Als de vuurpijlen bloeien Een nilejong in vrijheid Hoe Maarten aan zijn houten been kwam ZATERDAG 25 JULI WEKELIJKS BIJVOEGSEL PAGINA 2 Kijkjes in de Natuur Over „lappen prikkenen een afschuwelijk monster y oor/onze /X^r, i - door Sjonke van der Zee Vanavond tegen schemerdonker, ga ik hem vrijlaten, de kleine steenuil, die nu ongeveer 6 we ken mijn huisgenoot is geweest. Dan zal hij zichzelf moeten redden, zelf zijn kostje opscharrelen, zich moeten handhaven. U zult verbaasd vragen: „Zes weken een uil? Kan dat zo maar, een uil is toch een wettelijk beschermde vogel?" Zo is het inderdaad, maar ik moet er u iets over vertellen. De zomer maanden en ook de laatste voor- jaarsweken zijn de periode, dat er vaak bij mij wordt aangebeld. Het is de tijd van de jongetjes met een kartonnen doos op mijn stoep en in die doos zit dan gewoonlijk een vo gel met bezeerde vleugel, met een gebroken poot of wat niet al. Het is ook de tijd van de telefonische ver zoeken om raad over een gewonde vogel, over uit hun koers geraakte nestjongen, enz. Lijkt me bij dat babbeltje aan m'n deur de huiselijke situatie gun stig, dan geef ik de patiënt aan de kinderen terug met een stevig gere peteerde les erbij en de boodschap, dat ze voor raad altijd bij me terug kunnen komen. Het gaat dan ge woonlijk om een merel, een kraai, een ekster. Komen ze met gave maar „vliegvlugge" jonge vogels aanzetten, dan krijgen ze steevast te horen: moeten we er ons zo min mogelijk mee bemoeien. Dat geldt niet alleen vjor uilen, het geldt ook voor de roof vogels, die op jeugdige leeftijd een sterke binding krijgen met hun ver zorger, hetgeen zich uit in een hun kerend klapwieken en een krijsen of piepen, zodra zij maar een glimp van hun pleegvader of moeder te zien krygen. Het kost werkelijk een overwinning op jezelf, als je dan „keihard" bent, het voedsel neerlegt en rechtsomkeert maakt. Je zou zo graag zo'n donzig uilekind eens achter z'n kopje willen krauwen of een soort gesprek met hem voeren, want daar vraagt zo'n ding gewoon om! Hoe aanhalig en vermakelijk een jonge steenuil is, weet alleen iemand, die het kent uit eigen aanschouwing. Het eerste wat een be zoeker opvalt en waardoor hij onmid dellijk wordt ontwapend, is een eigen aardigheid, die typisch „uils" is, na melijk het op en neer veren van het vogellijfje en het in een grote kring ronddraaien van de kop. Het lijkt op grappenmakerij, maar dat is het toch niet. Het is een nood zakelijkheid. Uileogen kunnen n.l. niet draaien in de oogkassen, zoals onze ogen dat kunnen met behulp van oog spieren. Wil een uil scherp zien, dan moet hij kopdraaien, een eigenaardig heid, die ligt op het terrein van de optische wetenschap. Trouwens, tij dens mijn dagelijkse waarneming heb ik opgemerkt, dat een uil (althans een jonge) wel heel anders ziet dan een mens, ook anders dan andere vogels. Een stukje vlees, vlak bij z'n snavel gehouden, waarnaar hij verwoed pikt, krijgt hij pas na veel vergeefse sna- veluitvallen te pakken, terwijl m'n Zee. „Direct terugbrengen op dezelfde plek, maar onder de struiken. Let ten op katten of honden. Dan weg gaan. En hard lopen!" In bijzondere gevallen, dus bU wettelijk beschermde dieren, waar van de behandeling meer dan ge wone kennis van zaken vereist en gewoonlijk ook zekere financiële consequenties heeft, neem ik de pa tiënt over en stel me in verbinding met de plaatselijke controleur Vogel- wet. En dan.Dan zoek ik een ruime kooi, laat het dier daarin maar eens een tijdje bijtrekken en ga ondertussen eens snuffelen in oude aantekeningen, indertijd opge schreven over een soortgelijk geval. Nu