MET DOORSTEEK EN BERGBEKLIMMING
NADERT EINDE N. GUINEA - EXPEDITIE
Een blanke is voor Papoea's een wonderdier
Waar zaten Bar en Dasselaar?
DUITS-BRITSE VERHOUDING
THANS UITERST GESPANNEN
VISSERSVLOOT VAN POLEN
WORDT GEMODERNISEERD
ZATERDAG 19 SEPTEMBER 1959
(Door dr. L. D. Brongcrsma, wetenschappelijk leider der expeditie)
Op 8 augustus vertrok dr. Chr. Bar voor de
doorsteek naar Hollandia. De bestuursambtenaar
G. H. Dasselaar was al vooruit gegaan en had
een bivak ingericht aan de Ok Bie, waar Bar zich
bij hem zou voegen. Van daaruit zouden zij verder
de Ok Bie afgaan en dan langs de rivier de
Sobger. Op 27 augustus zouden zij daar nieuwe
voorraden afgeworpen krijgen. Het laatste be
richt, dat ik van Bar kreeg was een brief van
13 augustus, waarin hij mededeelde, dat alles
goed was verlopen. Hij had bij Denmatta in het
dal van de Ok Tsjop zijn voorraden kunnen aan
vullen, dank zij de opvoer per helikopter. Dasse
laar had voornamelijk geleefd op voeding, die hij
van de bevolking had kunnen krijgen (bataten
en varkensvlees). Zo hadden zij dus een ruime
voorraad om verder te gaan naar de Sobger. Met
zorg was de plaats voor de dropping op de kaart
aangegeven. Een vlieger van de Zendings Lucht
vaart Vereniging had al eens gekeken en had ons
bericht dat de plaats zeer geschikt leek. De vlie
gers van de Dakota van Hollandia naar Merauke
waren ingelicht om uit te kijken of zij op dinsdag
en woensdag (25 en 26 augustus) al rooksignalen
zagen. Zij konden dan de preciese plaats door
geven. Nu was het op die dagen vrij slecht weer
en het was geen wonder, dat zij door de bewol
king niets zagen. Vol spanning wachtten wij dus
27 augustus af en wij bleven aan de radio luiste
ren om te horen hoe het zou gaan. Om 12 uur
startte Papa Yankee (de Twin Pioneer) van
Sentani en van tijd tot tijd vroegen wij aan Sen-
tani of aan Papa Yankee hoe het er mee stond,
maar als enig antwoord kregen wij: „Niets te
zien".
Bezorgdheid en
opluchting
Men vloog de Sobger op totdat het dal
te nauw was. men vloog de Sobger af tot
de uitmonding in de Idenburgrivier,
maar geen spoor van leven. Tegen half
drie besloot men naar Hollandia terug
te keren. Men hield echter wel rekening
met de mogelijkheid, dat Bar en Dasse
laar sneller opgeschoten zouden zijn en
dat zij zich al tussen de monding van
de Sobger en Oebroep of Senggi zouden
bevinden, maar ook dat leverde niets op.
Het was niet te miskennen dat wij wel
wat met dit geval inzaten. Het was dat
Bar een zo uitstekend rimboeloper is,
dat wij ons nog niet echt ongerust maak
ten. Als er ook maar iets van bewolking
is, wordt het praktisch onmogelijk om
zeker te zijn dat men alles onder zich
heeft gezien. Zelf heb ik dat in 1955 mee
gemaakt, toen ik drie uur met een Cata-
lina over het centrale bergland mocht
meevliegen om naar een verdwenen
vliegtuig te zoeken.
28 augustus deelde Sentani ons mee,
dat men het nogmaals zou proberen. De
Twin zou van Sentani naar Sibil vliegen
en ons benzine voor de helikopter bren
gen en op de terugweg zou men weer
gaan zoeken aan de Sobger. Ook de
Cessna van de Zendings Luchtvaart Ver
eniging zou naar Sibil gaan en zou ook
uitkijken. Wij bleven dus weer uitluis
teren.
