moordenaar zonder salaris
Een HAMSTERTJE als LOGEE
TUIN
in KAMER en
FREDERIK HAD EEN BOZE BUI
WEKELIJKS
PAGINA 2
Pttrijs zay lonesco9s
Moderne mens
eenzaamheid
getypeerd in zijn hermetische
tussen zelfgeschapen robots
Verhaal voor de kleintjes
Heroïsch gevecht
tegen windmolens
van onze tijd
(Van onze Parijse correspondent,
Frank Onnen)
Eugène Ionesco, de 47-jarige
Roemeens-Franse toneelschrijver
met wiens Stoelenen „Kale
Zangeres" ook het Nederlandse pu-
pliek al eerder kennis kon maken,
heeft een nieuw stuk geschreven,
„Le tueur sans gages", de moorde
naar zonder salaris, dat nu voor 't
eerst in Parijs is opgevoerd.
Ionesco schrijft zijn teksten niet
aan de lopende hand, en ik herin
ner me, dat hij me voor enige ja
ren sprak over een werk waarmee
hij toen bezig was en dat „Le roi"
zou heten, maar waarover sinds-
dien niets meer werd vernomen. Le
Tueur heeft zijn oorsprong gevon
den in een lange novelle, „Le por
trait du colonel", die Ionesco tioee
jaar geleden in een literaire revue
publiceerde en waarvan hij de
voornaamste elementen later dra
matiseerde, juister gezegd: waar
van hij de om- en uitgewerkte in
trige in de vorm goot van een
thriller. Maar dan een thriller
waaraan symbolische of bovenzin
nelijke betekenissen mogen worden
gehecht.
De hoofdpersoon, Bérenger geheten,
treedt hier op als een amateur-detec
tive, die gedurende het hele stuk een
speurtocht heeft ondernomen naar de
mysterieuze dader van moorden op
mannen, vrouwen en kinderen, waar
door een heel ultra-modern stadsdeel
nu al maanden wordt geteisterd, mis
daden, die overigens iedereen totaal
onverschillig schijnen te laten. Wan
neer het scherm opgaat, zit men
tegenover een toneel, dat zo leeg is
als een woestijn. Een ambtelijk-uit-
ziend mannetje met een dikke akten-
tas onder de arm, wandelt rond langs
denkbeeldige tuinpaden en avenues,
hij bestijgt met pijlsnelle liften de
tientallen verdiepingen der gloed
nieuwe wolkenkrabbers en hij toont
nog altijd aan de hand van geen enkel
decor of zetstuk alle verbluffende
nieuwtjes en moderne toepassingen
van elektrische keukeninstallaties,
automatische garages, telefoons zon
der draden en wat er verder aan fan
tastische vernuftigheden door het
hedendaagse brein werd uitgevonden.
Hij demonstreert die verworvenheden
ten overstaan van de jongeman Bé
renger, in wie hij een grenzeloze be
wondering voor zijn „cité radieuse" k
ER stond een jongetje op de stoep.
Hij droeg een beschuitbus, waar
van het deksel van gaatjes was
voorzien. Er zat kennelijk iets heel
kostbaars in, want met een uiterst
voorzichtig gebaar werd het voor me
op tafel neergezet.
