V/ DONKERE VECHTSTIEREN ALS TOERISTISCHE ATTRACTIE O' Een Zoeklicht De V1 Een glas wijn ondertveg (VI) Logies en eten dnnr in huidig Frankrijk? RECHTSAF IN AVIGNON WOORD VAN BEZINNING „Ik ben een vreemdeling op aarde, verberg Uw geboden niet voor mij" V OP DE BOEKENMARKT') Klassiek allerlei Zaterdag 20 juni 1959 Byna altijd zijn het immers derde rangs Spaanse torero's, die over de grens komen en die ten aanschouwe van eèn nogal laconiek publiek hun toro doden zonder sier lijke bravour, zonder de door de tra ditie gewaarmerkte stijl, die een stierengevecht ondanks alles toch wel tot een adembenemend schoon ballet kan maken. Zelfs de unieke entourage van de Romeinse arena's van Arles en Nimes verleent zulk een inferieur stieren gevecht geen glans een reeds eerder opgedane ervaring, die ik tijdens mijn recente visite aan Marianne bevestigd zag. Meestal komen bij deze corrida's Spaanse dieren in de ring, maar er vertoeven in de Camargue, de Rhöne- delta bezuiden Arles, en bij de zout meren wat meer naar het Westen toch ook enige duizenden Franse vechtstie- ren in de vrije natuur. Deze zwarte kolossen vormen naar mijn smaak de beste toeristische attractie in dit ove rigens wat naargeestige gebied. Ze lo pen in goed geregistreerde en goed be waakte kudden van enkele honderden rond tussen de bijna steeds droevige meren en de bruingroene vochtige vlakten met stekelige pollen gras, welke wijde eenzaamheid hier en daar onder broken wordt door een „mas": een op een zuidelijke vesting gelijkende ne derzetting waar grondbezitter en zijn helpers huizen. Elr is weinig echt wild land meer over in de Camargue en in de wat westelijker Crau bij het stadje Aigues-Mortes. Met het jaar wordt meer grond in cultuur ge bracht (veel rijstvelden vooral), wor den meren drooggemalen en krijgt de woestheid van dit stierenland een toeristischer accent. Er zijn immerh al heel wat plaatsen, waar men met een groepje te paard en vergezelc' door enkele cowboys, die hier gar- dians heten, het terrein in kan gaan om de stieren te bekijken. Dit is je retnete-badness geworden en toch Zoals een, zijn vak minnend kok een scheutje witte Bour gogne in zijn soep kan doen om haar het specifieke Franse aro ma te schenken, zo zijn ook deze aan Marianne gewijde impres sies luchtig besprenkeld met het gegiste druivenat, zonder de aandacht al te sterk af te lei den van het eigenlijke object. Bij de wijn, die onze medewer ker Hans Alma in Aigues-Mor tes koos, beperkte hij zich tot één glas Muscat de Frontignan. Een teveel van deze zoetige barnsteenkleurige muskaatwijn, geperst uit druiven die na de pluk nog weken in de zon ver suikeren, zou deze dronk een te zwaar accent gegeven hebben. verreigers opjagend, die na een ogenblik van schijnbare schrik sta tig wegzweefden, 'n Donkere groep stieren, geladen van kracht en inge toomde driften en daaromheen in pakkende show de galopperende gar- dians, met hun stompe houten vork lansen de kolossen in het gelid van de kudde drijvend. Beeld uit het kostelijke stierenfeest, dat elk jaar oktober wekenlang in Aigues-Mortes wordt gevierd: de gardians drijven de zwarte dieren rond de eeuwenoude muren. (Van onze medewerker Hans Alma) In Avignon slaat de uit het noorden komende miljoenen-armee der toeristen links af in de richting Marseille-Rivièra. Slechts een enkele eigenwijze individualist, die eens wat anders wil, houdt meer rechts aan om via Arles en Montpellier de kustlijn te volgen, welke naar de Spaanse grens leidt. Degene, die zo handelt, zal al heel vlug merken in het land van de stieren terecht te zijn