Zeer uiteenlopende meningen in de
S.E.R. over de vrijere loonvorming
S.E.R.-advies: 25% huurverhoging
(per 1 april) volledig compenseren
Over de grootte en de wijze van
gebruiken lopen meningen uiteen
Geen eenstemmigheid
over hogere melkprijs
S.E.R. RAPPORT VALT UITEEN IN DRIE ADVIEZEN
PRINCIPIËLE VERSCHILLEN
Het loonbeleid differentiërenniet
tvijzigen of voorzichtig ombuigen
Subsidie moet verminderd ivorden
Niet eens over het al of niet
blokkeren van de meerdere huur
Opgericht 1 maart 1860
Woensdag 29 april 1959
Vierde blad no. 29732
DING MO
Een week voor de uiterste streefdatum 1 mei
is het reeds zo vaak genoemde rapport van de
Sociaal-Economische Raad over het dit jaar en
volgende jaar te volgen sociaal-economisch beleid
gereed gekomen.
Het is een werkstuk van een kleine driehonderd
pagina's geworden. Zoals van de aanvang van
het beraad af in de lijn der verwachtingen lag, is
de Sociaal-Economische Raad niet tot een eens
luidend advies kunnen komen.
Uitgaande van de gegevens, die thans ter be
schikking staan, geeft de verwachte ontwikke
ling van het verloop van het overschot op de
lopende rekening van de betalingsbalans een gun
stig beeld te zien. Het streefcijfer, dat hiervoor
wordt gesteld (f 500 miljoen) per jaar) zal in
1959 en 1960 ruimschoots overschreden worden.
Dit is, volgens het rapport, een indicatie, dat de
totale bestedingen in die jaren minder zullen stij
gen dan de beschikbare middelen toelaten.
Een stijging van de bestedingen is derhalve
mogelijk.
De vraag rijst dan, welke omvang deze stijging
kan aannemen en welke vrijheid er bestaat met
betrekking tot de aanwending van deze beste
dingen.
Over het antwoord op deze vragen lopen de
meningen in de SER sterk uiteen.
Volstrekte eenstemmigheid heerst slechts over
een huurverhoging van gemiddeld 25 procent per
1 april 1960 en een verhoging van de toeslagen
aan de beneden 65-jarigen, die een invaliditeits-
rente ontvangen en het peil der overheidsinves
teringen in de ontwikkelingsgebieden.
Op alle andere punten ook de vorm van
compensatiemaatregelen voor de huurverhoging
en in het bijzonder het vraagstuk van de grootte
der bestedingsruimte - heerst verschil van mening.
Dit wordt nog eens nadrukkelijker geaccen
tueerd door het feit, dat de drie zich in de SER
aftekenende groeperingen ieder een onverbreke
lijk complex van maatregelen voorstellen. Deze
drie adviezen zijn thans aan de regering voorge
legd. De opvattingen, die zich daarin aftekenen,
lopen deels langs politieke, deels langs maat
schappelijke grenzen, zodat het de nieuwe rege
ring niet gemakkelijk gemaakt zal worden de
gulden middenweg te vinden.
EERSTE ADVIES
(Gesteund door 20 leden)
1 Het geven van vrijheid tot het
verbeteren van de lonen als resul
taat van het bedrijfstaksgewijze of
ondernemingsgewijze overleg, ge
paard gaande met een verwerking
van de huurbijslag 1957 en de
mogelijkheid tot vermindering van
het gemeentéklasseverschil in de
uurlonen tot 9 cent.
2 Een huurverhoging per 1 april
1960. Deze huurverhoging wordt
beschouwd als een eerste stap, die
binnen afzienbare tijd door een
tweede gevolgd zou dienen te wor
den.
3 Een onderzoek naar de wenselijk
heden en mogelijkheden van een
minimum loonregeling.
4 Een geleidelijke afschaffing van de
consumentensubsidie op melk door
een verhoging van de melk
prijs met 3 cent per liter.
