Zeer uiteenlopende meningen in de S.E.R. over de vrijere loonvorming S.E.R.-advies: 25% huurverhoging (per 1 april) volledig compenseren Over de grootte en de wijze van gebruiken lopen meningen uiteen Geen eenstemmigheid over hogere melkprijs S.E.R. RAPPORT VALT UITEEN IN DRIE ADVIEZEN PRINCIPIËLE VERSCHILLEN Het loonbeleid differentiërenniet tvijzigen of voorzichtig ombuigen Subsidie moet verminderd ivorden Niet eens over het al of niet blokkeren van de meerdere huur Opgericht 1 maart 1860 Woensdag 29 april 1959 Vierde blad no. 29732 DING MO Een week voor de uiterste streefdatum 1 mei is het reeds zo vaak genoemde rapport van de Sociaal-Economische Raad over het dit jaar en volgende jaar te volgen sociaal-economisch beleid gereed gekomen. Het is een werkstuk van een kleine driehonderd pagina's geworden. Zoals van de aanvang van het beraad af in de lijn der verwachtingen lag, is de Sociaal-Economische Raad niet tot een eens luidend advies kunnen komen. Uitgaande van de gegevens, die thans ter be schikking staan, geeft de verwachte ontwikke ling van het verloop van het overschot op de lopende rekening van de betalingsbalans een gun stig beeld te zien. Het streefcijfer, dat hiervoor wordt gesteld (f 500 miljoen) per jaar) zal in 1959 en 1960 ruimschoots overschreden worden. Dit is, volgens het rapport, een indicatie, dat de totale bestedingen in die jaren minder zullen stij gen dan de beschikbare middelen toelaten. Een stijging van de bestedingen is derhalve mogelijk. De vraag rijst dan, welke omvang deze stijging kan aannemen en welke vrijheid er bestaat met betrekking tot de aanwending van deze beste dingen. Over het antwoord op deze vragen lopen de meningen in de SER sterk uiteen. Volstrekte eenstemmigheid heerst slechts over een huurverhoging van gemiddeld 25 procent per 1 april 1960 en een verhoging van de toeslagen aan de beneden 65-jarigen, die een invaliditeits- rente ontvangen en het peil der overheidsinves teringen in de ontwikkelingsgebieden. Op alle andere punten ook de vorm van compensatiemaatregelen voor de huurverhoging en in het bijzonder het vraagstuk van de grootte der bestedingsruimte - heerst verschil van mening. Dit wordt nog eens nadrukkelijker geaccen tueerd door het feit, dat de drie zich in de SER aftekenende groeperingen ieder een onverbreke lijk complex van maatregelen voorstellen. Deze drie adviezen zijn thans aan de regering voorge legd. De opvattingen, die zich daarin aftekenen, lopen deels langs politieke, deels langs maat schappelijke grenzen, zodat het de nieuwe rege ring niet gemakkelijk gemaakt zal worden de gulden middenweg te vinden. EERSTE ADVIES (Gesteund door 20 leden) 1 Het geven van vrijheid tot het verbeteren van de lonen als resul taat van het bedrijfstaksgewijze of ondernemingsgewijze overleg, ge paard gaande met een verwerking van de huurbijslag 1957 en de mogelijkheid tot vermindering van het gemeentéklasseverschil in de uurlonen tot 9 cent. 2 Een huurverhoging per 1 april 1960. Deze huurverhoging wordt beschouwd als een eerste stap, die binnen afzienbare tijd door een tweede gevolgd zou dienen te wor den. 3 Een onderzoek naar de wenselijk heden en mogelijkheden van een minimum loonregeling. 4 Een geleidelijke afschaffing van de consumentensubsidie op melk door een verhoging van de melk prijs met 3 cent per liter. 5 Ter compensatie ineens van de voorgestelde verhoging van de melkprijs: een verhoging van de kinderbijslag met 3 cent per kind per dag, gepaard gaande met de verwerking van de huidige duur- tetoeslag en een evenredige ver hoging van de A.O.W. en A.W.W. uitkeringen. 6 Een loonmaatregel per 1 april 1960 ter volledige compensatie van de huurverhoging, in de vorm van een huurbijslag. Voorlopig wordt geschat, dat deze tot een loonstij ging op jaarbasis van circa 2Va k 3% zal leiden. 7 Geen doorberekening van de loonsverhogingen in de prijzen met dien verstande, dat bij loons verhogingen, op grond van alge mene loonmaatregelen (huurbij slag I960» op deze regel uitzonde ringen kunnen worden gemaakt. 