Toen het deksel werd opgelicht zagen
we een klein diertje, weggedrukt in
houtwol en zacht vloeipapier, een
warmbruin haarballetje, waaruit een
paar donkere ogen angstig omhoog
keken en een spits voze neusje met
beweeglijke snorren onderzoekend de
vreemde situatie opnam. Een goud-
hamstertje, een jong ding van amper
drie weken en weinig groter dan een
flinke muis. Toen ik het weke lijfje uit
de houtwol had gelicht, dat met een
warme trilling de holte van mijn han
den doorstroomde, kreeg ik het relaas
van de jonge bezoeker te horen. Het
hamstertje had over de tafel mogen
wandelen en was er zo maar afgekiept,
had z'n beide achterpootjes bezeerd,
misschien nel gekneusden of
meneer daar nu iets aan kon doen
WELZEKERvoetjes van een
jonge hamster repareren, twee
fijne en heel tere lopertjes ver
binden of spalken of zo iets een baby
met een noodverband, nee beste kerel,
dat speel ik niet klaar. Als 't nu nog
een vogel was, een kraai of een merel,
die hebben onderdanen, hard als
hoorn, daar heb je tenminste houvast
aan, al zijn het ook niet bepaald ge
makkelijke patiënten. Maar dit broze
ventjeKom, hamstertje, vertoon
je kunsten eens, ga eens een stukje aan
de wandel, hier over het tafelkleed
nee! van de suiker uit m'n theekopje
afblijven. Ja, inderdaad, die achter
pootjes zagen er bepaald niet best uit,
het dier liep op z'n hele voet, terwijl
het normaal alleen maar op z'n tenen
hoort te tippelen. Evengoed verhin
derde dit mankement hem niet, de
hele tafel rond to kuieren en overal
z'n snuffeltje in te steken, terwijl een
legertje van handen op alle gevaarlijke
punten in de weer was om een tweede
duikeling naar het vloerkleed te voor
komen.
Hamsters zijn nu eenmaal geen
boomdieren, die zich intuïtief onmid
dellijk vastgrijpen en er dan ook niet de
klauwtjes en nageltjes voor hebben,
zoals we dat kennen bij onze eek
hoorns. Hamsters zijn gronddieren en
du.s moet je ze als zodanig behandelen.
Ondertussen hadden we een afspraak
gemaakt. Het hamstertje zou bü mij
blijven, ik zou het moeilijke geval eens
rustig bekijken en dan „nou dan hoor
je wel, wanneer hij uit het ziekenhuis
wordt ontslagen".
EN zo hebben we enige tijd een
jonge goudhamster als nietbeta-
lend logee gehad. Ik moet beken
nen, dat ik er werkelijk geen spijt van
heb gehad en nu zijn ruime glazen
fles, waarin hij zijn dagen heeft door
gebracht, leeg staat, voei ik dit eigen
lijk als een klein gemis. Ik kan me
best voorstellen, dat kinderen dol zijn
op deze kleine huisdiertjes, die zich in
betrekkelijk korte tijd (ongeveer een
30 jaren nog maar» zo'n belangrijke
plaats in onze Westeuropese samen
leving hebben weten te veroveren.
We mogen gerust zeggen met die
afgezaagde gevleugelde uitdrukking
„de goudhamster kwam zag en over-
slaapje. Maar het was dan ook nog
maar een baby en ook hamsterkinde
ren hebben veel slaap nodig.
NET zomin als tamme muizen zijn
hamsters een probleem, wat de
voedselvoorziening betreft. Ze
houden van alles, wat maar lijkt op
brood, biskwie, pinda e.d., maar, om
dat zij niet of zelden drinken, moeten
zij dagelijks iets van verse groenten
hebben, een stukje bloemkoolblad, spi
nazie of wat het jaargetijde oplevert.
Goudhamsters hebben als alle knaag
dieren een vlijmscherp stel snijtanden
die ze gelukkig tegenover hun verzor
ger niet gebruiken. Grijpt iemand
echter een goudhamster plotseling ruw
aan dan springt het dier bliksemsnel
in de verdediging en toont dan de aard
van zijn rasgenoot, de echte hamster,
die immers gevreesd is om zijn gevaar
lijke uitvallen en zijn agressieve na
tuur.
Eén eigenschap van de goudhamster
weerhoudt vele dierenliefhebbers van
het 'houden van deze aardige huisdier
tjes. Het is hun buitengewone bedre
venheid in het stichten van grote ge
zinnen, waarmee zij in de loop van een
paar jaren haast astronomische getal
len weten te noteren.
En daarom heb ik m'n jonge vriend,
toen hij mij zijn pleegkind wilde
cadeau doen (hij had allang m'n zwak
voor het beestje opgemerkt!) vriende
lijk geantwoord: „Hier heb jij je
goudkereltje weer terug, zijn achter
pootjes mankeren niets meer; het is
alles erg meegevallen enbeter op
je kindertjes passen."
