Als de
vuurpijlen
bloeien
Een nilejong in vrijheid
Hoe Maarten
aan zijn houten been kwam
ZATERDAG 25 JULI
WEKELIJKS BIJVOEGSEL
PAGINA 2
Kijkjes in de Natuur
Over „lappen prikkenen
een afschuwelijk monster y oor/onze
/X^r,
i -
door
Sjonke van der Zee
Vanavond tegen schemerdonker,
ga ik hem vrijlaten, de kleine
steenuil, die nu ongeveer 6 we
ken mijn huisgenoot is geweest. Dan
zal hij zichzelf moeten redden, zelf
zijn kostje opscharrelen, zich moeten
handhaven. U zult verbaasd vragen:
„Zes weken een uil? Kan dat zo
maar, een uil is toch een wettelijk
beschermde vogel?"
Zo is het inderdaad, maar ik moet
er u iets over vertellen. De zomer
maanden en ook de laatste voor-
jaarsweken zijn de periode, dat er
vaak bij mij wordt aangebeld. Het
is de tijd van de jongetjes met een
kartonnen doos op mijn stoep en in
die doos zit dan gewoonlijk een vo
gel met bezeerde vleugel, met een
gebroken poot of wat niet al. Het is
ook de tijd van de telefonische ver
zoeken om raad over een gewonde
vogel, over uit hun koers geraakte
nestjongen, enz.
Lijkt me bij dat babbeltje aan
m'n deur de huiselijke situatie gun
stig, dan geef ik de patiënt aan de
kinderen terug met een stevig gere
peteerde les erbij en de boodschap,
dat ze voor raad altijd bij me terug
kunnen komen. Het gaat dan ge
woonlijk om een merel, een kraai,
een ekster. Komen ze met gave maar
„vliegvlugge" jonge vogels aanzetten,
dan krijgen ze steevast te horen:
moeten we er ons zo min mogelijk
mee bemoeien. Dat geldt niet alleen
vjor uilen, het geldt ook voor de roof
vogels, die op jeugdige leeftijd een
sterke binding krijgen met hun ver
zorger, hetgeen zich uit in een hun
kerend klapwieken en een krijsen of
piepen, zodra zij maar een glimp van
hun pleegvader of moeder te zien
krygen.
Het kost werkelijk een overwinning
op jezelf, als je dan „keihard" bent,
het voedsel neerlegt en rechtsomkeert
maakt. Je zou zo graag zo'n donzig
uilekind eens achter z'n kopje willen
krauwen of een soort gesprek met
hem voeren, want daar vraagt zo'n
ding gewoon om!
Hoe aanhalig en vermakelijk een
jonge steenuil is, weet alleen
iemand, die het kent uit eigen
aanschouwing. Het eerste wat een be
zoeker opvalt en waardoor hij onmid
dellijk wordt ontwapend, is een eigen
aardigheid, die typisch „uils" is, na
melijk het op en neer veren van het
vogellijfje en het in een grote kring
ronddraaien van de kop.
Het lijkt op grappenmakerij, maar
dat is het toch niet. Het is een nood
zakelijkheid. Uileogen kunnen n.l. niet
draaien in de oogkassen, zoals onze
ogen dat kunnen met behulp van oog
spieren. Wil een uil scherp zien, dan
moet hij kopdraaien, een eigenaardig
heid, die ligt op het terrein van de
optische wetenschap. Trouwens, tij
dens mijn dagelijkse waarneming heb
ik opgemerkt, dat een uil (althans een
jonge) wel heel anders ziet dan een
mens, ook anders dan andere vogels.
Een stukje vlees, vlak bij z'n snavel
gehouden, waarnaar hij verwoed pikt,
krijgt hij pas na veel vergeefse sna-
veluitvallen te pakken, terwijl m'n
Zee.
„Direct terugbrengen op dezelfde
plek, maar onder de struiken. Let
ten op katten of honden. Dan weg
gaan. En hard lopen!"
In bijzondere gevallen, dus bU
wettelijk beschermde dieren, waar
van de behandeling meer dan ge
wone kennis van zaken vereist en
gewoonlijk ook zekere financiële
consequenties heeft, neem ik de pa
tiënt over en stel me in verbinding
met de plaatselijke controleur Vogel-
wet. En dan.Dan zoek ik een
ruime kooi, laat het dier daarin
maar eens een tijdje bijtrekken en
ga ondertussen eens snuffelen in
oude aantekeningen, indertijd opge
schreven over een soortgelijk geval.