Tegen half tien arriveerde de Twin en
terwijl wy al naar het vliegveld liepen
en de Twin voor de landing rond cirkel
de, kwam in eens het bericht: De Cessna
heeft Bar en Dasselaar gevonden. Met
de chef vlieger van de Kroonduif bestu
deerden wij de kaart en verdiepten ons
in speculaties over wat er gebeurd zou
kunnen zijn. De Cessna landde ook en de
vlieger Johannsen kwam aan de hand
van de kaart vertellen, dat hij aan de
Kloof- of A-rivier drie rookvuren had
gezien, en dat was het afgesproken sein
dat Bar zou geven.
Het weer werd boven de Sibil minder
goed, er kwam meer bewolking en men
besloot dus zo spoedig mogelijk te ver
trekken. Eerst startte de Cessna daarna
de Twin en samen vlogen zij naar de
A-rivier. Inderdaad daar vonden zij de
vermiste groep van Bar en Dasselaar.
's Middags ging de Twin van Sentani
weer terug om 900 kg voedsel te brengen.
Men vond een keurig opengekapt terrein
voor het afwerpen van de zakken en
daarnaast op een platform in de top
van een boom zaten Bar en Dasselaar.
Men wierp kokers met berichten af en
op de gestelde vragen antwoordde men
van de grond met rookvuurtjes. Zo
werd afgesproken dat er op 12 septem
ber nogmaals een dropping zou zijn,
maar dan op de afgesproken plaats aan
de Sobger. De groep moest nu dus naar
het oosten over een bergrug van 3000
meter om het dal van de Sobger te be
reiken en het geheel leverde een vertra
ging van zestien dagen op.
Rivierenpuzzel
Wat was ©r gebeurd, dat Bar zo ver
naar het westen was terecht gekomen?
Op een vorige tocht, die Bar en Dasse
laar maakten naar de Kiwirokvalled en
naar de Ok Bie waren zij tot de con
clusie gekomen (uit de richting waarin
de Ok Bie liep), dat dit een bronrivier
van de Sobger moest zijn. Nu was geble
ken, dat dit niet juist was. De Ok Bie
boog blijkbaar iets verder noordelijk
naar het westen en mondde daar in de
Kloofrivler uit. In ieder geval wisten
wij nu tenminste iets meer over de
Kloof rivier, die op de bestaande kaar
ten meestal als een stippellijn stond
aangegeven omdat men niet veel meer
wist dan dat daar een rivier liep, maar
van de loop van de rivier was niets be
kend. Wel scheen kort geleden een geo
loog van de Nederlands Nieuw-Guinea
Petroleum Maatschappij een eindje de
benedenloop op geweest te zijn.
Weer wachten
Het Iaat zich indenken dat wij dol
gelukkig waren toen wij hoorden, dat
de vermiste schapen gezond en wel
terecht waren. De vliegers van de
Kroonduif voegden aan de te drop
pen voorraden nog een gift toe, n.l.
een kistje met daarin een vierkante
fles geestrijk vocht. Nu moesten wij
dus weer zestien dagen wachten
voordat wij weer bericht zouden krij
gen. Daarna weer tien dagen, want
dan waren Bar en Dasselaar in Oe
broep, waar de missie een radiosta
tion had.
Naar Julianatop
Inmiddels werd in het dal van de Ok
Tsjop hard gewerkt aan het pad naar
de Julianatop. Ook daar viel het werk
niet mee en men had daar ongeveer
acht dagen vertraging. De bevolking
van het Tsjopdal voelde er niets voor
om verder het dal ln te gaan en men
kon dus ook geen gidsen krijgen en
evenmin hoorde men iets over een be
staand pad. Ten westen van de kam
pong Denmatta maakte men het Julia
na bivak, vanwaar uit de bevoorrading
voor de klimploeg zou plaats hebben.
Van dit bivak uit begonnen dr. H. Th.
Verstappen en de sergeant der mari
niers J. A. de Wijn een pad te kappen.