8 Overheidsinvesteringen tot een bedrag ter grootte van circa 50 miljoen gulden per jaar in de ontwikkelingsgebieden. 9 Een verhoging van de toeslagen op de invaliditeits- en ongevallen renten van de beneden 65-jarigen. 10 Onderzoek naar de meest gewen ste loonopbouw. De S.E.R.-leden, die dit eerste advies steunen, zijn van mening, dat de huidige economische ontwikkeling enige moge lijkheid schept de positie van de loon- trekkenden te verbeteren. Van deze situatie moet dan gebruik worden ge maakt om een aanvang te maken met de vrijere loonvorming, waartoe de S.E.R. reeds in 1955 unaniem heeft ge adviseerd. De verhoging van de loonsom acht men uit psychologische overwegin gen noodzakelijk na de stringente loon- beheersing van de afgelopen jaren. Maar dan geen streefcijfer, dat richtinggevend zou dienen te zijn. Dan zou de verant woordelijkheid bij de verantwoordelijke organisaties niet goed tot zijn recht komen. Door een flinke huurverhoging en de daarmede gepaard gaande verlaging van de subsidie wordt de mogelijkheid ge opend tot een verbetering -van de financiële positie van de overheid. TWEEDE ADVIES (Gesteund door 10 leden) 1 Een huurverhoging per 1 april 1960, binnen afzienbare tijd ge volgd door een tweede stap. 2 Een verhoging van de prijs van de consumptiemelk met 1 cent per liter per 1 oktober 1959 en per 1 juli 1960, gevolgd door een prijs verhoging ter afschaffing van het resterende deel van de subsidie met een maximum van 1 cent per liter per 1 oktober 1960. 3 Een verhoging van de contract en regelingslonen, uiterlijk te effectueren op 31 december 1959, door bedrijfstaksgewijs overleg, waarbij de kosten van verwerking van de huurbijslag 1957 het uit gangspunt vormen. Dit houdt in, dat de richtlijn voor de gemeente- klassenafstand van 10 cent weer hersteld wordt. Bij de toepassing van een wat vrijere loonvorming zal een verkorting van de afstand tot 9 cent mogelijk zijn. 4 Een loonmaatregel per 1 april 1960 ter volledige compensatie van de huurverhoging in de vorm van een huurbijslag. Voorlopig wordt ge schat, dat deze tot een stijging van de loonsom op jaarbasis met 2.5 k 3% zou kunnen leiden. 5 Een compensatie van de melk prijsverhoging door verhoging van de kinderbijslagen met 3 cent per dag per 1 juli 1959, gepaard gaan de met verwerking van de huidige duurtetoeslag en een evenredige verhoging van A.O.W. en A.W.W. uitkering. 6 In het algemeen dienen de loon stijgingen geen prijsrepercussies te hebben. Uitzonderingen eventueel bij algemene loonmaatregelen. 7 Overheidsinvesteringen tot een be drag van ciroa 50 miljoen gulden per jaar in de ontwikkelingsgebie den. 8 Een verhoging van de toeslagen op de invaliditeits- en ongevallen renten van de beneden 65-jarigen. 9 Met een onderzoek naar de wen selijkheid en de mogelijkheid van een wettelijke regeling van een minimumloon kan, nu dit door een ander deel van de raad wordt gewenst, worden ingestemd. De leden van de S.E.R., die het tweede advies onderschrijven, zijn van mening, dat de mogelijkheden tot bestedingsver ruiming in 1959 en ook volgend jaar be perkt zijn. Er m.oet volgens hen rekening mee gehouden worden, dat bij een voort schrijding van de expansie boven het voorziene peil, gepaard gaande met een stijging van de investeringen en de daar door veroorzaakte extra invoer een druk op de betalingsbalans zal uitoefenen. Het is dan ook gewenst, dat de devie- zenstijging mede voor het opvangen van deze druk wordt gereserveerd. De nog bestaande ruimte moet gebruikt worden voor de vermindering van de kunstma tige elementen in het prijspeil als gevolg van de consumentensubsidies. Van een achterstand der loontrekken- den is volgens deze leden thans niets merkbaar. Voor 1960 wordt een geringe achterstand voorzien. Eerst dan kan een beperkte loonstijging mits blijvend binnen de grenzen, door de ontwikkeling van de arbeidsproduktiviteit gesteld verantwoord worden geacht. Voor ver lenging van de tijdelijke verhoging van een aantal belastingen achten deze leden geen termen aanwezig. DERDE ADVIES (Gesteund door 11 leden) 1 Een algemene, uniforme loonsver hoging van 4% van circa 1 juni 1959 af, gespreid in de tijd tot circa 1 oktober 1959 en beperkte ver werking van de huurbijslag 1957. 