fijfhonderd fulpensoorten brachten
hoofd der Hollanders op hol
DE OORSPRONG
VAN DE „HAARLEMSE" TEGELTJES
rodin Flora door het dolle heen D
alpen deden liun gewicht in goud
cogtyO
EEN HEEL HUIS VOOR EEN BOL
USSEN de jaren 1636 en 1637 gin
gen de prijzen met sprong
jhoog omdat steeds meer
OCTOR Adriaan Paauw, pensio
naris van Amsterdam, die had ze.
op zijn landgoed te Heemstede; en
ze weerspiegelden zich daar in de ruiten
van een glazen „kabinetje". Met ver
ontwaardiging vertelde hij zijn bezoe
kers van die koper, die voor één der
bollen 1000 gld. had betaald zeker,
een mooi bedrag, maar bij de afleve
ring bleek, dat er twee „klisters" aan
zaten, die het volgend jaar elk 1000
gulden extra zouden hebben opgebracht
en dr. Pauw voelde zich daarom „ge
nomen". Toen iemand hem in 1624
12.000 gulden voor zfjm collectie bood,
wilde hij zijn tien Semper Augustus
voor dit bedrag niet kwijt. In de jaren
van de echte bollenhandel zou hun
waarde stijgen tot 3000, 4000 of 5000 per
stuk. Dat was in de jaren 1636 en 1637
toen een dichter kon zeggen: „De sin
en 't hooft is heel aan 't hollen, door
de ndetighe Tulpabollen". „Al wat lepel
leoken kon deed mee aan de bollen
handel". De tulpen deden hun gewicht
in goud en werden dan ook met een
goudschaaltje gewogen. Men verkocht
ze per aas, het gewicht der goudsme
den: één aas gelijk aan 1/20 gram. De
prijs per aas was heel verschillend: een
„Admiraal van Enckhuysen" kostte
28 Yz gld, een „Schilder" 15 gld. en een
„Gouda" 7V2 gld. per aas en dat daal
de naar gelang de zeldzaamheid tot 9
cent per aas voor de „Ghele Kroon"
hetgeen overigens nog altijd 4% gulden
is per bol van 500 azen
Tt
gen de prijzen met sprongen om
hoog omdat steeds meer „floris-
ten" probeerden om een graantje mee
te pikken. Een bol van de doodgewone
Gheel en Root van Leyde, 515 azen
zwaar, liep op tot 45 gld. en later zelfs
tot 550 gld. per stuk. He*, werd een
ware jacht naar verhandelbare bollen.
De floristen uit Haarlem, Gouda,
Utrecht, Leiden en Amsterdam, soms
rijkgeworden handwerkslieden, trokken
te paard en in kales de grote steden
langs om neer te strijken in de her
bergen, waar de bollen verhandeld wer_
den. Het ging daar vrolijk toe: de her
bergier schonk gratis drank, die be
kostigd werd uit een z.g. wijnkoops-
geld een halve stuiver per gulden op
iedere verkoop, gelijkelijk verdeeld over
koper en verkoper. Iedereen kwam en
ging naar het hem goeddaoht; zelfs
kinderen liepen tot diep in de nacht
de „collegiën" in en uit. Het werden
in 1636 braspartijen met de sfeer van
een speelbank en de zotste transac
ties kwamen tot stand. Zo ging een
„Semper Augustus" van 193 azen van
de hand voor 4.600 gulden, plus een
nieuwe karos met twee appelschim
mels.
Honderd jaar geleden stond te Haar.
lem in de Grote Houtstraat nog een
huis met het opschrift: Toen men dit
huis uit asch herbouwde. Kocht menig
mensch, dat hem berouwde" als een
herinnering aan een tijd, toen men in
deze stad een huis van de hand deed
in ruil voor één tulpenbol.
DE crisis kwam op 3 februari 1637.
Voor het eerst na vele jaren ging
een pond „Zwitsers" tegen de
belachelijk lage prijs van 1000 gulden
en dit feit bracht allerwegen een pa
nische schrik. Wel bracht kort daarop
een collectie van 70 bollen de nala
tenschap van een herbergier nog
een bedrag van 90.000 gulden op, maar
dat was het slot. De klad zat er in en
de spotdichters uit die dagen zeiden:
„Wat es Flora en Goddinne? Ba, se es
een snoode vacht. Die tot dreck toe
dienit veracht, sy beloofde gheldt te
winnen, rnaer al die haar hinghen aen,
Heeft zij al te mael verraenKo
pers, die gespeouleerd hadden op de
steeds oplopende prijzen, bleken plotse,
ling insolvent. Partijen stonden als
vijanden tegenover elkaar. Een stroom
van pamfletten probeerde de overheid
te bewegen tot maatregelen ten gun
ste van de ene of de andere kant. Al
leen in 1637 verschenen over de tul
penhandel veertig liedjes en spot
schriften; vele karikaturen werden uit.
gegeven: Flora's Mallewagen, Flora's
Geckskap, De Apen en de Nar zij
hielden nog lange tijd de gemoederen
in beroering.