Het terrein was moeilijk en de vorde
ringen waren traag. Later kregen zij
versterking van ing. A. E. Escher, de
luitenant ter zee arts 2e klasse M. O.
Tissing en de cineast. P. ter Laag.
Het weer beslissend
De kapploeg ging vooruit, de anderen
verzorgden de opvoer van levensmidde
len en onderhielden de verbinding met
het Juliana bivak. Volgens de laatste
berichten zou men vandaag 30 augustus
op 3300 meter boven zee komen, bij een
meertje, dat ten noorden van de top
ligt. Daar moest een klein bivak komen,
van waaruit de beklimming zou worden
ondernomen. Veel hing nu van net
weer af. Wij hoopten, dat de klimploeg
van vijf man met hun zes dragers voor
10 september weer in het Juliana bi
vak terug zouden zijn. Was dat het
geval dan konden zij per helikopter
naar het basiskamp in de Sibil terug
gebracht worden. Werd het later dan
zouden zij ook dat stuk nog moeten
lopen. Uiterlijk 12 september moest de
helikopter de terugreis naar Tanah Me-
rah aanvaarden om daar gedemonteerd
te worden. Nu er nog maar één helicop
ter was, werd het te riskant om deze
geheel alleen naar Merauke te laten
vliegen. In Tanah Merah werd de heli
kopter aan boord van de „Cycloop" van
de KPM geladen en daarmee naar Me
rauke gebracht.
Naar de bivaks
Vandaag was het zondag. Geen radio
verbinding en geen vliegtuigen. Het was
voor het eerst weer volkomen helder en
als ik opstond kon ik het Digoel geberg
te weer eens in volle glorie zien. Al had
ik dus vandaag niets te doen, het lukte
mij toch niet om eens uit te slapen. Het
was zulk mooi weer, dat ik besloot om
een bezoek aan de andere bivaks te bren
gen. Met de helikopter, gevlogen door de
chef vlieger Warman, vertrok ik om
kwart over acht. Wij gingen het Orion-
gebergte over, met onder ons hier en
daar kleine dorpjes, en dan zagen wij de
lichte tentzeilen van het bivak Bolan-
kop.
Dit bivak diende als pleisterplaats voor
degenen die van Sibil naar het Juliana-
bivak gingen lopen. Toen waren wij bo
ven de Ok Tsjop, die door een nauw dal
met steile wanden stroomde. De bedding
vol met grote blokken steen, waar tus
sendoor en waarover het water kolkte.
Rechts van ons de kampong Denmatta
en op enige afstand daarvan in een ver
laten tuin weer een lichtgroen tentzeil,
het bivakje waar onze ethnoloog, dr. J.
Pouwer, met de Amerikaanse reporter
John Dominis, kampeerde.
Nog iets verder in een bocht van de
Tsjop een groter bivak met daarvoor de
Nederlandse vlag: Julianabivak.
Wij werden welkom geheten door de
bezetting, de mariniers Porter, Branden
burg van den Gronden, Scharf en Hen
driks. Sinds gisteren had dit bivak een
radio-ontvang- en zendinstallatie en wij
vroegen dan ook om elk half uur contact
op te nemen met Sibil over de toestand
van het weer.
Het bivak lag op een vlak stuk van
een oude tuin, vlak bij de rivier, met een
mooi uitzicht op enkele hoge toppen
door het nauwer wordende dal en
stroomafwaarts een ruim uitzicht door
het wijder wordende dal.
In het bivak werden wij al direct met
een mok koffie ontvangen en ik infor
meerde op de bezetting nog wensen had.
Nu de boeken van onze bibliotheek had
den zij al uit en daarvoor wilden zij wel
wat nieuwe hebben; ook wat sigaretten
en tabak zouden welkom zijn. Verder
schoppen om de clearing voor de heli
kopter nog wat groter te maken en wat
spullen om dieren te verzamelen.
Toch een pad
Scharf was net naar boven geweest
om de klimploeg te bevoorraden. Het was
gebleken, dat er wel degelijk een bevol
kingspad nog een eind het dal in ging,
maar het was moeilijk begaanbaar en
er moest flink bij geklommen worden.