5 Ter compensatie ineens van de
voorgestelde verhoging van de
melkprijs: een verhoging van de
kinderbijslag met 3 cent per kind
per dag, gepaard gaande met de
verwerking van de huidige duur-
tetoeslag en een evenredige ver
hoging van de A.O.W. en A.W.W.
uitkeringen.
6 Een loonmaatregel per 1 april
1960 ter volledige compensatie van
de huurverhoging, in de vorm van
een huurbijslag. Voorlopig wordt
geschat, dat deze tot een loonstij
ging op jaarbasis van circa 2Va
k 3% zal leiden.
7 Geen doorberekening van de
loonsverhogingen in de prijzen
met dien verstande, dat bij loons
verhogingen, op grond van alge
mene loonmaatregelen (huurbij
slag I960» op deze regel uitzonde
ringen kunnen worden gemaakt.
8 Overheidsinvesteringen tot een
bedrag ter grootte van circa 50
miljoen gulden per jaar in de
ontwikkelingsgebieden.
9 Een verhoging van de toeslagen
op de invaliditeits- en ongevallen
renten van de beneden 65-jarigen.
10 Onderzoek naar de meest gewen
ste loonopbouw.
De S.E.R.-leden, die dit eerste advies
steunen, zijn van mening, dat de huidige
economische ontwikkeling enige moge
lijkheid schept de positie van de loon-
trekkenden te verbeteren. Van deze
situatie moet dan gebruik worden ge
maakt om een aanvang te maken met
de vrijere loonvorming, waartoe de
S.E.R. reeds in 1955 unaniem heeft ge
adviseerd. De verhoging van de loonsom
acht men uit psychologische overwegin
gen noodzakelijk na de stringente loon-
beheersing van de afgelopen jaren. Maar
dan geen streefcijfer, dat richtinggevend
zou dienen te zijn. Dan zou de verant
woordelijkheid bij de verantwoordelijke
organisaties niet goed tot zijn recht
komen.
Door een flinke huurverhoging en de
daarmede gepaard gaande verlaging van
de subsidie wordt de mogelijkheid ge
opend tot een verbetering -van de
financiële positie van de overheid.
TWEEDE ADVIES
(Gesteund door 10 leden)
1 Een huurverhoging per 1 april
1960, binnen afzienbare tijd ge
volgd door een tweede stap.
2 Een verhoging van de prijs van
de consumptiemelk met 1 cent per
liter per 1 oktober 1959 en per
1 juli 1960, gevolgd door een prijs
verhoging ter afschaffing van het
resterende deel van de subsidie
met een maximum van 1 cent per
liter per 1 oktober 1960.
3 Een verhoging van de contract
en regelingslonen, uiterlijk te
effectueren op 31 december 1959,
door bedrijfstaksgewijs overleg,
waarbij de kosten van verwerking
van de huurbijslag 1957 het uit
gangspunt vormen. Dit houdt in,
dat de richtlijn voor de gemeente-
klassenafstand van 10 cent weer
hersteld wordt. Bij de toepassing
van een wat vrijere loonvorming
zal een verkorting van de afstand
tot 9 cent mogelijk zijn.
4 Een loonmaatregel per 1 april 1960
ter volledige compensatie van de
huurverhoging in de vorm van een
huurbijslag. Voorlopig wordt ge
schat, dat deze tot een stijging
van de loonsom op jaarbasis met
2.5 k 3% zou kunnen leiden.
5 Een compensatie van de melk
prijsverhoging door verhoging van
de kinderbijslagen met 3 cent per
dag per 1 juli 1959, gepaard gaan
de met verwerking van de huidige
duurtetoeslag en een evenredige
verhoging van A.O.W. en A.W.W.
uitkering.
6 In het algemeen dienen de loon
stijgingen geen prijsrepercussies te
hebben. Uitzonderingen eventueel
bij algemene loonmaatregelen.
7 Overheidsinvesteringen tot een be
drag van ciroa 50 miljoen gulden
per jaar in de ontwikkelingsgebie
den.