dan dit uiltje. Een kampeerder had het gevonden, kletsnat, ver kleumd en half verhongerd. Eerst had hij het, zeer juist, met rust gelaten, maar toen hij het een dag la ter op dezelfde plek had teruggevon den in nog slechtere toestand, had hij er zich over ontfermd. Zo kwam het bij mij. Het was niet mijn eerste jonge uil in de loop der jaren, dus ik wist wat hij nodig had. Allereerst in zijn kooi een klein donker vluchthokje, waar hij zich kon terugtrekken als het vele vreemde om hem heen hem te mach tig werd. En dan het moeilijkste punt. het voedsel. Een jonge uil wordt door zijn ouders gevoerd met kleine stukjes zacht vlees van kleine prooi-dieren, zoals jonge vogeltjes en muizen, die voor dat doel eerst uit elkaar worden geplukt. Maar steenuilen zyn ook in secteneters, die kevers en sprinkhanen op hun menu hebben, zodat u begrijpt, dat een uileverzorger, die ook nog an der werk heeft te doen, op de mede werking van z'n hele gezin moet kun nen rekenen, anders raken de wolbal letjes op een slechte dag toch hopeloos achterop. Wat die muizen als voedsel betreft, is toch wel grote voorzichtig heid geboden. Tegenwoordig sterven er vele aan vergiftiging, dus dit brengt voor de muizeneters groot risico met zich. Ik houd me daarom maar veilig heidshalve aan wat ik van een poelier kan betrekken en geef zelf een vaste aanvulling van meelwormen met de toevallige menuvariaties als kevers, sprinkhanen of wat het veld of de tuin oplevert. Wat een jonge vogel ook nodig heeft, dat is warmte, vooral in de nachten. Ik moet erom lachen, nu ik dit neerschrijf, want op deze broeihete julidag hebben we aan warmte werkelijk geen gebrek. Maar u bent vergeten, hoe koud de nachten waren anderhalve maand geleden? Wie een jonge vogel, die de nest- warmte moet missen, dan in een bui- tenkooi zet, kan hem wel afschrijven of hij moet met veel kunst en vlieg werk een achterstand zien in te halen Verlies dus aan tijd en energie. Ten slotte is er nog deze zeer be langrijke eis: willen we een dier in zijn wilde staat terugbrengen, dan jonge ekster een vezeltje vlees van nauwelijks een milimeter heel beheerst en foutloos van mijn vinger wipt. Er is nog iets, wat bij een uil hoort en wat hij met de valken gemeen heeft, n.l. het uit zijn poot eten. Dan moet het voedselgebrek niet te groot zijn, want in dit geval gaat hij er liever op staan en trekt er de stuk ken met kracht af. We kunnen dan tevens goed zien, dat uilepoten niet kaal zijn, zoals de poten van buizerds, valken, haviken, officieel dan de roof vogels genoemd, maar dat ze beveerd zijn tot vlak bij de nagels. Dit geeft aan het toch al grappige diertje ook nog het aanzien van met witte sokjes rond te trippelen. U kent natuurlijk wel de algemene opvatting, dat uilen overdag niet kun nen zien. Ook weer zo'n hardnekkige bewering, die telkens weer opduikt en evenals zo vele andere, onuitroeibaar is. Gelukkig hebben de dieren geen weet en ook geen last van wat er al zo over ze wordt verteld. Het merk waardige is, dat iedereen, die zijn ogen goed gebruikt en geduld heeft, zelf kan constateren, dat uilen overdag heel goed kunnen zien, veel beter dan degene, die het tegenovergestelde be weert. Wel zijn het nachtdieren, hoe wel ze (met name het steenuiltje) ook wel in het volle daglicht opereren, maar gewoonlijk verkiezen ze de rust overdag, weggedrukt in een beschut hoekje, waar ze hun oogleden sluiten tot op een nauwe kier en door dat spleetje nu nemen ze deksels goed hun omgeving waar. Spert zo'n uilekerel echter zijn grote ogen wagenwijd open, dan wordt hij onmiddellijk door het kleine vogelgrut, de