2 Een huurbijslag in I960 ter vol ledige compensatie van de huur verhoging in dat jaar naar voor lopige schatting op grond 2.5 k 3% van de loonsom geraamd. 3 Overheidsinvesteringen tot een bedrag van circa 50 miljoen gul den per jaar in de ontwikkelings gebieden. 4 Verhoging van de toeslagen op de invaliditeitsrente van de beneden 65-jarigen tot een bedrag van 35 tot 40 miljoen gulden per jaar. Een huurverhoging 1960. per 1 april 6 Handhaving van de consumenten subsidie op melk. 7 Handhaving van de tijdelijke ver hoging van de belastingen. De S.E.R.-leden. die dit derde advies onderschrijven, zijn van mening, dat de ontwikkeling van de economische situa tie een meer substantiële bestedingsver ruiming wettigt. Zij achten het dan ook geen overwegend bezwaar als het streef- overschot van f. 500 miljoen op de lopende rekening van de betalingsbalans in enig jaar niet wordt gehaald. Zij vinden het zelfs gevaarlijk de aanwezige ruimte voor investeringen te reserveren. De mogelijke verruiming van de beste dingen zal naar de opvatting van deze leden allereerst dienen te worden aan gewend voor een verbetering van de reële inkomens van de loontrekkenden. Een verbetering van de inkomenspositie van de werknemers en sociale rente trekkers dient volgens de hier aan het woord zijnde leden aan een huurverho ging vooraf te gaan. Zij dient te bestaan uit een uniforme, tussen circa 1 juni 1959 en circa 1 oktober 1959 gespreide loons verhoging van 4%. Aan een termijn voor een verdere huurverhoging willen deze leden zich niet binden. Men is van oor deel, dat de ruimte voor loonsverhogin gen in de volgende jaren niet uitsluitend en bij voorrang bestemd mag worden voor compensatie van hu ui-verhogingen. Een vermindering van de subsidie op consumptiemelk wordt ongewenst ge noemd. Men vreest bovendien psycholo gische moeilijkheden van een verhoging van de melkprijs, korte tijd later gevolgd door een huurverhoging. De tijdelijke belastingverhogingen wensen deze leden niet ingetrokken te zien. Uit conjunctu rele overwegingen achten zij een aan zienlijke belastingverlaging niet nodig en wellicht zelfs schadelijk. Consequenties De financiële gevolgen voor de schat kist van de maatregelen, voorgesteld in het eerste en tweede advies (in het S.E.R.-rapport de combinaties a en b genoemd), kunnen nog niet worden vastgesteld, daar de omvang van de loonstijging niet vaststaat. Ook is er tussen deze leden geen eenstemmigheid ten aanzien van de belastingen. Bü de combinatie c is een en ander gemakkeiyker te peilen, temeer daar hierin wordt geadviseerd tot hand having van de tijdelijke belastingver hoging. Deze leden zijn van mening, dat geen verlaging van de belasting druk mogeiyk is. VOORZITTER MOCHT ZIJN WERK NIET VOLTOOIEN De Commissie Ontwikke ling Nationale Economie, die zeven maanden zeer con sciëntieus heeft gewerkt om het lijvige SER-rapport sa men te stellen, heeft steeds onder leiding gestaan van de heer T. J. Twijnstra. Al leen in de laatste fase van de werkzaamheden is het voorzitterschap waargeno men door prof. dr. J. Tin bergen, aangezien de heer Twijnstra ziek ivas gewor den. De heer Twijnstra is - zoals bekend - na het on dergaan van een operatie op woensdag 22 april overleden twee dagen dus voordat de SER in besloten vergade ring bijeen kwam om het advies aan de regering vast te stellen. Het was nauwelijks te verwach ten, dat bij de diepgaande bespre kingen in de SER over het in dit en volgend jaar te voeren loonbe leid nieuwe gezichtspunten naar voren zouden komen. De verschillende en sterk uiteen lopende opvatting over dit onder werp zijn de laatste tijd in allerlei kringen en organisaties reeds in overvloedige mate. gespuid. Ook in de Sociaal