8 Een verhoging van de toeslagen op
de invaliditeits- en ongevallen
renten van de beneden 65-jarigen.
9 Met een onderzoek naar de wen
selijkheid en de mogelijkheid van
een wettelijke regeling van een
minimumloon kan, nu dit door
een ander deel van de raad wordt
gewenst, worden ingestemd.
De leden van de S.E.R., die het tweede
advies onderschrijven, zijn van mening,
dat de mogelijkheden tot bestedingsver
ruiming in 1959 en ook volgend jaar be
perkt zijn. Er m.oet volgens hen rekening
mee gehouden worden, dat bij een voort
schrijding van de expansie boven het
voorziene peil, gepaard gaande met een
stijging van de investeringen en de daar
door veroorzaakte extra invoer een druk
op de betalingsbalans zal uitoefenen.
Het is dan ook gewenst, dat de devie-
zenstijging mede voor het opvangen van
deze druk wordt gereserveerd. De nog
bestaande ruimte moet gebruikt worden
voor de vermindering van de kunstma
tige elementen in het prijspeil als gevolg
van de consumentensubsidies. Van
een achterstand der loontrekken-
den is volgens deze leden thans niets
merkbaar. Voor 1960 wordt een geringe
achterstand voorzien. Eerst dan kan een
beperkte loonstijging mits blijvend
binnen de grenzen, door de ontwikkeling
van de arbeidsproduktiviteit gesteld
verantwoord worden geacht. Voor ver
lenging van de tijdelijke verhoging van
een aantal belastingen achten deze leden
geen termen aanwezig.
DERDE ADVIES
(Gesteund door 11 leden)
1 Een algemene, uniforme loonsver
hoging van 4% van circa 1 juni 1959
af, gespreid in de tijd tot circa
1 oktober 1959 en beperkte ver
werking van de huurbijslag 1957.
2 Een huurbijslag in I960 ter vol
ledige compensatie van de huur
verhoging in dat jaar naar voor
lopige schatting op grond 2.5 k 3%
van de loonsom geraamd.
3 Overheidsinvesteringen tot een
bedrag van circa 50 miljoen gul
den per jaar in de ontwikkelings
gebieden.
4 Verhoging van de toeslagen op de
invaliditeitsrente van de beneden
65-jarigen tot een bedrag van 35
tot 40 miljoen gulden per jaar.
Een huurverhoging
1960.
per 1 april
6 Handhaving van de consumenten
subsidie op melk.
7 Handhaving van de tijdelijke ver
hoging van de belastingen.
De S.E.R.-leden. die dit derde advies
onderschrijven, zijn van mening, dat de
ontwikkeling van de economische situa
tie een meer substantiële bestedingsver
ruiming wettigt. Zij achten het dan ook
geen overwegend bezwaar als het streef-
overschot van f. 500 miljoen op de
lopende rekening van de betalingsbalans
in enig jaar niet wordt gehaald. Zij
vinden het zelfs gevaarlijk de aanwezige
ruimte voor investeringen te reserveren.
De mogelijke verruiming van de beste
dingen zal naar de opvatting van deze
leden allereerst dienen te worden aan
gewend voor een verbetering van de
reële inkomens van de loontrekkenden.
Een verbetering van de inkomenspositie
van de werknemers en sociale rente
trekkers dient volgens de hier aan het
woord zijnde leden aan een huurverho
ging vooraf te gaan. Zij dient te bestaan
uit een uniforme, tussen circa 1 juni 1959
en circa 1 oktober 1959 gespreide loons
verhoging van 4%. Aan een termijn voor
een verdere huurverhoging willen deze
leden zich niet binden. Men is van oor
deel, dat de ruimte voor loonsverhogin
gen in de volgende jaren niet uitsluitend
en bij voorrang bestemd mag worden
voor compensatie van hu ui-verhogingen.