Nu dan dit uiltje. Een kampeerder
had het gevonden, kletsnat, ver
kleumd en half verhongerd.
Eerst had hij het, zeer juist, met rust
gelaten, maar toen hij het een dag la
ter op dezelfde plek had teruggevon
den in nog slechtere toestand, had hij
er zich over ontfermd. Zo kwam het
bij mij.
Het was niet mijn eerste jonge uil
in de loop der jaren, dus ik wist wat
hij nodig had. Allereerst in zijn kooi
een klein donker vluchthokje, waar hij
zich kon terugtrekken als het vele
vreemde om hem heen hem te mach
tig werd. En dan het moeilijkste punt.
het voedsel. Een jonge uil wordt door
zijn ouders gevoerd met kleine stukjes
zacht vlees van kleine prooi-dieren,
zoals jonge vogeltjes en muizen, die
voor dat doel eerst uit elkaar worden
geplukt. Maar steenuilen zyn ook in
secteneters, die kevers en sprinkhanen
op hun menu hebben, zodat u begrijpt,
dat een uileverzorger, die ook nog an
der werk heeft te doen, op de mede
werking van z'n hele gezin moet kun
nen rekenen, anders raken de wolbal
letjes op een slechte dag toch hopeloos
achterop. Wat die muizen als voedsel
betreft, is toch wel grote voorzichtig
heid geboden. Tegenwoordig sterven
er vele aan vergiftiging, dus dit brengt
voor de muizeneters groot risico met
zich. Ik houd me daarom maar veilig
heidshalve aan wat ik van een poelier
kan betrekken en geef zelf een vaste
aanvulling van meelwormen met de
toevallige menuvariaties als kevers,
sprinkhanen of wat het veld of de
tuin oplevert.
Wat een jonge vogel ook nodig
heeft, dat is warmte, vooral in
de nachten. Ik moet erom
lachen, nu ik dit neerschrijf, want op
deze broeihete julidag hebben we aan
warmte werkelijk geen gebrek. Maar
u bent vergeten, hoe koud de nachten
waren anderhalve maand geleden?
Wie een jonge vogel, die de nest-
warmte moet missen, dan in een bui-
tenkooi zet, kan hem wel afschrijven
of hij moet met veel kunst en vlieg
werk een achterstand zien in te halen
Verlies dus aan tijd en energie.
Ten slotte is er nog deze zeer be
langrijke eis: willen we een dier in
zijn wilde staat terugbrengen, dan
jonge ekster een vezeltje vlees van
nauwelijks een milimeter heel beheerst
en foutloos van mijn vinger wipt.
Er is nog iets, wat bij een uil hoort
en wat hij met de valken gemeen
heeft, n.l. het uit zijn poot eten.
Dan moet het voedselgebrek niet te
groot zijn, want in dit geval gaat hij
er liever op staan en trekt er de stuk
ken met kracht af. We kunnen dan
tevens goed zien, dat uilepoten niet
kaal zijn, zoals de poten van buizerds,
valken, haviken, officieel dan de roof
vogels genoemd, maar dat ze beveerd
zijn tot vlak bij de nagels. Dit geeft
aan het toch al grappige diertje ook
nog het aanzien van met witte sokjes
rond te trippelen.
U kent natuurlijk wel de algemene
opvatting, dat uilen overdag niet kun
nen zien. Ook weer zo'n hardnekkige
bewering, die telkens weer opduikt en
evenals zo vele andere, onuitroeibaar
is. Gelukkig hebben de dieren geen
weet en ook geen last van wat er al
zo over ze wordt verteld. Het merk
waardige is, dat iedereen, die zijn ogen
goed gebruikt en geduld heeft, zelf
kan constateren, dat uilen overdag
heel goed kunnen zien, veel beter dan
degene, die het tegenovergestelde be
weert. Wel zijn het nachtdieren, hoe
wel ze (met name het steenuiltje) ook
wel in het volle daglicht opereren,
maar gewoonlijk verkiezen ze de rust
overdag, weggedrukt in een beschut
hoekje, waar ze hun oogleden sluiten
tot op een nauwe kier en door dat
spleetje nu nemen ze deksels goed hun
omgeving waar. Spert zo'n uilekerel
echter zijn grote ogen wagenwijd open,
dan wordt hij onmiddellijk door het
kleine vogelgrut, de mezen, goud
haantjes, winterkoning, enz. gesigna
leerd en wordt er groot alarm ge
blazen.