HAARLEM was een der zwaarst ge
troffen steden. Men drong hier
aan op annulering van alle trans
acties, die sedert herfst 1636 waren af.
gesloten, maar op 25 april 1637 kwam
het Hof van Holland met een wijs ad
vies: De verschillende stadsbesturen
moesten trachten partijen met elkaar
te verzoenen en bij insolventie van de
kopers zouden de verkopers gemach
tigd zijn de veelal cp termijn verkochte
bollen voor risico van de kopers aan te
houden of te verkopen. De overheid
het dus de rechtsonzekerheid voort
bestaan en opende daarmede de weg
tot de minnelijke schikking op basis
van 5 tot 10% rouwkoop. In mei 1638
kwam in Haarlem een regeling van
3V-> nog gunstiger dus voor de ge
dupeerde kopers. De liefde voor de bol
len heeft gelukkig de catastrofe uit het
rampjaar 1637 overleeft. Het waren
niet alleen „gecken en draghers van de
sotscap", die wat in de tulpen hadden
gezien. Van de 500 tulpen uit de tijd
van dé windhandel hebben zich er vele
kunnen houden en de veel bespotte
„floristen" hebben al gokkend1 de basis
gelegd voor een van Nederlands best
betalende oulturen.
GERARD LUTKE MEIJER.
Flora's Mallewagen"een spotprent toege schreven aan Chrispijn de Pas jr., welke de
zotheid van de windhandel weergeeft: Men ziet de godin Flora met in haar handen drie
tulpen, w.o. de Semper Augustus. De mannen in de wagen dragen de zotskap. Op de
wagen de wapens der steden, waar in de herbergen bollenverkopingen, collegen of com-
paritiën werden gehouden. De mannen links willen „met de wagen van Flora mee", zij
FLORAhS tiCK S - KAP of Ajih'ïftiiiigt' van t non der-
Ijt kc Lter "ow i6yj doert (L eeiie Occ^ d\wder tiytbroeyde t
de Lt/y Rijik fonder poetsen li 'ijs Louder verfhtnl uwen.
hebben hun gereedschappen weggeworpen.
,Seven hondert guldens geef ik u voor die Brabanson Spoor van
I asen", zei anno 1637 een tulpenliefhebber tegen zijn leverancier,
„Goed", zei die leverancier, „midts ghereet ghevende twee hon-
t guldens, een kabinet kasken van ebbenhout ghewrocht, met een
nenichvuldigh spieghel daerin, ende noch een groot schilderij,
de een bloempot!" De liefhebber zwichtte voor dit verleidelijk
•rstel en werd eigenaar van een overigens nog niet bloeibare bol
1 een waarvolle tulp, violet op witte ondergrond, waarvan de
eelding voorkwam in twee of drie tulpenboeken uit die dagen,
tllicht dacht hij daarbij aan die relatie, ook al bezeten door de
enmanie, aan wie hij de schone Brabanson wilde overdoen voor
schien het dubbele, het driedubbele van de genoemde prijs. Want
was het aantrekkelijke van de tulpenhandel in die dagen: Je kon
ji een ommezien rijk bij worden.
E tulpenhandel was, volgens een
spotlied van Steven van der Lust
algemeen onder „Armynjanen,
len. Papisten, Vrygeesten, Luyter-
B, Mennisten, Vroom en Onvroom",
trof niet alleen soliede burgers
r de z.g. „floristen" aan, mensen
I heer Johan van Hoghelande, die
ledert 1590 met Carolus Clusius in
en, de latere Leidse hortulanus, in
fpondentie stond en zaad en bollen
hem ruilde, maar ook „wevers,
rs, spoelders, treckers, twijnders,
ters, kuypers, portiers, studenten,
oyr-knechts, penn-leckers, schoen
ers, schilders^ schoorsteenvagers,
itweckers en barbiers, slepers,
ytvoerders, kruyers, en hondesla-
f, om maar enkele van de beroepen
lemen, die Steven van der Lust in
gedicht als „Floraes staet-jon-
l" opsomt.