De dragers konden het nauwelijks baas
om er met een last van 18 kg (gedragen
aan een band om het voorhoofd) naar
boven te lopen. De stemming in het
bivak was best. Er stond al een blik met
vier vogels klaar voor de verzameling
en er waren ook wat insecten verzameld.
De bevolking had, vóór deze invasie
nog nauwelijks blanken gezien. Zij wilde
dan ook niets van alle bedrijvigheid
missen. Om het bivak stond een aantal
schuingeplaatste afdakjes en daar kam
peerden een aantal Papoea's, alleen man
nen, want men was nog niet zo met ons
vertrouwd, dat men ook de vrouwen mee
bracht, zoals dat te Sibil wel het geval
was. Iedere nieuw aangekomene werd
met belangstelling bekeken en men
moest het zich laten welgevallen, dat
men in armen en benen werd geknepen.
Soms werden ook de broekspijpen een
eind opgestroopt om te zien of men daar
ook nog wit was. Gelukkig had ik geen
lichtblond haar. Dat was hier namelijk
zeer in trek en was men wel in het bezit
daarvan, dan was er geen ontkomen aan
dat het goed geaaid en doorwoeld werd.
Een uur of twee had ik wel de tijd
en dus W'andekLe ik wat in de naaste
omgeving van het bivak rond.
Op de oever vain de snelstromende ri
vier zaiten talrijke vlinders, voorname
lijk blauwtjes. Op de rotsen groeiden
heel kleine, heel blauwe gentiaantjes.
Voor de botanicus Kalkman nam ik
er een paar mee, evenals twee exem
plaren van een zeer kleine boterbloem.
De taal hier was dezelfde als in de
Sibilvallei en dus uitte ik mijn kreet
„awotson, kolson boerotai" (hagedissen,
kikkers brengen) en werkelijk kwam er
na enige tijd een knaapje met een kik
ker aan. Men was hier zelfs nog bereid
om dieren te brengen zonder onmiddel
lijk op betaling aan te dringen.
Andere jongens brachten een voor
raad wantsen, die zoals bij die dieren
gebruikelijk is, een penetrante geur
verspreidden. Toen ik er op wees en
„nam nam" (eten) zei, was het ant
woord „nè" wat „ja" betekent. Het
scheen dus dat men deze stinkende die
ren hier evenals bij de Wisselmeren, at.
Iets bovenstrooms van het bivak be
keek ik nog een brug over de rivier, ge
maakt van takken. De brug was eerst
vrijwel horizontaal, maar bij de andere
oever, die hoger lag, steeg hij sterk. Hij
leek mij gemaakt voor lichtere mensen
dan ik en ik waagde er mij dus maar
niet op.
Op tijd naar huis
De vlieger had mij gewaarschuwd,
dat wij in ieder geval voor twaalf urn-
weer thuis moesten zijn, omdat tegen
die tijd het gevaar bestond dat alles in
het Tsjopdal dicht trok. Zo besloten
wij om half elf maar weer te vertrek
ken, zij het dan ook met tegenzin, want
ik had best nog wat in dit idyllische
oord willen blijven.
Op de terugweg zagen wij, dat de
ethnoloog aan het werk was. Op een
dorpspleintje zagen wij hem tussen een
groep Papoea's zitten.
Het weer zag er nog zo goed uit, dat
wij ook nog maar even landden bij het
bivak Bolankop, waar de mariniers
Timmer en Vlaanderen woonden. Ook
zij amuseerden zich best, al zouden zij
ook nog wel wat sigaretten kunnen ge
bruiken. Over het algemen waren deze
bivaks niet slecht bevoorraad. Een
aantal dingen, die bij ons niet voor
radig waren had men wel in de bivaks.