Op de stoep vertrouwde hij me toe,
dat. hij van twee voedstertjes binnen
kort -ai weer jongen kreegdus
meneer hoefde maar op te bellen
Daar zal meneer nog even over na
denken.
la Corbusier heeft opgewekt, en zijn
bezoeker-cliënt besluit dan ook op
slag zich in zo'n flat, toonbeeld der
opperste efficiency, te installeren,
samen met de secretaresse van de
architect-aannemer, die hij toevallig
ziet lopen, maar d.ie overigens hele
maal niets van die vreemde, geestdrif
tige idealist wil weten.
Griezelig verhaal
Plotseling valt het Bérenger evenwel
op dat het hele flatcomplex onbe
woond is. Op zijn vraag waar zijn toe
komstige buren zich bevinden, ver
neemt hij dan het griezelige verhaal
van al die moorden. Een verhaal, dat
door de architect intussen met koele
onverschilligheid wordt voorgedragen
en waarin sprake is van een portret
van een kolonel, dat de slachtoffers
door de moordenaar getoond wordt
alvorens ze, in dode staat, in de vijver
achter de flatgebouwen worden gewor
pen. Wanneer Bérenger, verstard van
schrik, in die poel dan de laatste lijken
ziet liggen, neemt hij het onmiddel
lijk besluit de strijd tegen deze mis
daden aan te binden. Hij stelt een
onderzoek in, ondervraagt getuigen,
wendt zich tot de politie, volgt spoor
op spoor, maar stoot overal op een
algeheel gebrek aan medewerking,
zelfs aan medeleven of belangstelling,
want iedereen heeft zijn eigen per
soonlijke zorgen en zorgjes onder het
motto: wie dan leeft, wie dan ziet.
Bérenger wordt steeds verontwaardig
der, opstandiger en wanhopiger. Via
de kennismaking van een medeplich
tige, ontmoet hij tenslotte de lugubere
moordenaar. In een lange monoloog
tapt hij nu uit alle vaten van mense
lijk erbarmen, morele verontrusting en
hartstochtelijke en heilige toorn, in de
hoop de sdhurk tot een socialer en
normaler levenswandel te kunnen be
keren. Vergeefse, en zelfs fatale,
moeite, want tenslotte wordt óók Bé
renger, door middel van een lang
scheermes, naar de andere en betere
wereld geholpen.
Aangrijpend stuk
In de gangbare en beperkte zin van
dat woord zou men Ionesco zeker te
kort doen door met betrekking tot dit
stuk van „symbolisch toneel" te spre
ken. Zijn figuren zijn niet enkel de
dragers van zinnebeelden maar stuk
voor stuk ook en vooral levende perso
nen, al worden hun woorden en ge
dragingen dan naar de burleske, of
beter absurde, richting scheef getrok
ken. Aan deze karikaturen ligt in dit
stuk echter, onder de dunne laag hu-
Bérenger bezweert de moordenaar zijn wandaden te staken
mor, een pathetische angst ten grond
slag. Hetzelfde motief uit alle vorige
stukken van Ionesco, keert hier, in
een bredere en strakkere uitvoering,
terug: de hermetische eenzaamheid
waarin de moderne mens zich tussen
de robots, die hij zich geschapen heeft,
vindt opgesloten. Bérenger is Ionesco's
versie van Don Quichotte, die door
niemand ernstig wordt genomen, maar
de enige is die nog door kiwaad en on
recht wordt aangegrepen, en tenslotte
ook ten onder zal gaan in zijn heroïsch
gevecht tegen de windmolens van zijn
tijd. Ionesco heeft met zijn Tueur', die
ook in omvang al zijn vorige .werken
overtreft, een even origineel als aan
grijpend stuk geschreven, dat ook bui
ten Parijs de grootste belangstelling
verdient. Niemand minder dan Orson
Welles heeft de auteur trouwens al
meegedeeld de Tueur in New York te
willen opvoeren en vertolken.