HOE was de tulpenrage begonnen?
Gewoon als een liefhebberijDe
rijke kooplui uit de grote steden
kregen wat bollen van relaties uit Tur_
kije en Klein Azië. Ze gingen bollen
ruilen, zoals men 'tegenwoordig post
zegels ruilt. De Meohelaar Joris Rye
wroette, volgens een verhaal van Clu
sius, tussen afval uit de uientuin van
een minder snuggere collega en ieder
stond te kijken van de fraaie bloemen,
d'ie hij uit de weggeworpen bollen
kweekte. Twintig jaren later waren de
Leidenaren zo gek op de tulp, dat zij
's nachts de bollen kwamen 'weghalen
uit de tuin van Johan van Hogheland
en nog weer wat jaren daarna hadden
ze zoveel waarde, dat de echte floristen
sliepen met een touwtje om hun grote
teen, om in elk geval wakker te zijn,
vanneer een dief zich in de hof ver
warde in de kruiselings gespannen
alarmdraden
Als we nu de stukken doorlezen lykt
het of het verhaal over de tulpenmanie
eerst goed op gang kwam, toen een
Noordfranse liefhebber uit een geluk
kige kruising „Semper Augustus" won.
Dat was het summum van schoonheid:
prachtige regelmatige strepen rood op
een glanzend witte ondergrond en dan
die blauwe vlek aan de basis der
bloembladen, die by de tulpen uit die
tijd tonmerk was van hun blauwe
bloed.
Nadat de roem van deze tulp zich
over Europa verbreid had, was er in
het hart van de ware „florist" nog
maar een wens: eigenaar te worden
van een „Semper Augustus", al was
'het er maar een.... Tulpen jagers
trokken er op uit en sohooiden alle boe.
ren tuintjes af op zoek naar dit bota
nische glansnummer: zij trokken door
Vlaanderen, Brabant en het noorden
van Frankrijk en ze vonden wel „Pa
rem Augustus", maar die kon bij de
„Semper Augustus" niet in de schaduw
staan.
Een tekening van Pieter Nolpe, waarmee de „floristen" belachelijk werden gemaakt-
Rechts de tulpenkwekers, links de narrenkap van alle „kappisten"die menen met de bol
een fortuin te kunnen verdienen. Men heeft er zelfs een liedje op gemaakt, dat door de
kwajongens op straat werd gezongen. Tot ver in de 18de eeuw is deze prent door gravures
vermenigvuldigd.
Archieven zijn voor vele mensen vervelende nare dingen, die men beter kan
laten rusten. Maar er zijn ook velen die niets liever doen dan juist in deze
oude, vergeelde paperassen snuffelen en die er dan dikwijls in slagen merk
waardige feiten uit lang vervlogen en vergeten jaren aan het licht te brengen.
Zo vermeldt F. Hudig in deel 2 van „Alt Hollandische Fliesen", hoe in het jaar
1662 Anniesken Pieters haar zoon voor zes jaren bij Maritge Versluijs brengt
„omme steentiens te schilderen". Er is niet veel voorstellingsvermogen voor
nodig om het tafereel duidelijk voor ogen te zien: een bezorgde moeder, die
haar onmondige zoon een toekomst wil geven in een onzekere tyd. Ze gaat naar
de eigenares van een plateelbakkerij op de Burgwal te Haarlem en sluit er een
arbeidsovereenkomst voor haar zoon, in welk contract wederzijdse rechten en
plichten worden vermeld. Maritge Versluijs is waarschijnlijk de weduwe van
Jacob Jansz. Versluijs, die reeds in 1612 aan de Burgwal een werkplaats bezat
en die in 1658 een bestuursfunctie in het St.-Lucasgilde bekleedde. Dit stuk is
het bewys dat ook in Haarlem, net als in zovele andere Hollandse steden
„steentiens", dat wil zeggen tegels werden gemaakt. Wie er naar gaat speuren
zal spoedig in een museum of by een antiquair merkwaardig geornamenteerde
tegels tegenkomen, die als „Haarlemse tegels" te boek staan.
'/«f*-*
erko
13000.
De Semper Augustus, een fraaie tulp, roodgestreept
op witte ondergrond, is een der meest geschilderde
bloemen ter wereld. Ze komt in allerlei Tulpen-
boeken uit de zeventiende eeuw voor. Op het top
punt van haar roem werd zij verkocht voor 13.000
gulden per bol.
