ZELDZAAM NEDERLANDS REPTIEL Azalea indica, zorgenkindje van de huisvrouw Joliaim Nestroy's „Der Zerrissene": Nl ZATERDAG 20 JUNI WEKELIJKS BIJVOEGSEL PAGINA 2 Voor de moderne toeschouwer is intrige wat simpelmaar deze klucht nog altijd op repertoire Kijkjes in de Natuur BIJ HET HOLLAND FESTIVAL een stuk oud-Oostenrijk uit de Biedermeier-tijd (Van onze Weense correspondentprof. dr. N. Greitemann) Tijdens vroegere Holland Festivals heeft het Nederlandse publiek ken nis kunnen maken met een aantal Oostenrijkse toneelstukken, die alle van betrekkelijk jongere datum waren en de verfijnde en vermoeide atmosfeer van de ondergaande monarchie opriepen. De toeschouwer zag zijn algemene voorstellingen over het decadente en half-frivole leven in het Wenen rond de eeuwwisseling bevestigd in „Liebelei" van Schnitzler, in „Der Schwierige" en ,J)er Unbestechliche" van Hofmannsthal en „Das Konzert" van H. Bahr. De „Zerrissene" van Nestroy blijkt van geheel ander kaliber te zijn, alleen al omdat het stuk van veel ouder datum is. De première had in 1844 plaats, waarop nog tijdens het leven van Nestroy 104 opvoeringen in Wenen volgden. En ook nu nog behoort deze klucht tot het vaste reper toire van het Oostenrijkse toneel, vooral van het Burgtheater. Tezamen met Grillparzer en Raimund behoort Nestroy tot de Oostenrijkse klas sieken, wier werken nog steeds worden opgevoerd. Wanneer en waar Nestroy's „Der Zerrissene", dat in bijgaand artikel- door onze Weense correspondent bespro ken wordt, zal door het Wiener Burgtheater gedurende het Hol land Festival worden opgevoerd in Den Haag (4 juli), Amster dam (5 juli), Arnhem (6 juli), Amsterdam (7 juli), Den Haag (8 juli), Groningen (9 juli). De venter (10 juli), Rotterdam (12 juli), Den Haag (13 juli) en Utrecht (14 juli). Nieuwe interpretatie van een oud stuk Bij een eerste kennismaking maakt „Der Zerrissene" wellicht een ietwat ouderwetse indruk, want het stuk speelt in de gemoedelijke Bieder meiertijd van vóór de revolutie van 1848. De mannen lopen er rond met hoge hoeden, in een fluwelen geklede jas met een bont vest en een witte of grijze pantalon. Toch is er ook voor het toneel veel veranderd, want on middellijk aan Nestroy is het zoge naamde tovertoneel voorafgegaan, waarin elfen, feeën, sprookjesgestalten, tovenaars en goede of boze geesten op traden. Nestroy deed echter afstand van heel die toverwereld, waaraan zijn tijdgenoot Raimund nog vasthield, en bracht uitsluitend werkelijke typen op de planken, zoals men ze iedere dag in het gewone leven kon tegenkomen. Hij gaf geen morele lesjes, doch beschreef alleen wat hij in werkelijkheid had ge constateerd. Veel van zijn kluchten zijn zuivere karakterstukken, waarin bepaalde typen worden uitgebeeld. Ze heten dan ook „Der Unbedeutende", „Der Verschwender" en in dit geval „Der Zerrissene". De hoofdpersoon van dit laatste stuk is een zekere Von Lips, die zo rijk is dat hij niet meer weet wat hij wil. In een van de couplets zegt hij Mijn hemel, het is een verschrikkelijk gevoel, wanneer men zelf niet weet wat men wil. Men zou hem een wijsgerige blasé kunnen noemen, omdat hij enerzijds weet dat hij door zijn vrienden wordt uitgebuit, maar van de andere kant toch naar de grote sensatie zoekt, die natuurlijk uitblijft. Hij is zó geblaseerd, dat zelfs de natuur hem begint te ver velen: „Breng me naar een gletsjer met zwarte sneeuw en gloeiende ijspe gels, laat ons naar een werelddeel zei len waar het bosgroen paars is en het morgenrood populier-groen. Laat mij met rust, want de natuur hangt me de keel uit met haar stereotiep patroon". Het bekende „toeval" komt deze rijkaard te hulp doordat hij van moord wordt verdacht, zodat hij als boerenknecht verkleed zijn toe vlucht moet zoeken in een van zijn eigen boerderijen. Daar hoort hij niet alleen hoe zijn vroegere zoge naamde vrienden over hem den ken, doch daar leert hij tevens Kathi kennen, een onbedorven