Een vermindering van de subsidie op
consumptiemelk wordt ongewenst ge
noemd. Men vreest bovendien psycholo
gische moeilijkheden van een verhoging
van de melkprijs, korte tijd later gevolgd
door een huurverhoging. De tijdelijke
belastingverhogingen wensen deze leden
niet ingetrokken te zien. Uit conjunctu
rele overwegingen achten zij een aan
zienlijke belastingverlaging niet nodig
en wellicht zelfs schadelijk.
Consequenties
De financiële gevolgen voor de schat
kist van de maatregelen, voorgesteld
in het eerste en tweede advies (in het
S.E.R.-rapport de combinaties a en b
genoemd), kunnen nog niet worden
vastgesteld, daar de omvang van de
loonstijging niet vaststaat.
Ook is er tussen deze leden geen
eenstemmigheid ten aanzien van de
belastingen.
Bü de combinatie c is een en ander
gemakkeiyker te peilen, temeer daar
hierin wordt geadviseerd tot hand
having van de tijdelijke belastingver
hoging. Deze leden zijn van mening,
dat geen verlaging van de belasting
druk mogeiyk is.
VOORZITTER
MOCHT ZIJN
WERK NIET
VOLTOOIEN
De Commissie Ontwikke
ling Nationale Economie, die
zeven maanden zeer con
sciëntieus heeft gewerkt om
het lijvige SER-rapport sa
men te stellen, heeft steeds
onder leiding gestaan van
de heer T. J. Twijnstra. Al
leen in de laatste fase van
de werkzaamheden is het
voorzitterschap waargeno
men door prof. dr. J. Tin
bergen, aangezien de heer
Twijnstra ziek ivas gewor
den. De heer Twijnstra is -
zoals bekend - na het on
dergaan van een operatie op
woensdag 22 april overleden
twee dagen dus voordat de
SER in besloten vergade
ring bijeen kwam om het
advies aan de regering vast
te stellen.
Het was nauwelijks te verwach
ten, dat bij de diepgaande bespre
kingen in de SER over het in dit
en volgend jaar te voeren loonbe
leid nieuwe gezichtspunten naar
voren zouden komen.
De verschillende en sterk uiteen
lopende opvatting over dit onder
werp zijn de laatste tijd in allerlei
kringen en organisaties reeds in
overvloedige mate. gespuid.
Ook in de Sociaal Economische Raad
heeft men geen compromis kunnen
vinden. Desondanks is het ter sprake
gebracht in het rapport, dat nu aan de
regering ter bestudering is voorgelegd,
daar het een integrerend deel vormt van
het te voeren beleid in de sociaal-eco
nomische sector van ons maatschappe
lijk leven.
Knelpunt
Het grote knelpunt van dit probleem
is de vraag of overgegaan moet worden
tot een gedifferentieerde loonvorming.
Drie meningen werden hierover naar
voren gebracht.
Een deel van de raad verzet zich zeer
sterk tegen de invoering van een der
gelijke loonpolitiek. Eerst dient rede
lijke zekerheid te worden verkregen, hierdoor een duidelijk belang krijgen bij
aldus deze leden, dat zowel aan de eisen de opvoering van de produktiviteit.
ren een volledig beeld te krijgen hoe
een gedifferentieerd maar toch ook
gecoördineerd loonbeleid ten uitvoer
kan worden gebracht.
Men zou in overleg de spelregels voor
de praktijk vastgelegd-willen zien. De
stap naar de vrijere loonvorming dient
voorzichtig te worden genomen en eerst
dan als ook het verdere huurbeleid defi
nitief is uitgestippeld.
Door dik en dun
De derde en laatste groep verdedigt
de gedifferentieerde loonvorming door
dik en dun. De primaire verantwoorde
lijkheid voor het loonbeleid, zo is hun
stelling, wordt dan bij de werkgevers en
werknemers gelegd, waardoor rekening
kan worden gehouden met de bijzon
dere economische en sociale positie van
de bedrijfstakken, sectoren en onderne
mingen.
De mogelijkheid voor zon loonbeleid
is volgens deze leden thans aanwezig.