HET valt ons op, dat al die „Haar
lemse tegels" enkele kenmerken
gemeen hebben die in andere te
gelsoorten niet voorkomen. Die fami-
liekenmerken zijn: het voorkomen in
alle „Haarlemse tegels" van zeer ka
rakteristieke krulletjes, die aan weers
zijden van een denkbeeldige lijn een ijl
en speels ornament vormen dat de te
gel een luchtig aanzien geeft. De mid_
dellijnen en diagonalen van het tegel-
vierkant worden duidelijk geaccen
tueerd, waardoor rust en harmonie in
het wandivlak ontstaat. En tenslotte is
de eenvoudige kleurencombinatie van
de „Haarlemse tegels" bepaald sober
te noemen; zij bestaat gewoonlijk uit
slechts drie 'kleuren, waarbij 'het diep-
donkerblauw domineert. Dit laatste
is beslist in scherpe tegenstelling tot
de rijke, soms zelfs overdadige toepas,
sing van kleur bij de contemporaine
Nederlandse tegels. Wij kunnen na
melijk op grond van vergelijking met
andere tegelsoorten het ontstaan van
de „Haarlemse tegels" stellen om
streeks de twintiger jaren van de ze
ventiende eeuw. Waarschijnlijk werden
de diverse soorten „Haarlemse tegels"
gedurende lange tijd in alle mogelijke
varianten toegepast; het aantal ver
schillende typen is dan ook ontstel
lend groot. En er zijn soorten bij die
zeer goed door de zoon van Anniesken
Pieters omstreeks 1662 geschilderd kon
den zijn. Maar dat kunnen we helaas
niet 'bewijzen, en het is tevens de reden
waarom tot dusver van „Haarlemse te
gels" (met aanhalingstekens) sprake
TOEN ik onlangs by een handelaar
zo'n tegel kocht, verzekerde hij me
met grote stelligheid, dat dit nu
een echte Haarlemse tegel was. Ik
vroeg of hij dat wel zeker wist en kreeg
als antwoord: „Maar mijnheer, dat
staat toch in de literatuur, en die kent
U toch wel?" Maar hier zit nu juist de
kneep: alleen in het boekje van IJ.
Kok, „De Hollandse Tegel" (Heem-
schutserie No. 67) worden deze tegels
in één groep ondergebracht en Haar
lems genoemd. Maar de term Haarlems
is hier als een soortnaam gebruikt, zo
als ieder spreekt van Brussels lof en
Weesper moppen. Als we deze tegels
aan Haarlemse tegelbakkers willen
toeschrijven dienen we met meer
steekhoudende, argumenten te komen.
Die bewijzen kunnen we in verschil
lende richtingen zoeken. In de eerste
plaats zijn er archieven. Wanneer we
van een nog bestaande schouw de be
stelling of opdracht tot aanmaak van
de tegels zouden vinden dan zou uit dit
stuk al gauw blijken of deze order bij
een Haarlemse tegelbakkerij werd ge
plaatst. Als dan de vermoedelijke tijd
van ontstaan van de tegels overeen
komt met de datum van de bestelling,
hebben we vrijwel zekerheid dat de
betreffende tegels uit de genoemde
bakkerij afkomstig zijn.
EEN tweede mogelijkheid tot het
opsporen van de werkplaats waar
tegels werden vervaardigd, is het
vinden in archieven van de „sponsen",
die by het beschilderen van deze tegels
hebben gediend. Die sponsen zijn na
melijk tekeningen van een tegeldessin,
waarvan de omtreklijnen met een naald
werden doorgeprikt. Deze tekeningen
werden op de tegel gelegd en met houts
koolpoeder doorgestoven, zodat het ver
loop van de lijnen met zwarte stipjes
op de witte ondergrond zichtbaar werd.
Deze lijnen werden dan overgetrokken
met een penseel met blauwe of paarse
glazuuurverf, waarna men de verschil,
lende vakken kon invullen. Van de
werkplaats van Pieter Grauda te Har-
lingen zijn dergelijke sponsen te zien
in het Museum Prinsessehof te Leeuw
arden. De derde 'kans op een doorslag,
gevend bewijs ligt op een geheel ander
terrein, en daartoe gaan we eerst eens
naar Rotterdam en Gouda. Bij graaf
werkzaamheden ten behoeve van het
stadhuis aan de Coolsingel te Rotter
dam werden grote hoeveelheden scher.
ven gevonden, waarbij die van schotels
kommen, schalen en tegels. A. Hoinck
van Papendreoht maakt in zijn boek:
„De Rotterdamse plateel- en tegel
bakkers" aannemelijk dat dit puin af.
komstig is van Rotterdamse werkplaat
sen, die met dit wrakke goed drassige
grond in en bij de stad ophoogden. Te
gels, die wat materiaal, kleur en te
kening betreft overeenstemmen met de
de gevonden fragmenten, kunnen we
veilig als Rotterdamse tegels beschou.
wen. Eveneens werd volgens een ar
tikel van G. C. Helbers in het Mede
delingenblad van de Vereniging van
Vrienden van de Nederlandse Ceramiek
in 1953 in Gouda een afvalput van de
voormalige plateelbakkerij de Swaen
gevonden, waarin onder meer tegel-
fragmenten aanwezig waren.