na tuurkind dat zonder bijbedoelingen van hem houdt. En als achteraf blijkt dat hij geen moordenaar is, doet hij de grote ontdekking van zijn leven in de onbaatzuchtige liefde van Kathi. Dat is werkelijk iets nieuws voor hem. Hij trouwt met haar en wordt zodoende van zijn verscheurdheid en ongedurig heid genezen. Kostelijke zelfironie Voor de moderne toeschouwer, die met O'Neill, Miller, Osborne of Diir- renmatt is opgevoed, is de intrige van dit stuk misschien wat simpel en toch houdt deze klucht nog steeds repertoire in Oostenrijk. Om dit te begrijpen moet men niet alleen de werkelijke ko mische tekst in alle bijzonderheden kennen, maar bovendien zou men daarvoor het Weense dialect in al zijn finesses moeten beheersen. Bij nader toezien blijkt tevens hoe goed dit stuk is geconstrueerd. De verklaring daar voor vindt men in het feit, dat Nestroy - evenals Molière en Raimund - zelf als toneelspeler is begonnen en derhalve uit ervaring wist hoe een goed stuk moest worden opgebouwd. Maar ondanks deze overwegingen blijft het altijd mogelijk dat men zich in Nederland afvraagt, hoe het Oos tenrijkse publiek zich nog steeds door een dergelijke klucht kan laten fasci neren. Daarop kan men slechts ant woorden dat de Oostenrijkers niet naar het Burgtheater gaan om dit stuk en zijn inhoud te leren kennen - want daarvan zijn ze reeds op de hoogte - doch om van de vertolking te genieten. In tegenstelling bijvoorbeeld met Berlijn interesseert men zich in We nen veel meer voor de nieuwe inter pretatie van een oud stuk dan voor een nieuw toneelwerk. Zo gezien kan de opvoering door het Burgtheater een verrassing brengen, want de hoofdrol wordt gespeeld door de voortreffelijke Josef Meinrad, die ook in ons land geen onbekende meer is. De manier waarop hy deze Biedermeierfiguur weergeeft is werkelijk nieuw en voor beeldig, omdat hij deze rol met een ze- De zo rijk bloeiende azalea is in feite het zorgenkindje van de huisvrouw: men wil zo graag de plant overhouden en dat is ook heel goed mogelijk. Elk voorjaar opnieuw kan de azalea heel rijk bloeien, doch dan dient men haar ook op de juis te manier te behandelen en daaraan mankeert nog wel eens het een en ander. Heeft u een tuin, dan moet de plant 's zomers niet binnen blijven, doch zet haar dan lek ker in de volle grond. Neem de plant dan nu uit de pot, maak een plantgat klaar, maar stop er haar zó niet in. Er dient eerst iets aan de grond gedaan te worden. In gewone tuingrond groeien ze niet: ze hebben bos grond en oude koemest nodig. Inplaats van bosgrond, kan men ook heel goed een mengsel nemen van turfmolm: veen grond en oude koemest en doe er desnoods ook nog een beetje kere zelfironie speelt. Die lichtelyke en kostelijke overdrijving vindt men ook terug in het spel van Alma Seidler, Hugo Gottschlich (wiens komisch dialect men eigenlijk moet bestuderen om er ten volle van te kunnen genie ten), van Franz Böheim, Hans Thimig en op enige afstand ook van de jonge, maar nog niet ten volle gerijpte Chris- tiane Hörbiger, de dochter van Paula Wessely en Attilla Hörbiger. CORONELLA AVSTR1NACO Ziezo, die lange geleerde naam staat er. Ik heb hem met opzet boven mijn artikel geplaatst, dan kan de lezer even schrikken van die lange sleep Latijn en als hij die eerste schrik te boven is, staat hij wat steviger in z'n schoenen voor de tweede keer. Voor de slang! Leest u nu even door, heus, het valt wel mee, gelooft u toch vooral niet dat alles, wat maar slang beet, perse gif tig en gevarlijk en monsterachtig be hoeft te zijn. IK weet wel, dat deze diersoort niet favoriet is bij het mensdom en dat het eigenlijk onbegonnen werk is, de massa er wat vriendelijker voor te stemmen, de massa, wier eerst impuls na het schrikken immers bestaat in afweren en doodmaken. Toch wil ik van deze plaats af nog een poging doen, want ik ben ervan overtuigd, dat de grond van deze tries te mentaliteit in hoofdzaak