Wij hadden alles wat wij bezaten aan
vlees en melk naar de bivaks gestuurd,
in de verwachting dat wij wel weer
nieuwe aanvoer zouden krijgen, al was
deze verwachting dan ook niet in ver
vulling gegaan. Wij bleven tien minu
ten in Bolankop en langer had het ook
niet moeten duren. Net toen wij ver
trokken kwamen wolkenvelden het
Tsjopdal binnen drijven. Wij maakten
een klein omwegje, gingen over het
Oriongebergte heen en tussen de wol
ken door doemde Sibil op.
Naar het einde
Voor mij, die bijna de gehele expedi
tie in het basiskamp had doorge
bracht, was dit werkelijk een uitje.
Het was jammer dat wij beslist eind
september hier weg moesten zijn en
dat de biologen dus niet meer de
kans zouden krijgen om een paar
weken in het dal van de Ok Tsjop
door te brengen. Er zou daar nog
heel wat interessants te verzamelen
zijn. Nu dit eenmaal niet kon, begon
nen wij op volle kracht met de af
voer. Daar w&er en Twin ons geen
parten speelden vertrokken hier za
terdag 5 september al acht man. De
rest bleef hier wachten op de terug
komst van de klimploeg van de Ju
lianatop en dan zou dit kamp vrij
spoedig uitgestorven zijn.
Welbestede dag
De zondagmiddag besteedde ik nog
maals aan een wandelingtje in de om
geving van het kamp. Ik trachtte foto's
te maken van de fraaie witte rododen
drons en van enkele orchideeën. In de
moerassige stukken van h©t rivierterras
vermaakte ik mij met het verzamelen
van blaasjeskruit, een plant die minus
cule diertjes vangt in blaasjes aan on
dergedoken bladeren. Ik vond nog een
klimmende orchidee, waarvan de kleine
oranje-gele bloemen dacht opeenge
drongen in groepjes bij elkaar stonden.
Tenslotte liep ik nog wat langs en in de.
Ok Sibil op zoek naar stenen met fos
sielen en mijn energie werd beloond
met een klein stukje van een afdruk
van een ammoniet. Het was een wél
bestede zondag en ik zou de volgende
dag dan ook met nieuwe energie om
zeven uur naar de telefoon kunnen
gaan om te zien wat de buitenwereld
met ons voor had. Met goede moed zou
ik weer elk woord 3 keer herhalen, om
tenslotte tot de conclusie te komen, dat
men precis het omgekeerde had begre
pen van hetgeen ik wilde zeggen en
met berusting zou ik dan maar zeggen
„Niet correct, niet correct, tot morgen".
Inzamelingen
De actie om fondsen in te zamelen
voor de doorsteek Sibil-Hollamdia is in
volle gang. Het is aardig, dat er voor
deze inzameling vooral ook bij de Pa
poea bevolking veel belangstelling be
staat. Zo gingen vissers van Kajoe Poe-
lau, een eilandje in de Humboldtbaai
met acht prauwen erop uit om een
nacht ten bate van de expeditie te vis
sen. Zij vingen een schildpad van 85
kilo, die voor f 60,werd verkocht aan
de jachtclub in Hollandia. Daar maakt
men er soep van en de winst die op de
verkoop van de soep wordt gemaakt
komt eveneens ten goede aan de expedi
tie. Tenslotte wordt de huid opgezet en
Amerikaans verkocht. Een nacht later
trokken de vissers er nogmaals op uit,
dit keer tezamen met vissers van Ka
joe Ba/toe en een aantal aan de Hum-
bolditbaad wonende Seroeiers. Zij vin
gen 75 kilo vis, die ten bate van de ex
peditie werden verkocht voor f 111,
Het is verheugend dat er voor deze
actie zoveel belangstelling bestaat.
Het is alleen maar te betreuren dat
wij toch met de expeditie moeten
stoppen.
Groeiende ongerustheid over Adenauers
aanvallen op de Britse politiek
(Van onze correspondent in Bonn)
Diplomatieke kringen in Bonn tonen zich de laatste dagen onaangenaam ver
rast door en zelfs ongerust over recente kritische uitlatingen van Bondskanselier
Adenauer over de Britse politiek. Men vraagt zich hier af, of dit „knijpen in de
staart van de Britse leeuw" zoals het weekblad „Die Zeit" het noemt niet
zal leiden tot het ontstaan van gerechtvaardigd wantrouwen te Londen tegen
de kanselier.