De noodzaak van de bestedingsbeper
king is verdwenen, een gematigde ex
pansie wordt verwacht en de arbeids
markt is gnustig. Het- systeem zou de
economische ontwikkeling kunnen be
vorderen en bovendien grote waarbor
gen inhouden voor een meer stabiel
prijspeil dan algemene loonmaatregelen.
Zo menen althans deze leden, die
verder aanvoeren, dat de werknemers
van economische doelmatigheid als aan
die van de sociale rechtvaardigheid vol
daan wordt. Zij achten het noodzake
lijk. dat de toetsende instantie een aan
tal concrete richtlijnen ter beschikking
heeft voor het bepalen van de normen
van een differentiatie. En dat is mo
menteel toch onbereikbaar.
Tenslotte dient volgens hen bij de
toepassing van de vrijere loonvorming
als voorwaarde te worden gesteld, dat
geen doorberekening in de prijzen zal
plaatshebben.
C.N.V. en S.E.R.-advies
Geen meerderheid
voor confessionelen
De heer M. Ruppert, voorzitter van
het Christelijk Nationaal Vakverbond
heeft gezegd, dat bij de stemming over
de drie complexen van aanbevolen be-
leidingsmaatregelen - zoals die in het
ter publikatie vrijgegeven SER-rapport
zijn vastgelegd - zich twintig leden van
de raad achter het door de confessione
len verdedigde complex hebben gesteld,
tien achter het liberale en elf achter het
socialistische standpunt.
De confessionele groep heeft dus in
feite geen meerderheid behaald. De li
beralen zyn het met alle punten van
het confessionele standpunt eens, maar
zij menen, dat het uitgangspunt voor het
bedrijfstaksgewijze overleg moet worden
gevormd alleen door de kosten van de
verwerking van de huurbijslag 1959,
waarbij het om ongeveer twee procent
van het loon gaat.
De socialisten nemen een geheel af
wijkend standpunt in, maar de heer
Ruppert was van oordeel, dat een uni
forme loonsverhoging op het ogenblik
een spiraal in werking zou stellen. De
door de confessionele groep voorgestel
de maatregelen zullen zi. geringere
prijseffecten veroorzaken en dus meer
reëel effect hebben. Wanneer het door
deze leden voorgestelde complex zou
worden gerealiseerd, zou dat volgens de
heer Ruppert op een verhoging van het
inkomen van meer dan vier procent
neerkomen.
Niet dit jaar
Een ander deel van de raad is wel
geporteerd voor een vrijere loonvorming,
maar nog niet dit jaar; dat laten de
economische omstandigheden niet toe.
Bovendien achten zij het gewenst tevo-
Dat de per 1 april 1960 in te voeren huurverhoging van in beginsel
25 procent voor bepaalde categorieën van woningen volledig dient te
worden gecompenseerd, daarover is men het in de SER wel eens. Over
het hoe minder! Gedacht wordt aan het systeem, dat ook in 1957 werd
toegepast, dus met maximum- en minimumbedrag, maar percentages
of bedragen rijn niet genoemd.
Principieel lopen de standpunten ook uiteen over de vraag of deze
hogere huuropbrengst al of niet geblokkeerd zal moeten worden.
Bovendien eisen 22 van de 43 leden, dat tevoren maatregelen
genomen worden, waardoor voor de werknemers de bestedingsbeper
king geheel ongedaan gemaakt wordt.
Strevenhuurniveau,
bepaald door kosten
Het is bekend, dat de regering het
noodzakelijk acht, dat tot een vermin
dering van de subsidie voor de woning
bouw wordt gekomen. Niet alleen om
dat deze last zwaar drukt op de schat
kist, maar bovendien blijft er een on
zekerheid ten aanzien van het loon- en
prijspeil bestaan, zolang in een zo be
langrijk onderdeel van de kosten van
levensonderhoud als de huisvesting met
kunstmatige middelen wordt voorzien.