gekomen. In Arles, Nimes, Beziers, Perpignan of elders zal hij onherroepelijk tegenover een manshoge felkleurige affiche staan, die hem in opgewonden trant vertelt over het luisterrijke stierengevecht, dat binnenkort gehouden wordt. Een „echte" Spaanse corrida met matadores en veel bloed, zoals u er desgewenst in de zomermaanden tientallen in deze kust strook van de Midi zoudt kunnen bijwonen. Nimmer echter zou ik u aanraden uw eerste corrida op Franse bodem te gaan zien, want welhaast zeker zult u tot de conclusie komen, dat er nauwelijks een afgrijselijker schouwspel mogelijk is. e om en bij 5000 wilde stieren van de Midi hebben nog een andere commerciële betekenis dan de toeristen te plezieren met hun ruige schoonheid ze zijn immers de royaal betaalde favorieten in de „courses de cocarde", het geliefde spel in deze streken, waarbij het de opzet is dat een van de tien of meer jonge kerels in turnkledij een papieren bloem met een getande beugel wegki-atsen van de harige kop van de kolos. Een sympa thiek spel, bovenal ten opzichte van de stier, want als er bloed vloeit is het dan van een jonge visser of gardian, die niet tijdig over de balustrade kan wippen wanneer de toro hem atta- keert. Meestal worden deze „courses de cocarde" gehouden in alledaagse be tonnen of houten arenaatjes" zonder veel sfeer en daarom is het stieren- feest van Aigues-Mortes zulk een uit zonderlijk gebeuren. Dit dode stadje met zijn volkomen complete, ruim 1600 meter lange muren uit de 13de eeuw, ligt vlak bij de Middellandse Zee ten zuiden van Nimes. In 1248 gingen in deze toentertijd belangrijkste Franse haven 40.000 kruisvaarders scheep en in 1278 waren het zelfs 200.000 strij ders, die hier afscheid namen van hun vaderland om in de achtste kruistocht naar het Heilige Land te varen. Afge zien van die ongelofelijk gave muren is Aigues-Mortes nu niet anders meer dan een vergeten provinciestadje met schaakbordstraatjes en een genoeglijk pleintje, gelegen tussen kanalen, zout meren en somber vlak land. In oktober echter geven de stieren er eensklaps een verrassende glans aan. Van de eerste zondag in die maand af wordt er elke dag een groep door de gar dians uit de moerassen naar de stad gedreven, daarna volgt een wilde en buitengewoon spectaculaire galop rond het plaatsje en tenslotte is er dan aan de voet van de muren, het door dui zenden gadegeslagen spel met de pa pieren bloem. Een festijn, dat weken lang dag in dag uit wordt herhaald, namelijk tot het einde van de maand. kan zulk een rit een onvergetelijk avontuur worden, zoals ik ervoer toen ik tegen het groenpaarse uur van de schemering een kudde zwarte geweldenaren waterspettend door het moeras zag trekken, steeds weer zil- p het reeds genoemde aardige pleintje van Aigues-Mortes dronk ik een glas Muscat de Frontig- nen voor 120 franken. De druiven van deze likeurachtige aperitief wijn met i- REEMDELING op aarde, dat heeft op het eerste gehoor de bijklank van zich niet of niet meer thuis- voelen op aarde. Het roept het beeld op van een teleurgesteld mens, een mens die met het leven heeft afgerekend, van iemand, die zijn bestaan slechts ongaarne aanvaardt en zijn leven als een last draagt. Wan neer dit de strekking zou zijn van dit beeld „een vreemdeling op aarde", dat de psalmist ge bruikt, dan past daar al heel slecht bi) het vervolg van dit woord, „verberg Uw geboden dat was: die van verre kwam, die met gastvrijheid tegemoet getreden werd, wegwijs moest worden gemaakt. De vreemdeling is eerder de toerist dan de ontheemde. Hij kenmerkt zich door zijn belang stelling, door