Adenauer verklaarde in het begin van deze week op een CDU-Bondsdag-
fractievergadering, dat de Britse eerste minister Macmillan dezer dagen in een
verkiezingsrede had aangekondigd, dat een conservatieve regering na een ver
kiezingszege het plan-Rapacki weer ter discussie zou stellen. Het door Adenauer
fel bestreden plan-Rapacki beoogt onder meer de instelling van een zone in
Midden-Europa die vrij van atoomwapens zou moeten zijn.
Funeste uitsluiting
In Bonn vernamen wij voorts de me
ning, dat er in Europa maar één zin
volle samenwerking kan zijn, die tussen
Bonn, Parijs en Londen. Gedachten aan
Brandt „hevig onsteld"
Ondanks de verkiezingsdrukte in En
geland en het bezoek van Kroesjtsjef
aan Amerika vond men te Londen tijd
om deze zaak haarfijn uit te zoeken.
Daarbij bleek dat Macmillan sedert be
gin juli helemaal geen rede in het open
baar heeft gehouden! Slechts komt er
in het nieuwe conservatieve verkiezings
program een passage voor waarin wordt
gezegd, dat de conservatieven tegen
plannen zijn die het militaire evenwicht
in de wereld kunnen veranderen, dus de
zogenaamde „disengagement-plannen"
van de Labour-oppositie van de hand
wijzen.
De volgende vragen worden thans van
diplomatieke zijde te Bonn gesteld:
1) wat bezielde Adenauer om nog
eens, pal na zijn vakantie, de oude
Duits-Britse tegenstellingen te doen
herleven, terwijl toch juist het Duitse
ministerie van Buitenlandse Zaken naar
stig poogt de vriendschap met Londen
te herstellen;
2) wie heeft Adenauer zo slecht inge
licht, dat hij Macmillan als eerste
minister ronduit verweet, wat zeer ver
sluierd in het conservatieve verkiezings
program stond? Zijn er krachten te
Bonn aan het werk die er op uit zijn
de Duits-Britse verhoudingen willens en
wetens te bezoedelen?
Niemand minder dan Willy Brandt,
de sociaal-democratische burgemeester
van West-Berljjn, die normaal achter
Adenauer pleegt te staan, was een van
de eersten die viel over de aanval van
de kanselier op de Britse politiek. Hij
zei dezer dagen voor de SPD-Bondsdag-
fractie dat hij „met ongewone ontstelte
nis" had gehoord van de „eigengerech
tigde voorbarige veroordeling" van de
Britse politiek door Adenauer. Door
zulke uitlatingen, aldus Brandt, splijt
Adenauer nog eens het nlet-communis-
tische Europa.
Communisten eisen liquidatie
onzer belangen
De eisen, neergelegd in resoluties van
het partijcongres der Indonesische com
munistische partij, omvatten, behalve de
liquidatie van de Nederlandse economi
sche belangen in Indonesië, ook de con
fiscatie van al het kapitaal van na
tionalistische Chinezen dat zich in In
donesië bevindt.
Het congres verklaarde zich akkoord
met de aanvaarding door de partijlei
ding van Soerkarno's decreet inzake de
terugkeer tot de revolutionaire grond
wet van 1945.
uitsluiting van Londen en een stevige
vrijage tussen Bonn en Parijs (de as
Bonn—Parijs) acht men funest. Ade
nauers aanval op de conservatieven kan
leiden tot een versterking van de La-
bour-positie en is Adenauers regering,
zo vraagt men zich af, gebaat bij een
Labourzege? Zal hij met de Rapacki-
aanhangers Bevan en Gaitskell beter
kunnen opschieten dan met de gereser
veerde Macmillan?
Kortom, er heerst hier verwarring.