In de tweede plaats acht de regering
de afstand tussen de rendabele huren van
nieuwe woningen en de thans geldende
huren van bestaande woningen nog al
tijd te groot. Hieruit vloeit een aantal
nadelen voort nis b v een onvoldoende
rationele bezetting van de huidige wo
ningvoorraad.
Evenwichtige woningmarkt
Dus streeft men naar een oplossing
van het huurprobleem, waarbij een
evenwichtige woningmarkt wordt her
steld. En dat kan alleen als vraag en
aanbod ongeveer aan elkaar gelijk zijn.
Het uiteindelijke doel is dus een huur
niveau, dat wordt bepaald door de
bouwkosten van nieuwe woningen, uiter
aard zonder subsidie.
Uitgaande van de thans geldende cij
fers valt uit diverse berekeningen reeds
te concluderen, dat de vraaghuren van
nu gereedkomende woningen met nog
ongeveer 50 procent zouden moeten wor
den verhoogd om op het niveau van die
evenwich'tshuur te komen. Hierbij is
dan echter geen rekening gehoudenmet
een eventuele daling van de bouw
kosten. Om dit goedkopere bouwen te
kunnen bewerkstelligen geeft de S.E.R.
een aantal niet allemaal nieuwe
suggesties.
Welke woningen
Welke woningen zouden dan volgens
de S.E.R. in aanmerking moeten komen
voor die huurverhoging van 25 procent?
1 De woningen in alle gemeenteklassen,
welke gebouwd zijn in de periode 1918
tot en met 1945.
2. De woningwetwoningen, gebouwd in
de periode tussen 1945 tot en met
1956, voorzover er van kan worden
uitgegaan, dat de huren van deze
woningen gelijk zijn getrokken aan
die van de vooroorlogse woningen
met in achtneming van het kwali
teitsverschil.
De huren van de woningwetwoningen,
die na 1956 gebouwd zijn, dienen naai
de mening van de S.E.R. slechts hoger
te worden, indien deze beneden het ni
veau zouden komen te liggen van de
huren van vergelijkbare woningen van
vóór 1957, nadat daarop de voorgestelde
huurverhoging zal zijn toegepast.
Voor 1918 gebouwd
Wat betreft het al of niet verhogen
van de huren van de vóór 1918 gebouwde
woningen .sluit de S.E.R. zich aan bij
een interimrapport van de werkgroep
huren, dat zegt, dat een betrekkelijk
groot aantal huizen binnen deze cate
gorie, gezien het kwaliteitsverschil niet
voor een verdere huurverhoging in aan
merking mag komen.
Men wil dan twee maatstaven aan
leggen.
a. Kwalitatieve onwaardigheid, zoals
rug-aan-rug woningen op het plat
teland ,voor- en achterwoningen in
de stad, woningen met een buiten
privaat of met een privaat, uitko
mende op kamer of keuken en huizen,
die niet zijn aangesloten op het elek-
triciteits- of waterleidingnet.
b Huren, liggende beneden een bepaald
niveau .Gedacht wordt dan aan hui
zen, die een huur doen van minder
dan f30 tot f50 per maand, afhan
kelijk van de gemeenteklasse. Het is
met name de bedoeling de arbeiders
woningen beneden de grens te doen
vallen, zodat zij in geen geval belast
zullen worden met een hogere huur.
(Niet alle leden kunnen zich hiermede
verenigen, enkelen achten de huur geen
juist criterium).
Ten aanzien van de woningen met hu
ren bóven die nader te bepalen
wél onder de huurverhoging zullen
vallen.
Deskundigen dienen, zo meent de
S.E.R., de uiteindelijk te stellen normen
aan de hand van de praktijk vast te
stellen. Voor de huurder moet er echter
een mogelijkheid voor beroep worden ge
schapen.
Tenslotte de na de oorlog voltooide
en voor verhuur bestemde premie wo
ningen. Naar de mening van de S.E.R.
dient in beginsel dezelfde gedragslijn te
worden gevolgd als ten aanzien van de
naoorlogse woningwetwoningen is voor
gesteld.