Er zijn nog landen, waar men met
behulp van een steenuiltje, aan
een kettinkje op een paaltje vast
gezet, zangvogeltjes lokt en vangt,
waarbij men dus sluw gebruik maakt
van de onberedeneerde afweerdrift,
die de kleine vogels ten opzichte van
uilen aan de dag leggen.
In Nederland is men gelukkig niet
meer zo achterlijk. Deze vangmethode
is niet alleen wettelijk verboden, maar
het publiek staat er beslist vijandig
tegenover. Een belangrijk winstpunt
dus!
Intussen kunnen we het gedrag van
die kleine vogeltjes niet verklaren,
hoogstens ernaar gissen. Maar dan
gaan we al gauw fantaseren en daar
schiet de wetenschap geen steek mee
op. Ook weten we niet, waarom de
grotere en sterkere uil op den duur
altijd op de vlucht gaat voor de her
rieschoppers.
Naschrift: Op de valreep kan
ik u nog meedelen, dat ons steenuiltje
het grote onbekende avontuur is in
gegaan. Hy is vrij. Een van zijn
pootjes is voorzien van een ring, het
geen betekent, dat het Natuurhisto
risch Museum te Leiden hem heeft
ingeschreven in zijn „Burgerlijke
Stand". Wanneer en vanwaar zal de
terugmelding komen?
i Zo tegen het eind van de
i1 maand - begin volgende maand
11 bloeien de eerste Kniphofia's
i of vuurpijlen; zo genoemd om-
i dat de bloemen wel een beetje
aan de vuurpijl doen denken.
De Engelsen spreken van Red
Pokerplant. Het is een dank
bare tuinplant, waarvan men
jarenlang plezier kan hebben,
doch men dient ze wel heel
goed te verzorgen. Speciaal in
i de winter gaan er dikwijls on-
i nodig planten verloren. De
i kwestie is: deze mooie border-
plant is niet volkomen winter
hard en men dient ze dus tegen
het invallen van de winter een
weinig te beschermen. Als men
dat op de gebruikelijke ver
keerde manier doet: onder de
molm stoppen, komt er niet
veel van tereoht. Het is veel
i beter de riemvormige bladeren
i iets in te korten, daarna bij
i elkaar te binden en dan kan
om de voet wat droge molm
aangebracht worden. Als de
planten echter geheel onder de
molm gestopt worden, zullen ze
wegrotten; het hart moet dus
beslist vrij blijven.
Kniphofia's kende men voor
heen alleen als snijbloem, doch
ook in de border voldoen ze uit
stekend. En ook als een klein
groepje in het gazon zullen ze
uitstekend voldoen. Aanvanke
lijk kende men ook alleen maar
de rode kleuren, doch nu heeft
men het al zover, dat vele tin
ten voorkomen: ze bewegen
zich echter voornamelijk van
geel naar rood: de zalm tinten
zijn echter bijzonder fraai. Het
i is van belang, dat de planten
i in een zeer voedzame grond
soort gepoot worden. Men dient
dus wel oude mest onder te
spitten; aan verse stalmest
f hebben ze eohter een hekel,
f Indien de grond voldoende hu-
f mus bevat, kan men ook heel
goede resultaten bereiken met
i tuin- en gazonkorrelmest. Per
vierkante meter heeft men on-
geveer dertig gram nodig.
I Vuurpijlen kan men nu nog
niet poten, doch het is wel ge-
hadden. Het monster, verhief zich als
een machtige berg enwij gingen
ten onder!
In splinters
Een oorverdovende slag, of een vat
buskruit tussen ons ontplofte, trof de
sloep, die, alsof zij gemaakt was van
spaanders, letterlijk in splinters vloog.
Ik werd opgenomen alsof ik een schop
van een reus onder mijn zitvlak had
gekregen en werd meters ver in zee ge
worpen.
Wat er met de anderen gebeurde
wist ik niet; ik had genoeg met mezelf
te stellen.