(Wanneer Ionesco de vinger legt
bij de eenzaamheid van de tegen-
woordige mens, geldt dit ongetwij
feld ook voor ons eigen land. Toch
liggen de verhoudingen in Frank
rijk, althans in Parijs, nog heel an
ders dan ten onzent. In de Franse
hoofdstad is het bijv. ongebruike
lijk, dat men informeert naar per
soonlijke gegevens van zijn buren
gesteld al dat men kennis met hen
maakt. Als protest is Ionesco's stuk
dus in het bijzonder op Parijse toe
standen geïnspireerd. Red. LD)
Frederik was boos. Waarom? Ik weet
het niet. En Frederik zelf wist het
ook niet. En toch was Frederik heel
boos. Op wie? Ik weet het niet. En
Frederik zalf wist het evenmin. Daar
om was hij boos op iedereen en op a!-
les. Hij stond midden in zijn kamer
met opgetrokken schouders - dat deed
vader ook als hij kwaad was - en met
een grote rimpel tussen zijn ogen; ja,
zelfs zijn haar, dat slordig voor zijn
ogen hing, leek boos.
Beermuis - de beer die zo genoemd
werd omdat hij wel wat op een muis
leek - zag heel goed, dat het baasje
niet zo best gemutst was - Beermuis
moest er eigenlijk om lachen. En toen
Frederik dit zag, pakte hij Beermuis
uit zijn stoel en gooide hem op het
bed, waar Beennuis bleef liggen.
„Daar zei Frederik onvriendelijk.
„Wat is er met jou aan de hand?"
vroeg Hans, zijn broertje, dat juist de
kamer binnenkwam.
won". Overwon de harten van alle
dierenliefhebbers, groot en klein, van
allen, die plezier hebben in een diertje,
dat weinig eisen stelt aan voedsel en
onderdak, dat mooi van kleur en teke
ning is en prettig in de omgang.
Het is een vreemde geschiedenis met
deze diersoort. Dertig jaar geleden
had nog nooit iemand van zijn be
staan gehoord. Toen kwam door een
toeval zijn ontdekking ergens in het
Midden-Oosten om precies te zijn in
Syrië, en nu, in 1959. vindt men in
bijna iedere „aquariumwinkel" zo'n
stel rosig-bruine knagertjes, bij elkaar
gedrukt als een kluit dadels in diepe
slaap, terwijl een paar „losse arbei
ders" druk bezig zijn met kleine werk
zaamheden, energiek trappen lopend
in een draaiend rad of toilet makend
met razend snelle pootjes, En nu vindt
men in menig huisgezin een hamster-
kweek, onder de hoede van de zoon of
de jonge dochter, die op de kleine
bontjasjes al hun tederheid en verzor
gingsdrift kunnen afreageren. Teder
heid. inderdaad!
HET is merkwaardig, dat bijna
iedereen, die voor het eerst goud-
hamstertjes ziet, sympathie voelt,
voor de bedrijvige beestjes, die in hun
gedrag zozeer herinneren aan tamme
muizen, en aan cavia's ook al dieren,
die in het algemeen als huisgenoten
goed staan aangeschreven.
Er was maar één bezoekster, die „vis
vis" met onze hamster, er anders
over dacht. Ze keek even in het glas.
trok haar neus op en zei alleen maar:
„O'n rat!" waarmee de kous af
was.
ALS ik de bijzondere kleur van
een goudhamster zou moeten
beschrijven, zou ik ter vergelij
king de zeer fraaie tint noemen van
een Sumatraanse goudkat, maar ik
vrees, dat U daar niet veel aan hebt,
omdat U die indrukwekkende bewoner
der Indonesische oerwouden niet kent.
Laat ik dan zeggen: de roodbruine
kleur van een reebok in de zomer,
maar een bruin dat afgewisseld wordt
met twee andere kleuren, een geelach
tig grijs en, aan de onderzijde, wit.
Over het kopje loopt een donkere vlek,
die naar de rug overgaat in een don
kere aalstreep tot bij het staartje.
Och, dat hamsterstaartje! Dat Is nu
werkelijk helemaal niets, alleen maar
een kaal rose puntje, dat z'n zitvlakje
niet bepaald tot het mooiste deel van
zijn uiterlijk maakt. Het mooiste, dat
is zijn kopje, een geestig, pienter
snuitje met zwarte kraalogen en zwart
omrande doorschijnende schelpoortjes.