Drie cent per liter
meer zou subsidie
overbodig maken
De tegenwoordige subsidie op
de consumptiemelk kost de schat
kist ongeveer honderd miljoen gul
den per jaar.
Een zware last, waarvan de
regering gaarne verlost zou willen
worden.
Derhalve werd aan de SER ook
gevraagd in deze kwestie te ad
viseren.
Als het aan de Soc. Econ. Raad la*
zou deze wens geleidelijk in vervulling
worden gebracht. Op 1 oktober a s. een
liter melk één cent duurder, 1 juli 1960
er nog een cent op en de laatste cent
erbij op 1 oktober van het volgend jaar.
Dan zou de Rijkssubsidie voorgoed van
de baan zijn.
Geen hinderpaal
Een lagere subsidie voor de woning
bouw behoeft geen hinderpaal te zijn
voor een hogere melkprijs, aldus de
S.E.R. Zowel budgetaire als prijs-poli-
tieke redenen pleiten voor een afschaf
fing van beide subsidies. En een com
pensatie voor loontrekkenden zou dan
via de kinderbijslag kunnen worden
gegeven.
Maar ook in dit onderdeel van het
advies bestaat geen volledige eenstem
migheid. Een aantal leden van de
raad voelt niets voor afschaffing van
de m eiksubsi die. Zij wijzen op de ver
mindering van de subsidie voor woning
bouw en vinden het derhalve helemaal
niet noodzakelijk ook meteen de melk-
subsidie te verlagen of zelfs af te
schaffen.
grens, wordt ervan uitgegaan dat zy langere termijn.
Subsidie lager
Wanneer deze huurverhoging van 25
procent eenmaal een feit is geworden,
acht de S.E.R. het aanvaardbaar de
subsidie voor woningwetbouw terug te
brengen van de huidige circa 350 gulden
per woning per jaar tot ongeveer 250
gulden. Een nauwkeurige vaststelling
van de bedragen moet echter aan des
kundigen worden overgelaten. Het so
ciale aspect vraagt daarbij bijzondere
aandacht. Het zou derhalve volgens de
S.EJt. te overwegen zijn om als de huur
voor betrokkenen een te groot deel van
het inkomen zou gaan uitmaken, een
gedeelte van de woningwetbouw wat te
vereenvoudigen .waardoor de huur wat
lager kan worden.
Verder wil de raad (33 leden) ook
de subsidie voor de voor verhuur be
stemde particuliere bouw tot ongeveer
de helft zijnde 2500 gulden terug
brengen, maar acht leden van de raad
kunnen zich niet verenigen met de
omvang van deze vermindering. De
minister moet volgens deze leden de
juiste premiehoogte maar vaststellen.
Blokkeren
Tenslotte de vraag: al of niet blok
keren van de meerdere huuropbrengst?
De instelling van het Grootboek-Wo
ningverbetering heeft destijds al zoveel
voeten in de aarde gehad, in de S.E.R.
is men ook niet tot één mening ge
komen. De raad is ook niet in scaat
geweest de problemen van deze kwes
tie volledig te bespreken. Men komt in
het advies dan ook slechts tot zeer
voorlopige uitspraken. De raad hoopt in
een nader advies spoedig op deze ma
terie terug te komen. En later op de
kwestie van het even wicht.huurpeil.
Want de S.E.R. heeft zich in zijn ad
vies beperkt tot een eerste, binnen af
zienbare tijd te nemen huurmaatregel.
Het ligt in de bedoeling om in de loop
van dit jaar een afzonderlijk advies uit
te brengen over het huurbeleid op
Daling verbruik
Bovendien vreest men. dat daardoor
het melkverbruik zal afnemen, hetgeen
uit een oogpunt van volksgezondheid
niet gewenst wordt geacht.
Voorts adviseert de raad de verrek en-
prijs terug te brengen tot het niveau
van de garantieprijs (deze op basis van
een billijke gemiddelde kostprijs) en
het bij standaardisatie vrijkomende
melkvet jaarlijks op iets hoger niveau
te waarderen (thans fluctueert deze).