Ik kwam spoedig op verhaal, begon
te zwemmen en ontdekte de lege tob
be waarin de harpoenlijn opgeschoren
had gelegen. Ik klampte mij eraan
vast. Toen ontdekte ikdat ik de
harpoen nog in de hand had. In
doodsgevaar, zo schijnt het, grijpt een
mens zich aan alles beet.
HOE gek het ook klinkt, maar aan
de harpoen dank ik mijn leven.
Nog eenmaal kwam het monster
boven en viel mij aan. Snuivend na
derde de kop met de afschuwelijke
ogen en toen de muil zich opende om
toe te grijpen, stootte ik met alle
kracht die in mij was, de harpoen tot
over de helft in één der ogen van het
dier. Het gebrul dat hy uitstierf, voor
zijn kaken zich om mijn dijbeen slo
ten, verdoofde mij levenslang aan één
oor. En naar men mij later vertelde
moet het tot op het eiland zijn doorge
drongen.
Ons lange uitblijven had argwaan
gewekt en korte tijd later werd ik op
gepikt door de sloep die onze kapitein
had uitgestuurd. De Rooie vond men
anderhalve mijl verderop, dobberend
op een riem en op enkele builen na en
een afgescheurd oor. was hij onbescha
digd. Van Jakes, mijn zoon, van Juul
noch Treem is ooit een spoor gevon
den.
Bij mijn terugkomst stond Caribo
aan de kant en toen onze sloep de kust
naderde begaf hij zich in het water en
waadde ons tegemoet. Hij duwde mij
een fles Jamaica-rum onder de neus
en zei: ..Drink in de hoop dat je
niet gek wordt".
We keken elkaar aan op dit moment
en begrepen elkaar. Zonder dat wij er
verder met een woord over spraken;
ook later niet. Caribo en ik zijn dikke
vrienden geworden. Hij verzorgde mtf
als een broer toen ik in ijlkoortsen lag
en dagen achtereen in gevecht was
met het monster. En hoewel wij ook
daarover nimmer met een woord rep
ten, ben ik ervan overtuigd, dat het
zijn rum was, die mij erdoor sleepte".
JAN SCHREINER
Snoekbaars aanleiding tot fantastisch vissersverhaal
Soms zit het de mens niet mee omdat
het hem te goed gaat. In Israël be
zat Xavier Federman drie van de
grootste hotels van het land. Maar
toen hij op zekere nacht in Lydia uit
een vliegtuig stapte en opgewekt
naar zijn eigen hotel stapte, kreeg
hij van de portier de mededeling,
dat het gehele hotel volgeboekt was.
Zelfs zijn particuliere vertrekken
waren verhuurd. Er bleef voor Xa
vier niets anders over dan op de
harde banken van het station te
overnachten.
Soms staat wat uitvindingen betreft
de Russische mens voor niets. Nu
gaat men er daar prat op een soort
behangsel te hebben uitgevonden
dat warmte uitstraalt. Kachels en
andere verwarmingsmethoden zou
den dus overbodig worden. Men
plakt het behang maar op de muur
en klaar is de Rus. Op de een of
andere manier wordt het behang
verhit tot veertig graden, die het
dan prompt weer afgeeft.
TOEN wy. een tikkeltje trots, met
onze snoekbaars kwamen aandra
gen by onze bootjesverhuurder,
troffen wij daar een zekere Maarten;
een zielige dorpsfiguur, die we al vaker
ontmoet hadden.
Maarten had maar één been: op de
plaats waar normaliter een tweede be
hoorde te zitten, hing een vervuilde
broek over een splinterige ronde paal,
die aan de onderzijde tot een rafelige
prop was versleten. Hij was een
„vreemde" zei het dorp, maar een dorp
zegt zo veelToen wij binnenkwa
men toonde hij veel belangstelling voor
de vis. „Knap, jongens", zei hij „knap".
Hij nam een 6lokje van een half ge
vuld glas bier. „Heel knap", herhaalde
hij peinzend, „maar mij vangen ze
niet meer voor de visserij".
Maarten sprak met een lijmerige
stem, afwezig, alsof hij het tegen zich
zelf had. „Ik heb mijr buik vol van
vissenJuul en Treem, mijn zoon
Jakes naar de haaien en ik zelf een
houten poot. Mooie sport, dat vissen".