zijn verwachting, door zijn vreugde. Ik ben een vreemdeling op aarde, zegt de geboden niet voor mij. Hij bidt, om in het beeld van de toerist te blijven ,om een goede wegen kaart .waarop alles aangegeven staat, wat hij nodig heeft, om zijn tocht te maken tot een werkelijke reis. Wij denken in dit verband aan Jezus, die vreemdeling bij uitstek, die zo lastig werd voor alle brave en handige burgers, dat Hij buiten de grenzen van het leven gezet werd. In Hem openbaarde God al Zijn geboden, de gehele weg, die de mens te gaan heeft. Ik ben een vreemdeling op r~ (Ps. 119 19). niet voor mij". Het zou dan meer in de lijn der verwach ting liggen, wanneer die vreem deling gevraagd had, dat hij liever van de aarde zou worden weggenomen. Zijn vraag is ech ter: „Verberg Uw geboden niet voor mij". Dat duidt erop, dat deze man allerminst levensmoe is of teleurgesteld. Integendeel, hij blijkt gaarne te willen leven, tlleen, hij durft het niet aan zonder Gods geboden. Het begrip vreemdeling in het Oude Oosten en met name on der de joden had een volle en blijde klank. De vreemdeling dichter van Psalm 119 en daar mee negeert hij het leven niet. Dit is geen belijdenis, dat hij slechts ongaarne op aarde is, maar dat tekent hem als iemand die nog niet is uitgekeken op het leven, die er nog alles van verwacht. Hij is anders dan de meeste mensen, die van de hand in de tand leven, die leven naar enkele harde en koude wetten. Zij zijn het, die deze vreemde ling een artiest, een vreemd en lastig element vinden. De verwachting van de psalm ist uit zich in een dringende vraag aan God: Verberg Uw aarde, daarin klinkt door de vreugde van het menszijn op aarde, onder Gods welbehagen. Alleen dèn is het leven boeiend en de moeite waard, wanneer we durven te breken met de sleur en de vermoeienis van het verwachtingsloze leven. De vreemdeling heeft iets in zich van de troubadour, die zin gend van Gods liefde trekt door het leven. D. H. Gijsbers, jeugdpredikant te Leiden, herv. pred. te Leimuiden. zijn frisprikkelende nasmaak, die ver rast na de zoete proloog, groeien en kele tientallen kilometers meer naar het zuidwesten op de heuvels achter het stadje Frontignan. Dit is punt één en dan Verder ben ik u nog een ver klaring schuldig inzake die zo nuch tere vermelding van de koopsom. Deze dient u, eerlijk gezegd, niet anders te zien dan een aanloopje om iets te berde te kunnen brengen over de Franse prijzen. Waar zijn de gasten van Marianne na de devaluatie van de frank, na de herhaalde prijsstijgingen, waar zijn ze thans in De Gaulle's Frankrijk aan toe? De 120 franken voor de Muscat de Frontignan, gedronken in een simpel cafeetje, duidt er reeds op, dat de aanbeveling „goedkoop" een leugen zou zijn. Evenals trouwens de waarschuwing „onbetaalbaar". De waarheid ligt in het midden en daarbij is dan deze tendens aanwe zig: het slapen is nog altijd niet duur en bij het eten dient men op zijn tellen te passen. In eenvoudige keurige hotelletjes en die zijn er bij de vleet betaalt men 800 franken (ruim zes gulden voor een nacht lo gies (zonder ontbijt) en voor een tweepersoonskamer niet meer dan 1200 a 1400. Hierbij heeft men wei nig verrassingen aangename of teleurstellende te verwachten. Anders is het met de maaltijden. Zelfs als men hardnekkig luxueuze etablissementen vermijdt, legt men voor een dinertje toch al gauw 600 a 800 franken op tafel, nog afgezien van de wijn. En nu doet zich het boeiende ver schijnsel voor, dat men deze vijf gul den heel vaak als welbesteed, soms echter ook als weggeworpen moet be schouwen. U begrijpt wat ik zeggen