mezen, goud haantjes, winterkoning, enz. gesigna leerd en wordt er groot alarm ge blazen. Er zijn nog landen, waar men met behulp van een steenuiltje, aan een kettinkje op een paaltje vast gezet, zangvogeltjes lokt en vangt, waarbij men dus sluw gebruik maakt van de onberedeneerde afweerdrift, die de kleine vogels ten opzichte van uilen aan de dag leggen. In Nederland is men gelukkig niet meer zo achterlijk. Deze vangmethode is niet alleen wettelijk verboden, maar het publiek staat er beslist vijandig tegenover. Een belangrijk winstpunt dus! Intussen kunnen we het gedrag van die kleine vogeltjes niet verklaren, hoogstens ernaar gissen. Maar dan gaan we al gauw fantaseren en daar schiet de wetenschap geen steek mee op. Ook weten we niet, waarom de grotere en sterkere uil op den duur altijd op de vlucht gaat voor de her rieschoppers. Naschrift: Op de valreep kan ik u nog meedelen, dat ons steenuiltje het grote onbekende avontuur is in gegaan. Hy is vrij. Een van zijn pootjes is voorzien van een ring, het geen betekent, dat het Natuurhisto risch Museum te Leiden hem heeft ingeschreven in zijn „Burgerlijke Stand". Wanneer en vanwaar zal de terugmelding komen? i Zo tegen het eind van de i1 maand - begin volgende maand 11 bloeien de eerste Kniphofia's i of vuurpijlen; zo genoemd om- i dat de bloemen wel een beetje aan de vuurpijl doen denken. De Engelsen spreken van Red Pokerplant. Het is een dank bare tuinplant, waarvan men jarenlang plezier kan hebben, doch men dient ze wel heel goed te verzorgen. Speciaal in i de winter gaan er dikwijls on- i nodig planten verloren. De i kwestie is: deze mooie border- plant is niet volkomen winter hard en men dient ze dus tegen het invallen van de winter een weinig te beschermen. Als men dat op de gebruikelijke ver keerde manier doet: onder de molm stoppen, komt er niet veel van tereoht. Het is veel i beter de riemvormige bladeren i iets in te korten, daarna bij i elkaar te binden en dan kan om de voet wat droge molm aangebracht worden. Als de planten echter geheel onder de molm gestopt worden, zullen ze wegrotten; het hart moet dus beslist vrij blijven. Kniphofia's kende men voor heen alleen als snijbloem, doch ook in de border voldoen ze uit stekend. En ook als een klein groepje in het gazon zullen ze uitstekend voldoen. Aanvanke lijk kende men ook alleen maar de rode kleuren, doch nu heeft men het al zover, dat vele tin ten voorkomen: ze bewegen zich echter voornamelijk van geel naar rood: de zalm tinten zijn echter bijzonder fraai. Het i is van belang, dat de planten i in een zeer voedzame grond soort gepoot worden. Men dient dus wel oude mest onder te spitten; aan verse stalmest f hebben ze eohter een hekel, f Indien de grond voldoende hu- f mus bevat, kan men ook heel goede resultaten bereiken met i tuin- en gazonkorrelmest. Per vierkante meter heeft men on- geveer dertig gram nodig. I Vuurpijlen kan men nu nog niet poten, doch het is wel ge- hadden. Het monster, verhief zich als een machtige berg enwij gingen ten onder! In splinters Een oorverdovende slag, of een vat buskruit tussen ons ontplofte, trof de sloep, die, alsof zij gemaakt was van spaanders, letterlijk in splinters vloog. Ik werd opgenomen alsof ik een schop van een reus onder mijn zitvlak had gekregen en werd meters ver in zee ge worpen. Wat er met de anderen gebeurde wist ik niet; ik had genoeg met mezelf te stellen. Ik kwam spoedig op verhaal, begon te zwemmen en ontdekte de lege tob be waarin de harpoenlijn opgeschoren had gelegen. Ik klampte mij eraan vast. Toen ontdekte ikdat ik de harpoen nog in de hand had. In