Hij was vertrouwelijk bij ons komen
zitten. „Mag ik nog wat van de heren
drinken? Dan zal ik jullie eens van
een visdag vertellen, zoals jullie die
wel nooit zullen meemaken. En dat is
maar goed ook"Hij liet zich in een
stoel zakken. Zijn houten been als een
boegspriet in de hoogte.
„Een visdag, die drie van ons het le
ven kostte en mij op een halve fokke-
mast liet rondhuppelen. Voelen Jullie
er iets voor
Hij kreeg wat hij vroeg en toen be
gon zyn verhaal. „In de tijd dat de
oceanen nog niet verpest werden met
stoomschuiten en andere stinkdingen,
maar nog echte zeelui de plas bevoe
ren, zaten wij op een driemaster, die in
de wilde vaart lag en daar staken we
regelmatig de oceaan mee over. Dat
betekent nou niks meer, maar toenter
tijd was daar lef en kennis voor nodig.
Storm en windstilte vroegen toen om
kérels.
In die dagen werd er nog knap ge
smokkeld en op een klein eilandje - de
naam noem ik niet namen we gere
geld handelswaar in. Machten geld
verdienden we aan die snuiters daar,
wij allemaal. Meestal bleven we enke
le dagen in een van die natuurlijke
havens liggen en als de boel dan aan
kant was, dan streken we een sloep,
roeiden de baai uit en doodden de
tijd met het vissen op kabeljauw, ma
kreel of roggen. Soms met hengels,
maar meestal met de harpoen. Rog
vooral, was een fyne vis voor het ijzer.
Het was daar zo, dat met zonnig weer
de rog naar boven kwam en vlak on
der de zeespiegel zwom. Als tafelbladen
van soms wel anderhalve meter mid
dellijn en tachtig centimeter dik.
Ik was altijd van de partij. We had
den knap wat routine in dat „lappen
prikken", zoals wy het noemden, want
we voeren al jarenlang dezelfde route
en steeds ging het in de vrije tijd op
roggejacht. Caribo. een verlopen Me
xicaan die, je weet nooit hoe, op dat
eiland was verzeild geraakt, was de
leider van de groep waarmee we zaken
deden en koud als we aan land kwa
men, begon hij met het zo langzamer
hand bekend geworden verhaal van
het zeemonster.
We moesten vooral niet met de sloep
op jacht gaan, want dat zeemonster
zou ons vast en zeker een keer te gra
zen nemen.
We lachten hem natuurlijk uit, om
dat we wisten hem daar kwaad mee te
maken. Hij zwoer bij hoog en laag dat
het monster bestond, dat hy het zelf
had gezien; tot tweemaal toe. Een
maal van grote afstand, een tweede
keer nauwelijks een mijl uit de kust.
Een ontzaglijk groot lichaam, twee- of
driehonderd meter lang en met een
drakekop en een baard zo hoog als
twee driemasters op elkaar
We vertelden de Mexicaan, dat het
tijd voor hem werd om op te houden
met het drinken van Jamaica-rum,
want dat hij daar nog eens volslagen
gek van zou worden. De één gaat mui
zen zien. de ander zeedraken.
Juul, Treem, de Rooie en Jakes gin
gen aan de riemen en ik hield de voor
plecht met de harpoen. We roeiden de
baai uit en lagen weldra op de lange
slag van het grote water. Een halve
mijl uit de kust reeds ontdekten we de
eerste fladderende rog en lieten hem
kennis maken met het brandende
staal.
Tweehonderd yards koord is aan de
harpioen geknoopt en zodra de „lap"
het ijzer in zijn body voelt zakken,
duikt hij naar beneden, alsof hij bij
Neptunus hulp en redding wil gaan
zoeken. De lijn klappert dan met het
geluid van een mitrailleur over boord
en dat houdt hij zo'n dikke honderd
yards uit. Dan is het afgelopen: het
touw valt stil en met behulp van de
vier roeiers wordt-ie naar boven toe
gesjord. Met vijf man heb je dik je
handen vol om hem aan boord te krij
gen".