ligt in het „onbekend-onbemind". Wat de mens niet kent, daarvoor is hij bang of hij is ervoor op zijn hoede en maar wei nigen zijn er, bij wie de nieuwsgierig heid bij eerste ontmoeting de over hand heeft, of het moest zijn de klei ne groep natuurvrienden zijn, die be lang stellen in letterlijk alles, wat de levende natuur oplevert en die zich niet door angst laten leiden, noch door overwegingen van nut en schade. Meent u niet. dat ik overdrijf. Te vaak heb ik kennis gemaakt met de miserabele houding, die zovelen aan de dag leggen tegenover de natuur en speciaal, wanneer het vreemde, niet alledaagse dieren betreft. Als ik dat was, zou ik allang opgehouden zijn, over de natuur te schrijven. Boven dien ontmoet ik toch ook vaak echte natuurliefhebbers (ook onder de jeugd!) en zo houden we met elkaar het lampje brandende. pU de zomer in het land is, en wel een zomer, waar Italië en Zuid- Frankrijk jaloers op mogen zijn!, nu binnenkort weer vele vakantiegan gers de mooie plekjes van ons land en ook daarbuiten zullen bezoeken, vestig ik met opzet de aandacht op een dier tje, dat de toerist bij toeval wel eens kan tegenkomen. Ik wil er wat van vertellen, in de hoop, dat een even tuele kennismaking voor ons nogal zeldzame reptiel niet onmiddellijk kwade gevolgen heeft. Allereerst dan dit: Nederland kent maar 3 slangen en wel: de ringslang, een grijs diertje met zeer duidelijke gele vlekken achter de kop, een vol komen ongevaarlijk dier dat onmid dellijk is te herkennen. Dan de adder, een kleine bruine slang met zo'n dui delijke donkere zigzaglijn over de rug, dat ook hier vergissing is uitgefloten. Ten derde het slangetje met bovenge noemde mooie naam. in Nederland ge woon gladde slang genoemd. Nu had ik zo graag willen schrijven: „alle drie Nederlandse slangen zijn volkomen ongevaarlijk", maar dat kan ik niet, want de adder is inderdaad een gifslang. Nu moet u niet denken, dat op ieder heideveld zo'n addertje op u ligt te loeren, klaar om naar u toe te schie ten. Welnee, de adder is zeldzaam en komt alleen voor op stille veenheide- velden, waar toeristen nooit komen. En wie hem ontmoet, ziet slechts een vluchtend dier. Wie zijn handen thuis houdt, zal geen enkele last ondervin den. Echter moet men nooit op een adder gaan zitten. EN nu de gladde slang, die ik hier voor u hebt afgebeeld. Dit rep tiel is zo mogelijk nog zeldzamer dan de zeldzaamste adder en de kans, dat u als vakantieganger er een te zien zult krijgen, is dan ook uiterst gering. Maar u kunt nooit weten. Daarom geef ik hier zijn signale ment: het dier is plm. 60 cm lang, door Sjouke van der Zee bruin van kleur en draagt enige rijen duidelijke zwarte vlekken van kop tot staartpunt. Geen zigzaglijn dus. zoals de adder die heeft! Het kopje is fijn- gevormd en heeft een hartvormige vlek in de nek. Een vlek, waaruit men met enige fantasie een kroontje zou kunnen opmaken, van daar dat coro- nella of kroon in de naam! De tekening heb ik gemaakt in een natuurhistorisch museum, waar een gladde slang was afgeleverd en on dergebracht in een glazen bak, een aquarium dus, zonder water. Toen ik het glazen deksel iets op lichtte (hm! dat bekende reptiellucht je uit m'n jongensdagen, toen ik ook al erg „slangerig" was) en het nog wat verder oplichtte, om de levende in houd wat beter te kunnen bekijken HO! wat een drift! Wat een felle aan val! Een dun kopje schoot onver wachts uit, sloeg hoorbaar tegen het glas en nam onmiddellijk teruggetrok ken boven de beweeglijke strengeling van het elastische lichaam de af weerhouding aan. wachtte af, wat er zou volgen. Maar er volgde niets, want ik was even geschrokken door de abrupte be weging en door het overduidelijke: „Bemoei je met je eigen zaken!" Dus toch gevaarlijk? Nee, beslist niet, maar een dier mag zich toch wel ver dedigen? Dat doen wij toch ook. als we worden lastig gevallen! DE gladde slang is absoluut onge vaarlijk, en wat nog