Men spreekt over een diep wantrouwen
van Adenauer tegen de Britten, dat
steeds weer naar de oppervlakte lijkt te
borrelen. Men ontziet zich daarbij niet
zich af te vraggen waaruit dat wan
trouwen nu wel kan voortspruiten. Heeft
Adenauer nog altijd een sterk algemeen
wantrouwen tegen de Britten, die hem
in 1945 ontsloegen als burgemeester van
Keulen, nadat de Amerikanen hem kort
tevoren als zodanig hadden benoemd?
Komt hier een algemeen Duits wanbe
grip tot uiting? Een wanbegrip dat
voortspruit uit het feit, dat „de" Duit
ser nu eenmaal meer in omlijnde be
grippen denkt en werkt en „de" Brit
meer empirisch volgens ruime erva
ringen? Men hoopt hier dat Adenauer
spoedig blijk zal geven een politiek ten
opzichte van Londen te willen voeren,
die werkelijk gefundeerd is op oordeel,
niet op vooroordeel, en dat hij de boze
bewering, dat de Duits-Britse verhou
ding thans zo gespannen is als zij sedert
Von Ribbentrop niet meer is geweest,
onwaar zal maken
Kottervloot denkt men te verdubbelen
Volgens inlichtingen over de visserij in Polen over de jaren 1956—
1957, welke zijn gekomen uit Poolse bron en vanwege de FAO kon
worden medegedeeld, dat de totale aanvoer in 1956 ongeveer 127.500
ton bedroeg. In vergelijking met de 3 voorafgaande jaren is dit een
behoorlijke vooruitgang. In 1953 was deze 94.4 duizend ton, in 1954
106.4 duizend ton en in 1955 113.0 duizend ton.
De voornaamste soorten vis, die in
1956 werden gevangen, waren haring en
sardine met 64.800 ton en voorts kabel
jauw en schelvis met een hoeveelheid
van 51.400 ton.
Van de 127.500 ton is er 119.000 ton ge
vangen buitengaats. Een zeer klein ge
deelte is dus afkomstig van de binnen
visserij. De meeste gevangen vis en ha
ring is afkomstig van de Noordzee. In
dc toekomst mag worden verwacht dat
Poolse vissers zich meer op de verre vis
serij zullen toeleggen en meer zullen
gaan vissen in de wateren rondom IJs
land, de Orkneys, Groenland en Noor
wegen.
De vloot van de Poolse visserij be
stond in 1956 uit 1280 eenheden, waar
van 806, mechanisch werden voortbewo
gen, met een totale inhoud van 43.640
ton en 474 zeilboten. In totaal waren
er 767 motorvaartuigen, naar inhoud als
volgt geklassificeerd: 475 kleiner dan 30
ton, 244 in de klasse van 30-100 ton en
48 met een inhoud van groter dan 100
ton.
Van de totale vloot waren er 445 sche
pen welke de treilvisserij uitoefenden, 48
vaartuigen waren ingericht voor de
drijfnet- en treilvisserij en 784 voor an
dere visserij-doeleinden.
MODERNISERING
Men mag verwachten dat de Poolse
vloot in 1960 volledig zal zijn gemoderni
seerd door de aanbouw van schepen, die
behalve voor de Noordzee, ook geschikt
zijn voor de visserij in de Barents Zee
en de n.w. Atlantische Oceaan. De vis
serijhavens Kolobrneg, Ustka, Darlovo,
Swinoujscie en Leba zullen aanzienlijk
worden uitgebreid.
Verwacht kan worden dat tegen 1960
circa 30 nieuwe treilers met een inhoud
van 500 ton zullen worden toegevoegd.
Over enige jaren denkt men fabrieks-
treilers te bouwen met een inhoud van
circa 1000 ton.
Voorts wil men ook aandacht schen
ken aan de opbouw van de kotterteelt
in de Oostzee. Men denkt deze vloot te
kunnen verdubbelen.