EN dus wachten we erop of in Haar.
lem, of eventueel in een andere
plaats bij graafwerk het geluk
ons dienstig zal zijn, en we afvalhopen
vinden waarin de zogenaamde Haar
lemse tegelsoorten voorkomen. Wat de
situatie van de Haarlemse werkplaat
sen betreft, kunnen we een aantal
straten opnoemen waarin plateelbak
kerijen waren gevestigd Dit is onder
meer het geval met de reeds genoemde
Burgwal; er was een plateelbakkerij
aan het Oude Bagijnhof, waar Willem
Jansz. Verstraeten een stuk grond van
de stad Haarlem ontving voor de op
richting van twee ovens en drie molens
(Voor het fijnmalen van de grondstof
fen). Wat de grootte van zijn bedrijf
betreft, weten we dat hij in 1629 in een
verzoek om dit stuk grond, in eigen
dom te mogen verkrijgen, verklaart
gewoonlijk veertig of vijftig gezellen in
dienst te hebben. Verder worden als
plaatsen waar plateelbakkers geves
tigd waren genoemd de Cleijne Hout
straat, de Bakenessergracht, het Soete-
steeghje en de Oude Gracht bij het
Cleijn Heiliglant. Maar de plaatsen in
de stad waar we afvalhopen kunnen
verwachten, zijn niet tot de genoemde
straten en grachten beperkt. Men kan
immers ook op enige afstand van de
werkplaatsen gaten en kuilen met
puin van de bakkerijen hebben gevuld.
Ook is het zeer de vraag of er werke
lijk plateelbakkerijen in de genoemde
percelen waren gevestigd, of dat er al
leen maar sprake is van een woonhuis,
waarvan de eigenaar het beroep van
plateelbakker uitoefende. Maar dan
zijn toch elders in de stad werkplaat
sen geweest, want het is niet zeer waar
schijnlijk dat deze fabrikanten foren
sen warenOok daardoor kunnen
dois op veie andere plaatsen vondsten
worden gedaan, die licht in deze zaak
kunnen brengen. U zou de wetenschap
een grote dienst bewijzen als U in ge
val van zo'n vondst mij wilde waar
schuwen; ik zorg er dan wei voor dat
het bericht te bestemder plaatse komt.
DE mogelijkheden om tot een deug
delijk bewijs te komen zijn dua
zeker aanwezig, maar het bewijs
zelf hebben we nog lang niet gecon
strueerd. We kunnen er de tegels zelf
nog wel eens op aankijken. En dan zien
we dat van alle afgebeelde soorten ge
zegd kan worden, dat ze sterke deco
ratieve werking bezitten. Wanden, die
met deze tegels zijn bezet, hebben een
verfijnde vlakverdeling en kleurwer-
king, die tegelijk luchtig en voornaam
aandoet. Deze sierlijke en toch zo
strakke stijl wijst op ontstaan in een
gemeenschap, die een zelfbewuste le
venshouding bezat en als afspiegeling
daarvan een deftig en harmonisch in
terieur verlangde. Denken we daarbij
aan de zwierige levensstijl van de wel
varende Haarlemse burgerij in de ze
ventiende eeuw, dan behoort toesohrij.
ving van deze fraaie tegels aan Haar
lemse ontwerpers zeker tot de moge
lijkheden. De linkse tegel in het op
schrift van dit artikel zou zelfs in deze
richting kunnen wijzen. Het bekende
blazoen van de Geleijbakkes van het
Haarlemse St.-Lucasgilde, dat zich in
het gemeente-archief bevindt, bevat
namelijk een afbeelding van een soho-
tel met soortgelijke motieven. Zolang
echter geen duidelijker bewijzen onze
veronderstelling komen bevestigen
zullen we de aanhalingstekens om het
woord „Haarlemse tegels" zekerheids
halve toch maar laten staan.
Dingeman Korf.