doodsgevaar, zo schijnt het, grijpt een mens zich aan alles beet. HOE gek het ook klinkt, maar aan de harpoen dank ik mijn leven. Nog eenmaal kwam het monster boven en viel mij aan. Snuivend na derde de kop met de afschuwelijke ogen en toen de muil zich opende om toe te grijpen, stootte ik met alle kracht die in mij was, de harpoen tot over de helft in één der ogen van het dier. Het gebrul dat hy uitstierf, voor zijn kaken zich om mijn dijbeen slo ten, verdoofde mij levenslang aan één oor. En naar men mij later vertelde moet het tot op het eiland zijn doorge drongen. Ons lange uitblijven had argwaan gewekt en korte tijd later werd ik op gepikt door de sloep die onze kapitein had uitgestuurd. De Rooie vond men anderhalve mijl verderop, dobberend op een riem en op enkele builen na en een afgescheurd oor. was hij onbescha digd. Van Jakes, mijn zoon, van Juul noch Treem is ooit een spoor gevon den. Bij mijn terugkomst stond Caribo aan de kant en toen onze sloep de kust naderde begaf hij zich in het water en waadde ons tegemoet. Hij duwde mij een fles Jamaica-rum onder de neus en zei: ..Drink in de hoop dat je niet gek wordt". We keken elkaar aan op dit moment en begrepen elkaar. Zonder dat wij er verder met een woord over spraken; ook later niet. Caribo en ik zijn dikke vrienden geworden. Hij verzorgde mtf als een broer toen ik in ijlkoortsen lag en dagen achtereen in gevecht was met het monster. En hoewel wij ook daarover nimmer met een woord rep ten, ben ik ervan overtuigd, dat het zijn rum was, die mij erdoor sleepte". JAN SCHREINER Snoekbaars aanleiding tot fantastisch vissersverhaal Soms zit het de mens niet mee omdat het hem te goed gaat. In Israël be zat Xavier Federman drie van de grootste hotels van het land. Maar toen hij op zekere nacht in Lydia uit een vliegtuig stapte en opgewekt naar zijn eigen hotel stapte, kreeg hij van de portier de mededeling, dat het gehele hotel volgeboekt was. Zelfs zijn particuliere vertrekken waren verhuurd. Er bleef voor Xa vier niets anders over dan op de harde banken van het station te overnachten. Soms staat wat uitvindingen betreft de Russische mens voor niets. Nu gaat men er daar prat op een soort behangsel te hebben uitgevonden dat warmte uitstraalt. Kachels en andere verwarmingsmethoden zou den dus overbodig worden. Men plakt het behang maar op de muur en klaar is de Rus. Op de een of andere manier wordt het behang verhit tot veertig graden, die het dan prompt weer afgeeft. TOEN wy. een tikkeltje trots, met onze snoekbaars kwamen aandra gen by onze bootjesverhuurder, troffen wij daar een zekere Maarten; een zielige dorpsfiguur, die we al vaker ontmoet hadden. Maarten had maar één been: op de plaats waar normaliter een tweede be hoorde te zitten, hing een vervuilde broek over een splinterige ronde paal, die aan de onderzijde tot een rafelige prop was versleten. Hij was een „vreemde" zei het dorp, maar een dorp zegt zo veelToen wij binnenkwa men toonde hij veel belangstelling voor de vis. „Knap, jongens", zei hij „knap". Hij nam een 6lokje van een half ge vuld glas bier. „Heel knap", herhaalde hij peinzend, „maar mij vangen ze niet meer voor de visserij". Maarten sprak met een lijmerige stem, afwezig, alsof hij het tegen zich zelf had. „Ik heb mijr buik vol van vissenJuul en Treem, mijn zoon Jakes naar de haaien en ik zelf een houten poot. Mooie sport, dat vissen". Hij was vertrouwelijk bij ons komen zitten. „Mag ik nog wat van de heren drinken? Dan zal ik jullie eens van een visdag vertellen, zoals jullie die wel nooit zullen meemaken. En dat is maar goed ook"Hij liet zich in een