Economische Raad heeft men geen compromis kunnen vinden. Desondanks is het ter sprake gebracht in het rapport, dat nu aan de regering ter bestudering is voorgelegd, daar het een integrerend deel vormt van het te voeren beleid in de sociaal-eco nomische sector van ons maatschappe lijk leven. Knelpunt Het grote knelpunt van dit probleem is de vraag of overgegaan moet worden tot een gedifferentieerde loonvorming. Drie meningen werden hierover naar voren gebracht. Een deel van de raad verzet zich zeer sterk tegen de invoering van een der gelijke loonpolitiek. Eerst dient rede lijke zekerheid te worden verkregen, hierdoor een duidelijk belang krijgen bij aldus deze leden, dat zowel aan de eisen de opvoering van de produktiviteit. ren een volledig beeld te krijgen hoe een gedifferentieerd maar toch ook gecoördineerd loonbeleid ten uitvoer kan worden gebracht. Men zou in overleg de spelregels voor de praktijk vastgelegd-willen zien. De stap naar de vrijere loonvorming dient voorzichtig te worden genomen en eerst dan als ook het verdere huurbeleid defi nitief is uitgestippeld. Door dik en dun De derde en laatste groep verdedigt de gedifferentieerde loonvorming door dik en dun. De primaire verantwoorde lijkheid voor het loonbeleid, zo is hun stelling, wordt dan bij de werkgevers en werknemers gelegd, waardoor rekening kan worden gehouden met de bijzon dere economische en sociale positie van de bedrijfstakken, sectoren en onderne mingen. De mogelijkheid voor zon loonbeleid is volgens deze leden thans aanwezig. De noodzaak van de bestedingsbeper king is verdwenen, een gematigde ex pansie wordt verwacht en de arbeids markt is gnustig. Het- systeem zou de economische ontwikkeling kunnen be vorderen en bovendien grote waarbor gen inhouden voor een meer stabiel prijspeil dan algemene loonmaatregelen. Zo menen althans deze leden, die verder aanvoeren, dat de werknemers van economische doelmatigheid als aan die van de sociale rechtvaardigheid vol daan wordt. Zij achten het noodzake lijk. dat de toetsende instantie een aan tal concrete richtlijnen ter beschikking heeft voor het bepalen van de normen van een differentiatie. En dat is mo menteel toch onbereikbaar. Tenslotte dient volgens hen bij de toepassing van de vrijere loonvorming als voorwaarde te worden gesteld, dat geen doorberekening in de prijzen zal plaatshebben. C.N.V. en S.E.R.-advies Geen meerderheid voor confessionelen De heer M. Ruppert, voorzitter van het Christelijk Nationaal Vakverbond heeft gezegd, dat bij de stemming over de drie complexen van aanbevolen be- leidingsmaatregelen - zoals die in het ter publikatie vrijgegeven SER-rapport zijn vastgelegd - zich twintig leden van de raad achter het door de confessione len verdedigde complex hebben gesteld, tien achter het liberale en elf achter het socialistische standpunt. De confessionele groep heeft dus in feite geen meerderheid behaald. De li beralen zyn het met alle punten van het confessionele standpunt eens, maar zij menen, dat het uitgangspunt voor het bedrijfstaksgewijze overleg moet worden gevormd alleen door de kosten van de verwerking van de huurbijslag 1959, waarbij het om ongeveer twee procent van het loon gaat. De socialisten nemen een geheel af wijkend standpunt in, maar de heer Ruppert was van oordeel, dat een uni forme loonsverhoging op het ogenblik een spiraal in werking zou stellen. De door de confessionele groep voorgestel de maatregelen zullen zi. geringere prijseffecten veroorzaken en dus meer reëel effect hebben. Wanneer het door deze leden voorgestelde complex zou worden gerealiseerd, zou dat volgens de heer Ruppert op een verhoging van het inkomen van meer dan vier procent neerkomen. Niet dit jaar Een ander deel van de raad is wel geporteerd voor een vrijere loonvorming, maar nog niet dit jaar; dat laten de economische omstandigheden niet toe. Bovendien achten zij het gewenst tevo- Dat de per 1 april 1960 in te voeren huurverhoging van in beginsel 25 procent voor bepaalde categorieën