Een hamster is een echte slaapkop.
Overdag lag hij als een wolbaaltje, de
snuit tussen de voorpoten geduwd, met
snelle adembewegingen in diepe rust,
maar tegen de avond ontwaakte de
nachtbraker in hem. Dan liet ik hem
steevast in een kartonnen doos naast
me op tafel geplaatst, ronddraven,
krabbelen, peuteren, roffelen en klau
teren, waarbij ik hem zo om het kwar
tier van de bovenrand moest afpluk
ken, omdat hij na hardnekkig gewroet
er telkens weer in was geslaagd, zich
tegen de gladde wanden op te hijsen
om gevel toerisme te gaan bedrijven.
Dan wat het plotseling volkomen stil
en vond ik hem, moegespeeld, in een
hoekje weggedoken voor een kort
Tuinkanen pleegt men Afri-
kaantjes ook wel te noemen,
doch U moet ze onder de naam
van Tagetes bestellen en dat
kunt U in alle mogelijke soor
ten doen. Verwacht er echter
niet te veel van als ze in de
volle grond van de tuin gezaaid
moeten worden: ze hebben echt
warmte nodig en het is veel
beter ze onder glas te zaaien en
voor te kweken. U heeft wellicht
geen broeibakje, doch met een
bodemloos kistje en een glasruit
kunt U hetzelfde effect berei
ken. Trouwens ook binnenshuis
kan in potten met fijn gezeefde
bloemistengrond gezaaid wor
den: de grond mag echter geen
mestdelen bevatten. Afrikaan-
tjes schijnen ook een gunstige
werking te hebben op onge
dierte in de grond en speciaal
op aaltjes. Als uw grond vol
aaltjes zit en vooral tussen
de struikrozen kunt U daar last
van hebben kunt U dit wel
eens proberen.
Tagetes kunt U in alle moge
lijke variaties bestellen. De
kleuren bewegen zich echter
voornamelijk van oranje naar
geel en naar de andere kant:
bruin. Er zijn enkele en gevulde
bloemen; de gevuldbloemige
worden het meest gekweekt.
Tagetes Erecta dient U te be
stellen voor de achtergrond van
de border: ze kunnen wel een
hoogte van ongeveer één meter
bereiken en bloeien dat het «en
lieve lust is. De oranjekleuren
zijn bijzonder mooi: oranje is
trouwens een warme kleur tus
sen uw andere bloemen. Wit is
een koude kleur. Het is mij nog
steeds een raadsel waarom er
zoveel witte banken geplaatst
worden. Niet alleen dat wit dus
een koude kleur is, doch uw
aandacht wordt op dat wit ge
vestigd. In een tuin gaat het
om de kleur van de bloemen,
om de bessen en om de kleur en
vorm van de bladeren en niet
om het wit van de banken.
(Foto Turkenburg).
Schilder ze maar zo gauw mo
gelijk in een zachtgroene tint;
crème voldoet ook wel.
Om op de Afrikaantjes terug
te komen: Mariette moet U be
stellen, indien U wat bijzonders
op de voorgrond wenst. Een
aardige tekening in de bloemen
en het gewas wordt niet zo hoog
en net is dus echt iets voor ae
liefhebberstuin. Sommige men
sen houden niet van de kruidige
geur van de Afrikaantjes; ook
voor hen is er uitkomst. Er zijn
enkele soorten en speciaal de
anjelierbloemige, die niet zo'n
scherpe geur verspreiden. Voor
balkonbeplanting dient men ook
de laagblijvende soorten te be
stellen; er zijn zeer compact
groeiende en vooral de soorten
met geel-bruine bloemen zullen
voldoen.
G. KROMDIJK.
„Niets!" snauwde Frederik. „Bemoei
je met jezelf." En hij trapte een boek
de kamer door.
„Ga je mee in de tuin?" probeerde
Hans nog. maar Frederik keek zo
kwaad, dat Hans verder niets meer
zei en de kamer verliet.
Door het openstaande raam kwam
het getjilp van mussen naar binnen
en een geur van bloemen want het
was zomer en prachtig weer.