wil? Dikwijls, zelfs in de kleinste plaatsjes, maaltijden met zes gangen om van te watertanden een andere keer echter weer de desillusie van een diner, dat gekarakteriseerd wordt door de hors d'oeuvre, die uit niet meer dan drie olijven en twee plakjes cervelaat- worst bestaat. Op dit culinaire probleem kom ik In een volgende impressie nog wel eens terug, maar nu reeds dit goede, want in praktijk herhaaldelijk uitgeprobeer de advies: klamp op straat vóórdat ge naar een eethuis gaat, een uitgespro ken gourmand, een lekkerbek aan, een welverzorgd man van rond de veertig met een voldane glinstering in zijn ogen. Vraag hem raad en vertrouwe lijk en met geestdrift zal hij u de goede richting wijzen. Die van het etablissement, waar de kok zyn gast alle eer bewijst naar aloude Franse traditie. Achter de kustlijn ten zuid-westen van Aigues-Mor tes liggen iflerj&waardige onder oen blauwt hemel Wrat onhcil$p.d\gjgi jützicn. zoutmeren, die er zelfs Hoe plezierig dat de uitgevers van pocketboeken de oude letterkunde en proza zo min als de poëzie, links laten liggen. Goed, dat is natuurlijk niet bo tertje-tot-de-boom. Als je met een be paalde hoeveelheid boeken aan de markt wilt komen, moet je alle bron nen aanboren. Doch dat is niet zo be langrijk. Dat het zo is, Is een van de grote voordelen van de pocketboek creatie. Want nu kan ieder, die wil met grote zorg en smaak samengestelde bloemlezingen kopen, waarin de Ne derlandse letteren van vorige eeuwen opeens fris opduiken. Evenzo gaat het met poëzievertalingen uit andere let- terkunden. Met goede verantwoordin gen wordt de a.s. lezer wegwijs ge maakt en korte historische overzich ten. waarin een nieuwe levendige toon klinkt, wijzen op wat nog steeds fon kelt als het stof der eeuwen er af ge blazen is. Het maakt de indruk alsof de gemiddelde lezer met deze kleine uitgaven heel wat meer gebaat is dan met de uitgebreide literair-historische werken, waarin de liefhebber gewoon lijk door het bos der geleerdheid de bo men der creativiteit niet kan zien. Buitengewoon goed en bezitwaardig zijn de beide bloemlezingen van proza en poëzie uit de eeuwen tussen 1200 en 1700, die in de Salamanderreeks (Que- rido, Amsterdam) zijn uitgekomen. Zij heten resp. „Dat was gezelschap" en „Ziet de dag komt aan". De eerste bevat letterkundig werk uit de middeleeuwen en uit de zestiende eeuw en is samengesteld door J. van den Bosch, leraar in de Ned. taal en letterkunde. Wonderbaarlijk, hoe de geestdrift en de kracht je tegemoet springen uit deze middeleeuwse verzen aan het begin. Hoe levendig en levend zijn deze oude strijdliederen nu zij ont daan zijn van hun wetenschappelijke verpakking en met een paar kleine aanwijzingen, regelrecht op ons toeko men. Zo vergaat het je ook met de ballade van de vier Heemskinderen, met de middeleeuwse lyriek, de ridder roman van Die Borchgravinne van Verge, zogoed als met de liefdesverzen (hoofds ende subtiel van zeden), de le genden en de dierenfabels. Hoe plezie rig en interessant is dit allemaal als men niet eerst afkerig wordt gemaakt door die toon van uitgedroogde eerbied, waarvan sommigen vinden dat hij bij .vroeger" hoort. De samensteller van de tweede bun del, R. Nieuwenhuis, als auteur ge naamd E. Breton de Nijs, is al even zeer overtuigd van het feit. dat zeven tiende eeuwers mensen van vlees en bloed waren zoals U en ik. Ook hij maakt korte metten met de overbodige balletjesfranje en hij plaatst zijn lezer als het ware regelrecht bij Hooft in de kamer. Hij vertelt wat van zijn jeugd en van zijn liefdes en geeft dan opeens het woord aan een