Enorme schrik
GFSPANNEN hadden we toege
luisterd en toen de oude Maar
ten even pauzeerde om zijn pijp
te stoppen, bestelden we van de weer
omstuit maar een nieuwe ronde. „Daar
ga je", zei Maarten „vijf man, met
minder doe je het beslist niet. Die ene
rog, zo vlak bij de kant, voorspelde
heel wat, maar dat viel tegen. Het
bleef by die ene. En we roeiden nu
bijna al een uur. Het eiland lag ver
weg aan de horizon en de masten van
onze schoener leken op dunne boom
takjes.
We roeiden haast niet meer, want
het was warm. Traag werden de rie
men ingedoopt en de stroming, die van
de kust afstond, deed de rest. Ik stond
op de voorplecht naar roggen uit de
zien. Maar zonder veel belangstelling.
Wat er toen plotseling gebeurde,
ging zó snel en kwam zó onverwacht,
het schouwspel was zó ongelooflijk
fantastisch en veroorzaakte zó'n
krampachtige schrik, dat geen vezel in
ons lichaam in staat was zich te bewe
gen. Ik weet zeker dat drie van ons
ten onder gingen zonder ook maar iets
gedaan te hebben om het gevaar tege
moet te treden of het te ontkomen. Op
het punt van de explosie verkeerden
allen nog in staat van verbijstering.
Op twintig meter afstand van ons,
begon plotseling het water te borrelen,
alsof het zijn kookpunt naby kwam.
Daar, midden in de lange deining, ba
kende zich, door onbekende oorzaak,
een plek af van enkele honderden me
ters in het vierkant, die wit als sneeuw
werd, als de korte branding op een
vlak strand. Enkele seconden maar
Toen verhief zich een ontzaglijk lange
hals, dikker dan de dikste boom die ik
ooit zag, en daarna een gedeelte van
een lichaam met grote zwarte vlekken,
dat het best met een klein eiland ver
geleken kan worden. Het dier was ze
ker enkele honderden meters lang. De
kop op de lange hals, hoog boven de
zeespiegel, geleek op die van een gif
slang, maar was tweemaal zo groot als
onze sloep en de naar verhouding klei
ne ogen waren het afschuwelijkste dat
we ooit op dit ondermaanse aan
schouwden. Ze gloeiden met een fos-
foriserende glans, zó wreed, genade
loos en kwaadaardig, dat het ons aan
de banken vastnagelde.
MEN handelt snel en zonder te
denken op zulke momenten.
Plotseling had ik mijn harpoen
in de hand. Een belachelijk wapen te
genover dit monster.
Wat er vervolgens geschiedde, vroeg
slechts een fractie van tyd. Met het
geluid dat hoorbaar wordt wanneer
een flinke boot zijn laatste reis naai
de eeuwigheid aanvangt, had het mon
ster zich weer onder water laten zak
ken. Alleen de kop bleef boven de op
pervlakte en de moordlust die uit de
ogen sprak, maakte het ons duidelijk
dat wij, verenigd in een onwezenlijk
gevaar, slechts de dood te wachten
De vuurpijlen in v*
wenst het zo vroeg mogelijk in
de herfst te doen. Tegen het
eind van augustus kan men
heel goed poten en dus kan
men de planten nu bestellen.
Doe dat bij een solide firma.
Zet ze niet op de voorgrond in
de border; ze kunnen nogal een
bloei.
flinke hoogte bereiken. Som
mige soorten kunnen wel een
hoogte van ruim één meter be
reiken. Dat geldt voor de
bloemstengels; het gewas zelf
wordt niet zo hoog.
O. KROMDUK.
Het gebeurde allemaal in Vinkeveen; op de eerste plas in Vinke-
veen, waar, volgens de kenners van dit water, plaatsen voorkomen
waar meer dan dertig meter water staat. Zo diep visten we die dag
niet, maar toch wel op een meter of negen. Op een gegeven moment
ging onze lange snoekbaarspen onder en pas geruime tijd later kon
hij moeizaam naar boven worden gebracht. Hij werd namelijk hals
starrig tegengehouden door een snoekbaars, die later 18 pond bleek
te wegen. Een kapitale vis, waarover een prachtig verhaal te schrijven
is, hetgeen we reeds gedaan zouden hebben, wanneer die snoekbaars
geen aanleiding zou hebben gegeven tot een stellig nóg mooier ver
haal. Ook een verhaal over vissen, al zal het hier en daar wat eigen
aardig klinken. Maar het is beslist te spannend om het niet aan de
vergetelheid te ontrukken.