Al deze schepen worden in Polen ge
bouwd. Men heeft belangrijke werven
te Gdansk (het vroegere Danzig) en
Gdynia. Deze nieuwe schepen moeten
vooral een rol gaan spelen in de haring
vangst van Polen, want haring is een
belangrijk voedingsartikel in Polen en
door deze vissoort zelf te vangen be
spaart men grote bedragen aan deviezen.
EXPORT
Hoewel het merendeel van de gevan
gen vis in Polen wordt gebruikt zijn er
toch wel vissoorten, die geëxporteerd
worden. Dit zijn o.a. zalm en wel hoofd
zakelijk naar Engeland. Ook is een be
gin gemaakt met de export van zalm
naar Amerika. Als men bedenkt dat hier
voor ongeveer een prijs te maken valt
van 2 dollar per kg., dan zal men kun
nen begrijpen, dat dit veel deviezen in
het laatje geeft.
Behalve zalm is er ook nog export van
karper en paling.
Het Poolse verkoopkantoor de „Ani-
mex" is belast met de verkoop van deze
vissoorten. In 1957 bedroeg de export
van karpers 500 ton en zalm 170 ton.
Activiteit aan boord van het mo
derne Britse vliegkampschip Vic
torious, dat thans uitgerust is met
3D-radar, waardoor het starten en
landen van vliegtuigen veel sneller
dan tot dusver kan geschieden. De
Amerikanen hebben grote belang
stelling voor dit radarsysteem.
Vraagt Uw Apotheker ol Drogist
Is primitief leven mogelijk
op de maan?
De Russische bioloog prof. Alpatof
heeft in de Izwestja geschreven dat de
omstandigheden op de maan het be
staan van ee nprimitief organisch le
ven niet uitsluiten. De hoogleraar
steunt zij ntheorie op de recente waar
nemingen van vulkanische activiteit op
de maan en wijst op het feit, dat orga
nismen he tleven kunnen houden in
temperaturen van even boven de 273
graden Celsius (het absolute nulpunt)
tot 170 graden Celsius.
De temperatuur en atmosferische druk
op Mars en Venus benaderen de voor
organismen noodzakelijk geachte om
standigheden veel meer dan die op de
maan, maa rer is geen grond om aan
te nemen dat de maan een absoluut
„dood hemellichaam" is, aldus Alpatof.
LAGERE VANGSTEN
De totale vangst in 1957 lag iets lager
dan in 1956 en bedroeg 125.000 ton. Ka
beljauw en schelvis waren de belang
rijkste vissoorten met 58.1 duizend ton
(in 1956 - 51.4 duizend ton). Haring
komt op de 2de plaats met 65.8 duizend
ton in 1957 en 61.7 duizend ton in 1956.
De haring, die in de Oostzee wordt ge
vangen, komt ook als gezouten haring
op de binnenlandse markt. De zoetwa
tervis speelt ook een belangrijke rol in
Polen, de totale vangst is ongeveer
13.000 ton. Éénderde hiervan is karper.
INDUSTRIE
De visconservenindustrie had in 1957
een produktie van 8561 ton (in 1956 -
7310 ton). Een groot gedeelte hiervan
werd ingeblikt in olie en het restant in
tomatensaus. Van deze visconserven
werd in 1957 circa 1250 ton geëxporteerd
naar Europa en andere werelddelen (o.a.
Australië)
Bevroren zalm wordt ook ieder jaar
geëxporteerd. In 1957 betrof dit een hoe
veelheid van 168 ton, waarvan 144 ton
werd verkocht naar Engeland.
Behalve de eigen produkti: van vis en
haring heeft dit land in 1957 behoorlijke
kwantums geïmporteerd o.a. 6458 ton
bevroren haring, 66 ton visconserven,
277 ton sardines in blik en 2197 ton vis
meel.
STAATSTOEZICHT
De regering heeft veel zeggenschap in
de visserij in Polen. Er zijn 8 onderne
mingen, die met geld van de overheid
werken en deze staan weer onder toe
zicht van een lichaam, dat toezicht uit
oefent op het beheer van deze onderne
mingen.