van woningen volledig dient te worden gecompenseerd, daarover is men het in de SER wel eens. Over het hoe minder! Gedacht wordt aan het systeem, dat ook in 1957 werd toegepast, dus met maximum- en minimumbedrag, maar percentages of bedragen rijn niet genoemd. Principieel lopen de standpunten ook uiteen over de vraag of deze hogere huuropbrengst al of niet geblokkeerd zal moeten worden. Bovendien eisen 22 van de 43 leden, dat tevoren maatregelen genomen worden, waardoor voor de werknemers de bestedingsbeper king geheel ongedaan gemaakt wordt. Strevenhuurniveau, bepaald door kosten Het is bekend, dat de regering het noodzakelijk acht, dat tot een vermin dering van de subsidie voor de woning bouw wordt gekomen. Niet alleen om dat deze last zwaar drukt op de schat kist, maar bovendien blijft er een on zekerheid ten aanzien van het loon- en prijspeil bestaan, zolang in een zo be langrijk onderdeel van de kosten van levensonderhoud als de huisvesting met kunstmatige middelen wordt voorzien. In de tweede plaats acht de regering de afstand tussen de rendabele huren van nieuwe woningen en de thans geldende huren van bestaande woningen nog al tijd te groot. Hieruit vloeit een aantal nadelen voort nis b v een onvoldoende rationele bezetting van de huidige wo ningvoorraad. Evenwichtige woningmarkt Dus streeft men naar een oplossing van het huurprobleem, waarbij een evenwichtige woningmarkt wordt her steld. En dat kan alleen als vraag en aanbod ongeveer aan elkaar gelijk zijn. Het uiteindelijke doel is dus een huur niveau, dat wordt bepaald door de bouwkosten van nieuwe woningen, uiter aard zonder subsidie. Uitgaande van de thans geldende cij fers valt uit diverse berekeningen reeds te concluderen, dat de vraaghuren van nu gereedkomende woningen met nog ongeveer 50 procent zouden moeten wor den verhoogd om op het niveau van die evenwich'tshuur te komen. Hierbij is dan echter geen rekening gehoudenmet een eventuele daling van de bouw kosten. Om dit goedkopere bouwen te kunnen bewerkstelligen geeft de S.E.R. een aantal niet allemaal nieuwe suggesties. Welke woningen Welke woningen zouden dan volgens de S.E.R. in aanmerking moeten komen voor die huurverhoging van 25 procent? 1 De woningen in alle gemeenteklassen, welke gebouwd zijn in de periode 1918 tot en met 1945. 2. De woningwetwoningen, gebouwd in de periode tussen 1945 tot en met 1956, voorzover er van kan worden uitgegaan, dat de huren van deze woningen gelijk zijn getrokken aan die van de vooroorlogse woningen met in achtneming van het kwali teitsverschil. De huren van de woningwetwoningen, die na 1956 gebouwd zijn, dienen naai de mening van de S.E.R. slechts hoger te worden, indien deze beneden het ni veau zouden komen te liggen van de huren van vergelijkbare woningen van vóór 1957, nadat daarop de voorgestelde huurverhoging zal zijn toegepast. Voor 1918 gebouwd Wat betreft het al of niet verhogen van de huren van de vóór 1918 gebouwde woningen .sluit de S.E.R. zich aan bij een interimrapport van de werkgroep huren, dat zegt, dat een betrekkelijk groot aantal huizen binnen deze cate gorie, gezien het kwaliteitsverschil niet voor een verdere huurverhoging in aan merking mag komen. Men wil dan twee maatstaven aan leggen. a. Kwalitatieve onwaardigheid, zoals rug-aan-rug woningen op het plat teland ,voor- en achterwoningen in de stad, woningen met een buiten privaat of met een privaat, uitko mende op kamer of keuken en huizen, die niet zijn aangesloten op het elek- triciteits- of waterleidingnet. b Huren, liggende beneden een bepaald niveau .Gedacht wordt dan aan hui zen, die een huur doen van minder dan f30 tot f50 per maand, afhan kelijk van de gemeenteklasse. Het is met name de bedoeling de arbeiders woningen beneden de grens te doen vallen, zodat zij in geen geval belast zullen worden met een hogere huur. (Niet alle leden kunnen zich hiermede verenigen, enkelen achten de huur geen juist criterium). Ten aanzien van de woningen met hu ren bóven die nader te