biograaf uit die tijd, Geeraardt Brandt met zijn uitste kende portret genaamd „De Drost Zelf". Zie, dat is nu een persoonlijke noot van een bloemlezer van grote waarde. Met brieven van de leden van de Muiderkring aan elkaar, met frag menten uit de Nederlandse historiën, met alles wordt gewerkt aan een springlevend beeld van de zeventiende eeuwse schrijvers. Men leze vooral de stukken autobiografie van Constantijn Huygens en lette eens op de werkzaam heid van juist deze volgorde: na de „intellectuelen" Hooft, Huygens, de in zijn lyriek enige figuur van Brederode. Vervolgens de schrijvende schipper Bontekoe, de huiselijke rijmelaar Cats en enige pientere opmerkingen gelezen uit het „Banketwerk van goede Ge dachten" van Johan de Brune, om uit tekomen bij de andere pool der zeven tiende eeuw, bij Vondel. Het lijkt mij nu overbodig te gaan vertellen, dat de minder bekende ze ventiende eeuwers in deze bloemlezing de plaats innemen, die hun toekomt, van de Slauerhoviaanse Fockenbroch tot en met de amusante hekelaar Hein- sius. Even nog gewezen op de chirur gijn Nicolaus de Graaf, die vertelt over de Hollanders in Batavia, zo dat je je er je ogen bij uitwrijft. Want dat ver slag had met enige kleine veranderin gen om zo te zeggen twintig jaar ge leden geschreven kunnen zijn. Kortom, met deze beide bloemlezin gen vraag ik mij af hoe ik ooit tot de verveelde verzuchtingen over pruike- bollen en oude dozen ben gekomen. Het is allemaal springlevend. Geheel aan de dichtkunst gewijd zijn twee Ooievaars (Bakker-Daamen, Den Haag). De eerste is een bundel „Spaan se lyriek van Lief en Leed" in het Ne derlands overgebracht door de vertaal tovenaar Dolf Verschoor. Met vele bal laden en talloze copla's, het allerlief ste vers van Juan Ruiz ter verheerlij king van de vrouw, die klein van stuk is, omlijst door Quevedo en Lope de Vega, zingen hier „de vierduizend ver zenmakers per straat" van Spanje hun leven uit in het Nederlands. De tweede Ooievaar draagt niets meer of minder dan alle sonnetten van Shakespeare aan in de vertaling van Gerard Messelaar. Als accoucheur is de hooggeleerde Van Maanen opgetre den en daar vaart de lezer zeer wel bij. Ook al waarschuwt deze in zijn over grote bescheidenheid, dat men „niet zonder kritiek aanvaardt wat hem in deze korte inleiding wordt voorgescho teld". Als ik al kritiek zou wagen te hebben, dan zou ik even willen fluiste ren over de opmerking betreffende de voorrede van John Benson <blz. 16) en zacht willen zeggen, dat de woorden van Benson volgens mijn bescheiden mening niet zo gek zijn in die tijd. Oud en jong, geleerd en dom, iedereen hol de toen toch naar de schouwburg om de toneelstukken van dezelfde schrijver aan te horen? En zouden wij nu niet eerlijk genoeg zijn om te bekennen dot wij die soms verduveld moeilijk te vol gen vinden? Wat de vertalingen zelf betreft: ik hoop dat niemand van mij verwacht, dat ik 154 Shakespeariaanse sonnetten achter elkaar lees, zelfs niet in deze heldere vertalingen. Ik heb voorlop.g een paar voorkeuren zoals Tired with all these(bl. 88) en No, Time, thou shalt not boast(biz. 145) opge zocht en ontdekt, dat die mij goed b vielen. De kleine bezwaren, die ik h zijn niet tegen de vertaling op zie zelf, maar een enkele maal tegen woordkeus, die mij wat negentien eeuws aandoet. De vertaler spree echter de hoop uit, dat zijn werk lezer zal brengen tot de oorspronkeli sonnetten. En op deze bescheiden w kan men niet anders zeggen dan dit niet helpt, helpt er niets". CLARA EGGING

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1959 | | pagina 13