stoel zakken. Zijn houten been als een boegspriet in de hoogte. „Een visdag, die drie van ons het le ven kostte en mij op een halve fokke- mast liet rondhuppelen. Voelen Jullie er iets voor Hij kreeg wat hij vroeg en toen be gon zyn verhaal. „In de tijd dat de oceanen nog niet verpest werden met stoomschuiten en andere stinkdingen, maar nog echte zeelui de plas bevoe ren, zaten wij op een driemaster, die in de wilde vaart lag en daar staken we regelmatig de oceaan mee over. Dat betekent nou niks meer, maar toenter tijd was daar lef en kennis voor nodig. Storm en windstilte vroegen toen om kérels. In die dagen werd er nog knap ge smokkeld en op een klein eilandje - de naam noem ik niet namen we gere geld handelswaar in. Machten geld verdienden we aan die snuiters daar, wij allemaal. Meestal bleven we enke le dagen in een van die natuurlijke havens liggen en als de boel dan aan kant was, dan streken we een sloep, roeiden de baai uit en doodden de tijd met het vissen op kabeljauw, ma kreel of roggen. Soms met hengels, maar meestal met de harpoen. Rog vooral, was een fyne vis voor het ijzer. Het was daar zo, dat met zonnig weer de rog naar boven kwam en vlak on der de zeespiegel zwom. Als tafelbladen van soms wel anderhalve meter mid dellijn en tachtig centimeter dik. Ik was altijd van de partij. We had den knap wat routine in dat „lappen prikken", zoals wy het noemden, want we voeren al jarenlang dezelfde route en steeds ging het in de vrije tijd op roggejacht. Caribo. een verlopen Me xicaan die, je weet nooit hoe, op dat eiland was verzeild geraakt, was de leider van de groep waarmee we zaken deden en koud als we aan land kwa men, begon hij met het zo langzamer hand bekend geworden verhaal van het zeemonster. We moesten vooral niet met de sloep op jacht gaan, want dat zeemonster zou ons vast en zeker een keer te gra zen nemen. We lachten hem natuurlijk uit, om dat we wisten hem daar kwaad mee te maken. Hij zwoer bij hoog en laag dat het monster bestond, dat hy het zelf had gezien; tot tweemaal toe. Een maal van grote afstand, een tweede keer nauwelijks een mijl uit de kust. Een ontzaglijk groot lichaam, twee- of driehonderd meter lang en met een drakekop en een baard zo hoog als twee driemasters op elkaar We vertelden de Mexicaan, dat het tijd voor hem werd om op te houden met het drinken van Jamaica-rum, want dat hij daar nog eens volslagen gek van zou worden. De één gaat mui zen zien. de ander zeedraken. Juul, Treem, de Rooie en Jakes gin gen aan de riemen en ik hield de voor plecht met de harpoen. We roeiden de baai uit en lagen weldra op de lange slag van het grote water. Een halve mijl uit de kust reeds ontdekten we de eerste fladderende rog en lieten hem kennis maken met het brandende staal. Tweehonderd yards koord is aan de harpioen geknoopt en zodra de „lap" het ijzer in zijn body voelt zakken, duikt hij naar beneden, alsof hij bij Neptunus hulp en redding wil gaan zoeken. De lijn klappert dan met het geluid van een mitrailleur over boord en dat houdt hij zo'n dikke honderd yards uit. Dan is het afgelopen: het touw valt stil en met behulp van de vier roeiers wordt-ie naar boven toe gesjord. Met vijf man heb je dik je handen vol om hem aan boord te krij gen". Enorme schrik GFSPANNEN hadden we toege luisterd en toen de oude Maar ten even pauzeerde om zijn pijp te stoppen, bestelden we van de weer omstuit maar een nieuwe ronde. „Daar ga je", zei Maarten „vijf man, met minder doe je het beslist niet. Die ene rog, zo vlak bij de kant, voorspelde heel wat, maar dat viel tegen. Het bleef by die ene. En we roeiden nu