraag of het
mogelijk is om een bestaand bedrijf te
bevolken met fictieve wezens.
Doch deze inconsequentie daargela
ten: „Spoorzoekers" is zonder twijfel
een meeslepend verhaal over een on
derwerp, dat men niet dagelijks tegen
komt. Men volgt gespannen de proef
nemingen van de chemici en men
ondergaat welhaast de bezetenheid van
deze mensen voor hun werk. Men krijgt
een helder inzicht in het samengaan
van twee, uit moreel standpunt bezien,
moeilijk verenigbare zaken; wetenschap
en winst.
„Een paar honderd man van de
Standard zijn twintig jaar, veertig man
van de Shell 10 jaar, bezig geweest een
anti-klopstof voor benzine te vinden.
Is de bestrijding van honger minder
belangrijk?" Dit vraagt de chemicus
Brandhorst zich af, wanneer hij te ho
ren krijgt, dat zijn zoeken naar een
middel tegen de brandvlekziekte, die
jaarlijks een groot deel van de maïs-
oogst verwoest, gestaakt moet worden,
omdat de toepassing van wat hy ge
vonden heeft, de kostprijs niet zal dek-
Deze Brandhorst lost dit probleem
voor zover het hem persoonlijk betreft
op door zijn ontslag te nemen.
„Spoorzoekers" is een roman, die het
eigenlijk van zyn „on-menseljjkheid"
moet hebben. In een boek als dit is het
leven van een bedryf, van het labora
torium, de dynamische factor. Ik vind
het daarom jammer, dat Revis ook nog
zoveel ruimte heeft verbruikt met het
beschrijven van Jubileums, personeels-
feestjes en St.-Nicolaasmiddagen voor
de kinderen. Het is wel aanvaardbaar,
dat een schryver een tegenwicht zoekt
in de dagelijksheid voor het robotach
tige, dat dit verhaal heeft deze al
te grote huiselijkheid brengt eigenlyk
een belachelijk element in dit overigens
indrukwekkende boek.
Marie Van DesselPoot. „Kogels
voor Eenzamen". De Arbeiderspers
Amsterdam 1959.
„Op deze schone dag van oktober
heeft de zon in al haar glorie gestaan
boven de bergen en wouden van de
Belgische Ardennen"Het gezel
schap van de industrieel Charles Lozefc
keert dan ook vermoeid, maar tevreden
terug van de jacht. Maar ojé, één ont
breekt er op het appel. „Paul is dood",
gilt Anne Gaspar. En Jawel hoor, in-
plaats van de verwachte zesender, ligt
hun vriend Paul Foulon ontzield ter
aarde. Dat geeft verwarring. Op ieder
een, die met de jacht te maken heeft
gehad, valt verdenking, want nietwaar:
„U denkt dus niet, dat het slachtoffer
een einde maakte aan zichzelve?" (sic.)
Gaston Ravet heeft de oude buks
gebruikt, maar hij is ziek geworden.
Arthur Briand loopt in zijn cel heen en
weer, want de commissaris van politie
vond zijn goudbruine, bijna amber
kleurige ogen verdacht. Anne Gaspar
(van de gil) zit op haar brits; haar
molligheid is verdwenen, haar haren
werden grijs. Gelukkig krijgen hun
advocaten het tweetal vrij. Maar Ar
thur moet naar het gesticht van de
zenuwarts. Charles, de gastheer van de
ongeluksjacht, dwaalt rond op de plek
van de misdaad. Wat is dat? Zijn
spaniel heeft een zwart garen hand
schoen voor zyn voeten gelegd! Het
bloed stolt hem in de aderen. Weer het
parket erbij. Zes drijvers en bloc ver
dacht! Gelukkig raakt nu een van de
verdachten opgesloten in een kapel en
schrijft daar, alvorens van de honger
te sterven, een bekentenis. Lijk en
papier worden ontdekt bij de jaarlijkse
schoonmaak. En nog twijfelt men
Deze koek wordt ons opgediend in
het jaar 1959. Ja, Ja.
CLARA EGGINK
Is het eigenlijk nog wel nodig
U op te wekken het komende
seizoen voor bloembollen te zor
gen? Ik geloof het wel; er ko
men nog steeds vele mislukkin
gen voor die beslist voorkomen
hadden kunnen worden. Met
paperwhite's, de bekende, sterk
geurende witte trosnarcissen, af
komstig uit Zuid-Frankrijk be
hoeft men zich echter niet te
vergissen. Ze kunnen zonder de
minste moeite in bloei gekweekt
worden en ik kan U verzekeren:
het is de moeite wel waard. De
bollen dient men bij een solide
firma te bestellen en doe dat nu
zo spoedig mogelijk. Als men te
laat bestelt en te laat met de
cultuur begint, tracht men de
verloren tijd in te halen en wor
den ze al direct in een normaal
verwarmde kamer gezet. Het is
veel beter het met hen voorlopig
maar een beetje rustig aan te
doen. Laat ze eerste maar eens
wortels vormen in een onver
warmde kamer en als ze dan
eenmaal groeien, kan met ze wel
in 'n wat warmer kamer zetten.
Paperwhite's behoeft men niet
in aarde te kweken; ze kunnen
in schalen of in potten met
grind en water tot bloei gebracht
worden. U heeft niet veel anders
te doen dan te zorgen voor wat
fijn gewassen grind, waarvan
een laagje op de bodem van de
schaal komt te liggen. De bollen
worden er netjes naast elkaar
op gezet, zó, dat ze elkaar ook
nog een beetje steunen. Daarna
moet men de schaal opvullen
met grind en water zodat de
neuzen van de bollen juist onder
het grind zitten. Nu heeft U
niets anders te doen dan te
gieten. Het grind moet steeds
vochtig blijven, want als de
bollen eenmaal wortels gevormd
hebben en het grind is te droog,
komt er van de bloemknoppen
ook niets meer terecht.
Paperwhite's hebben dit voor.
dat ze niet eerst, zoals vrijwel
alle andere narcissen, een don
kere kastbehandeling moeten
ondergaan; ze kunnen direct in
':?t volle licht gezet worden.
Na de bloei kan men ze als
vaardeloos beschouwen. Ze kun
nen binnenshuis niet meer ver
vroegd worden en ze deugen ook
niet meer voor tuinbeplanting.
G. KromdUk.