wel eens met grote nadruk mag worden gezegd: ook de slangtong is ongevaarlijk. Er zijn nog zoveel mensen, die er vast van overtuigd zijn, dat een slang met zijn tong kan steken! Hoe komt men toch aan zo iets? Een slang gebruikt dat zwarte glim mende tongetje alleen maar om er de omgeving mee te onderzoeken, dus op dezelfde manier als wij onze vinger toppen gebruiken, wanneer we niet kunnen zien. Of zoals een heel jong kind alles naar zijn mondje brengt om het met de lippen en de tong af te tasten. rRWIJL ik zo enige tijd rustig voor het glas zat en keek en te kende, moest ik denken aan 'n ge beurtenis, wel erg lang geleden, na melijk uit mijn kindertijd nog, een voorval, dat blijkbaar een diepe in druk bij mij had achtergelaten. Ik zag me zelf als jochie van tien jaar op een schoolreis in de buurt van Nijmegen of Groesbeek, waar we na een lange dag van zon en pret, moe en warm langs een stoffige weg sloften. U weet wel zo'n serpentine van jonge kinderen, die 't verband van de troep verloren hebben en slechts één verlan gen hebben: een ijswafel. Plotseling het alarmsignaal, waar van alleen de meisjes het privilege be zitten: het gilletje. Een slang! Wie toen de woorden „gladde slang" heeft genoemd, weet ik niet meer. Het was toen in de dagen van Heimans en Thijsse en niet onmogelijk is het, dat een van de onderwijzers, volgeling cf bewonderaar van deze beide onverge telijke pioniers der levende natuur, op de hoogte was. Hoe het ook zij, ik zie het nog heel duidelijk voor me (jeugd herinneringen zijn onverwoestbaar) dat kleine bruine slangetje, omringd door de plots opgeveerde jeugd, die uiting gaf aan alle vormen van mede leven. Daar was belangstelling bij de jongens, een mengeling van afgrijzen en nieuwsgierigheid bij de meisjes. Dit alles is erg lang geleden. De meesters en juffrouwen zijn er niet meer. En m'n klasgenootjes? Het was mijn eer ste duidelijke contact met de natuur, mijn nieuwsgierigheid was gewekt, een nieuwsgierigheid of liever een begerig heid naar het nieuwe, het onbekende, die me goddank tot op de huidige dag is trouw gebleven. En u lezer?. Straks, In uw vakantie?. CHRISTIANE HÖRBIGER als Kathi gewone tuingrond doorheen, doch nodig is dat beslist niet. Als het zó geregeld kan wor den, dat de plant op het heetst van de dag een weinig in de schaduw komt. is dat wel zo prettig. De plant moet veel wa ter hebben en veel sproeien is dan ook gewenst. Vooral op warme dagen is dat noodzake lijk. Het is niet prettig voor een azalea als de zon op de wortelkluit kan braden; ze houdt van een koele bodem en daarom dient men rondom het struikje ook wat turfmolm of andere ruigte over de grond aan te brengen. Geef de plant in de zomermaanden ook regelmatig vloeimest; dat heeft ze beslist nodig. Tegen half oktober wordt het voor de azalea veel te koud en te nat en moet de plant dus naar binnen. Neem haar met een flinke kluit uit de grond en zet haar in een ruime pot. Voor lopig moet de plant dan koel, i doch vorstvrij gezet worden. De 1 meeste azalea's mislukken, om- dat ze veel te vroeg in een nor- maal verwarmde kamer gezet f worden. Eigenlijk moet u ont- f houden wanneer u de plant f bloeiend ontving; was dat in f november-december, dan is het een vroegbloeiend soort en kan i de plant tegen die tijd in de a warme kamer gezet worden. Doch ontving u haar pas in maart, dan is het een laatbloei- f ende en u moet haar dus tot f maart koel en licht verder kwe- f ken. In die koele kamer is niet zo veel water nodig, doch de potgrond moet toch wel vochtig blijven. De vezelige wortelkluit a is eerder verdroogd dan u denkt a en dan is ze verloren. De blaad- jes worden geel en vallen dan f spoedig af. In de warme kamer dient men veel te sproeien. Dat f houdt men vol totdat de bloem- f knoppen de kleur doorlaten. f G. KROMDIJK A JOSEF MEINRAD, de „Zerrissene"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1959 | | pagina 14