bijna al een uur. Het eiland lag ver weg aan de horizon en de masten van onze schoener leken op dunne boom takjes. We roeiden haast niet meer, want het was warm. Traag werden de rie men ingedoopt en de stroming, die van de kust afstond, deed de rest. Ik stond op de voorplecht naar roggen uit de zien. Maar zonder veel belangstelling. Wat er toen plotseling gebeurde, ging zó snel en kwam zó onverwacht, het schouwspel was zó ongelooflijk fantastisch en veroorzaakte zó'n krampachtige schrik, dat geen vezel in ons lichaam in staat was zich te bewe gen. Ik weet zeker dat drie van ons ten onder gingen zonder ook maar iets gedaan te hebben om het gevaar tege moet te treden of het te ontkomen. Op het punt van de explosie verkeerden allen nog in staat van verbijstering. Op twintig meter afstand van ons, begon plotseling het water te borrelen, alsof het zijn kookpunt naby kwam. Daar, midden in de lange deining, ba kende zich, door onbekende oorzaak, een plek af van enkele honderden me ters in het vierkant, die wit als sneeuw werd, als de korte branding op een vlak strand. Enkele seconden maar Toen verhief zich een ontzaglijk lange hals, dikker dan de dikste boom die ik ooit zag, en daarna een gedeelte van een lichaam met grote zwarte vlekken, dat het best met een klein eiland ver geleken kan worden. Het dier was ze ker enkele honderden meters lang. De kop op de lange hals, hoog boven de zeespiegel, geleek op die van een gif slang, maar was tweemaal zo groot als onze sloep en de naar verhouding klei ne ogen waren het afschuwelijkste dat we ooit op dit ondermaanse aan schouwden. Ze gloeiden met een fos- foriserende glans, zó wreed, genade loos en kwaadaardig, dat het ons aan de banken vastnagelde. MEN handelt snel en zonder te denken op zulke momenten. Plotseling had ik mijn harpoen in de hand. Een belachelijk wapen te genover dit monster. Wat er vervolgens geschiedde, vroeg slechts een fractie van tyd. Met het geluid dat hoorbaar wordt wanneer een flinke boot zijn laatste reis naai de eeuwigheid aanvangt, had het mon ster zich weer onder water laten zak ken. Alleen de kop bleef boven de op pervlakte en de moordlust die uit de ogen sprak, maakte het ons duidelijk dat wij, verenigd in een onwezenlijk gevaar, slechts de dood te wachten De vuurpijlen in v* wenst het zo vroeg mogelijk in de herfst te doen. Tegen het eind van augustus kan men heel goed poten en dus kan men de planten nu bestellen. Doe dat bij een solide firma. Zet ze niet op de voorgrond in de border; ze kunnen nogal een bloei. flinke hoogte bereiken. Som mige soorten kunnen wel een hoogte van ruim één meter be reiken. Dat geldt voor de bloemstengels; het gewas zelf wordt niet zo hoog. O. KROMDUK. Het gebeurde allemaal in Vinkeveen; op de eerste plas in Vinke- veen, waar, volgens de kenners van dit water, plaatsen voorkomen waar meer dan dertig meter water staat. Zo diep visten we die dag niet, maar toch wel op een meter of negen. Op een gegeven moment ging onze lange snoekbaarspen onder en pas geruime tijd later kon hij moeizaam naar boven worden gebracht. Hij werd namelijk hals starrig tegengehouden door een snoekbaars, die later 18 pond bleek te wegen. Een kapitale vis, waarover een prachtig verhaal te schrijven is, hetgeen we reeds gedaan zouden hebben, wanneer die snoekbaars geen aanleiding zou hebben gegeven tot een stellig nóg mooier ver haal. Ook een verhaal over vissen, al zal het hier en daar wat eigen aardig klinken. Maar het is beslist te spannend om het niet aan de vergetelheid te ontrukken.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1959 | | pagina 12