bepalen wél onder de huurverhoging zullen vallen. Deskundigen dienen, zo meent de S.E.R., de uiteindelijk te stellen normen aan de hand van de praktijk vast te stellen. Voor de huurder moet er echter een mogelijkheid voor beroep worden ge schapen. Tenslotte de na de oorlog voltooide en voor verhuur bestemde premie wo ningen. Naar de mening van de S.E.R. dient in beginsel dezelfde gedragslijn te worden gevolgd als ten aanzien van de naoorlogse woningwetwoningen is voor gesteld. Drie cent per liter meer zou subsidie overbodig maken De tegenwoordige subsidie op de consumptiemelk kost de schat kist ongeveer honderd miljoen gul den per jaar. Een zware last, waarvan de regering gaarne verlost zou willen worden. Derhalve werd aan de SER ook gevraagd in deze kwestie te ad viseren. Als het aan de Soc. Econ. Raad la* zou deze wens geleidelijk in vervulling worden gebracht. Op 1 oktober a s. een liter melk één cent duurder, 1 juli 1960 er nog een cent op en de laatste cent erbij op 1 oktober van het volgend jaar. Dan zou de Rijkssubsidie voorgoed van de baan zijn. Geen hinderpaal Een lagere subsidie voor de woning bouw behoeft geen hinderpaal te zijn voor een hogere melkprijs, aldus de S.E.R. Zowel budgetaire als prijs-poli- tieke redenen pleiten voor een afschaf fing van beide subsidies. En een com pensatie voor loontrekkenden zou dan via de kinderbijslag kunnen worden gegeven. Maar ook in dit onderdeel van het advies bestaat geen volledige eenstem migheid. Een aantal leden van de raad voelt niets voor afschaffing van de m eiksubsi die. Zij wijzen op de ver mindering van de subsidie voor woning bouw en vinden het derhalve helemaal niet noodzakelijk ook meteen de melk- subsidie te verlagen of zelfs af te schaffen. grens, wordt ervan uitgegaan dat zy langere termijn. Subsidie lager Wanneer deze huurverhoging van 25 procent eenmaal een feit is geworden, acht de S.E.R. het aanvaardbaar de subsidie voor woningwetbouw terug te brengen van de huidige circa 350 gulden per woning per jaar tot ongeveer 250 gulden. Een nauwkeurige vaststelling van de bedragen moet echter aan des kundigen worden overgelaten. Het so ciale aspect vraagt daarbij bijzondere aandacht. Het zou derhalve volgens de S.EJt. te overwegen zijn om als de huur voor betrokkenen een te groot deel van het inkomen zou gaan uitmaken, een gedeelte van de woningwetbouw wat te vereenvoudigen .waardoor de huur wat lager kan worden. Verder wil de raad (33 leden) ook de subsidie voor de voor verhuur be stemde particuliere bouw tot ongeveer de helft zijnde 2500 gulden terug brengen, maar acht leden van de raad kunnen zich niet verenigen met de omvang van deze vermindering. De minister moet volgens deze leden de juiste premiehoogte maar vaststellen. Blokkeren Tenslotte de vraag: al of niet blok keren van de meerdere huuropbrengst? De instelling van het Grootboek-Wo ningverbetering heeft destijds al zoveel voeten in de aarde gehad, in de S.E.R. is men ook niet tot één mening ge komen. De raad is ook niet in scaat geweest de problemen van deze kwes tie volledig te bespreken. Men komt in het advies dan ook slechts tot zeer voorlopige uitspraken. De raad hoopt in een nader advies spoedig op deze ma terie terug te komen. En later op de kwestie van het even wicht.huurpeil. Want de S.E.R. heeft zich in zijn ad vies beperkt tot een eerste, binnen af zienbare tijd te nemen huurmaatregel. Het ligt in de bedoeling om in de loop van dit jaar een afzonderlijk advies uit te brengen over het huurbeleid op Daling verbruik Bovendien vreest men. dat daardoor het melkverbruik zal afnemen, hetgeen uit een oogpunt van volksgezondheid niet gewenst wordt geacht. Voorts adviseert de raad de verrek en- prijs terug te brengen tot het niveau van de garantieprijs (deze op basis van een billijke gemiddelde kostprijs) en het bij standaardisatie vrijkomende melkvet jaarlijks op iets hoger niveau te waarderen (thans fluctueert deze).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1959 | | pagina 11