Maar Frederik merkte 't niet. Hij
was je weet het al boos. Héél
boos.
„Frederik!" hoorde hij moeders stem
vanuit de tuin. „Frederik! Wil je thee?
Waar zit je?"
Frederik ging voor het raam staan:
bij de vrolijke oranje tuinparasol zat
moeder en Hans stond naast haar.
Frederik zag op de tafel de theepot
en ook de zilveren koekjestrommel.
Maar Frederik wilde geen thee. En
Frederik wilde ook geen koekjes. Want
Frederik was boos.
Hij zag hoe moeder thee inschonk:
een witte kop voor haarzelf en een
groene mok voor Hans. En een koek ie,
twéé koekjes voor Hans. Maar Frede
rik blééf boos. Hij werd zelfs nog veel
bozer: „Daar zitten ze nu thee te
drinken!" mokte hij. „En ik krijg
niets. Niemand houdt van mij bah!"
Hij liep naar de deur van zijn ka
mer struikelde over een tol, waarop
hij een verschrikkelijk lelijk woord zei;
het was maar goed, dat moeder het
niet hoorde, hij liep door de gang
naar de keuken. Daar vond hij Annie,
het dienstmeisje. Annie was een aar
dig meisje en Frederik kon het best
met haar vinden.
„Dag, Frederik", zei Annie. „Zo,
kom jij eens bij mij op bezoek? Gezel
lig!"
Maar Frederik zei niets, hij trok
zijn schouders nog hoger op, nam een
aardappel van het aanrecht en trapte
die door de keuken alsof 't een voet
bal was. De aardappel-voetbal rolde te
gen het bakje melk van Peter de poes
en het bakje brak. De melk vloeide
tussen de scherven.
„Och, Frederik," zei Annie. „Je
moet het zelf even opruimen, hoor;
ik heb al zo veel te doen".
„Nèè!" zei Frederik. En hij leunde
boos tegen de deur van de provisie
kast.
„Oóó," zei Annie begrijpend. „Heb
je de bokkepruik op, Frederik? Is het
weer zo laat? Dan heb ik liever dat je
weg gaat. Want aan boze jongens, die
de boel kapot trappen, heb ik niets."
Frederik bleef pruilend staan Hij
ruimde niets op. Hij zei: „Het kan me
lekker niks schelen!"
„Dat is erg dom," zei Annie. „Voor
uit, Frederik ga liever naar de tuin."
En ze pakte hem bij een boze schouder
ja, dat durfde ze zo maar, die An
nie en ze duwde hem naar de tuin
deur.
Daar stond Frederik nu. „Niemand
wil met me praten," pruilde hij. „Ner-
ben ik welkom." Maar hij was niet zo
boos meer als daarvoor. En toen Pe
ter de poes aangetrippeld kwam en
langs Frederiks benen streek, bukte
Frederik zich en hij aaide Peter. En
toen Peter begon te spinnen, tilde
Frederik hem op. Zo bleef hij staan
in de zon, die lekker warm op zijn
boze bol scheen. Maar... de boze bol
was niet boos meer. En Frederik was
niet boos meer. Hij schaamde zich
een beetje. Hij vond zichzelf een beet
je kinderachtig. En hij zette Peter
neer en ging de keuken in. Zonder iets
te zeggen nam hij een veger en een
blik uit de kast en hij veegde de scher
ven weg. En hij dweilde de melk weg.
En toen zag hij, dat Annie glimla
chend achter hem stond, Annie was
niet boos op hem. Frederik lachte. Hij
voelde zich opeens heel blij. Hij holde
de tuin door, naar moeder en Hans.
„Ja." zei hij. „Ik wil graag thee. En
een koekje." En hij krèeg thee en hij
krèèg niet één maar twee Koekjes. Hij
gaf er een van aan Hans.
„Ga je mee spelen?" vroeg Hans.
„Ja!" riep Frederik. En hij begon
heel hard te fluiten. Zo maar. Omdat
hij blij was. En omdat het veel ple
zieriger is om blij dan boos te zijn.
Ja, zo gaat dat.
M. F. B.