eenzaam nuaR niet alleen OPENHARTIG PRINSES GETUIGENIS WILHELMINA VAN I RADIO Diep doorleefde persoonlijke op het Christendom visie belicht uit een souden ,kooi SIEMENS en tefbei/L&Le. 97ste jaargang Dinsdag 10 februari 1959 Derde blad no. 29667 ik beginnen met te vertellen, dat ik nóg de wandelstok van vader bezit, waarmee ik altijd mocht spelen als wij samen kuierden. Wandelen is wel een te groot woord voor het gedribbel van een drie- of vierjarig kind. Thans speelt Marijke met zijn mooie dominospel, dat ik in hoge ere houd, in dezelfde kamer en op dezelfde plaats waar wij dit samen deden. Wij gebruikten de dominostenen eerst voor het maken van primitieve bouw sels; later, bij het rijpen van mijn bevattingsvermogen, legden wij de stenen heel echt, zoals dat in het spel moet. Een waar feest was het, als we gingen spelen met zijn groot zinken bad, dat o wonder voor die tijd reeds Door H.K.H. Prinses Wilhelmina Fragmenten uit KONING WILLEM III. waarover dit eerste fragment in hoofdzaak handelt. kranen voor warm en koud water had. Wij maakten dan van papier van zijn schrijftafel scheepjes en lieten die varen. Ik had een vast speeluurtje bij vader; ik meen mij te herinneren, dat het om vijf uur begon. Ik kreeg dan een mooie jurk aan met open hals en zonder mouwen, met een grote ceintuur en strikken van dezelfde kleur op m'n schouders. Als dit toilet voltooid was, werd ik via de grote trap en de grote zaal in de werkkamer van mijn vader geleid en daar begon dan de pret!! Nauwelijks herinner ik mij hem te paard; éénmaal slechts zag ik hem uitrijden, op een zeer grote zware koolvos, Pantalon genaamd. Vader was heel groot en fors gebouwd. Ook bleef de voorstelling bij mij van zijn ver trek voor de jacht in arren, bij prachtige sneeuw. Hier bij ons op Het Loo valt vaak meer sneeuw dan in de Hol landen. Moeder en ik arden soms ook in haar mooie oude kleine ar; dat was me een feest! Wij zaten knus gehuld in bontmantels, die vader ons gegeven had, beide precies hetzelfde, behalve natuurlijk de afmeting. Veel eerder dan ik mij herinneren kan, was er in het park een chaletje voor mij opgetrokken. Vlak daarbij had ik een duiventil, een eendenvijver, schommel en wip en een pomp. Ik hield konijnen en kippen en niet te vergeten was er voor mij de ezel Grisette, waar ik veel mee reed. Ook had ik verscheidene jaren één of meer geitjes als speelkameraden. Ik her inner mij het huppelen met hen over de paden van het park. Langs de Koningslaan was de herten kamp met witte damherten, die uit de hand aten en hun haver uit voerbakken kwamen halen; zij werden daar naartoe geroepen door een hoornsignaal van de oude Peters, die, behalve voor de herten, ook voor de jachthonden zorgde. Soms ging ik met deze honden wandelen; als zij een nest met jongen hadden stonden zij natuurlijk in het middelpunt van mijn belangstelling. Aan de Koningslaan woonde mijn va ders eerste jachtopziener, Peters, die altijd voor vader persoonlijk dienst deed als hij op jacht ging. Niet alleen Peters was voor ons belangrijk, maar ook zijn gezin. Wij kwamen vaak bij hen aan huis, ik vond daar leeftijdsgenoten, die met mij speel den. Het was een patriarchale tijd, althans hier op de Veluwe. Er was een aantal oude geslachten, dat sedert onheuglijke tijden, van generatie op generatie, werk b\j ons vond. Dit gaf een bijzondere band en bijzondere relaties tussen de leden daarvan en ons, Oranjes. Voor mij als kind speelde ook de oude geweermaker Overdijking een grote rol, want als er iets stuk was aan mijn speel goed was hij de goede „fee" die het her stelde. Hoeveel zwijgende apen, clowns, enzovoort, hij wel niet weer tot muzikan ten herschapen heeft!! Laat ik ook niet de oude tuinbaas Kraaijenbrink vergeten, met wie vader alles besprak wat bloemen en planten aanging, want op de tuin was hij erg ge steld. Ook voor mijn tuintje ik had een eigen tuintje bestelde hij alle bloeiende planten, onder andere een hele beplan ting van dwergroosjes (Perle d'Or) langs het pad daar doorheen. Ook de kassen en kasplanten hadden vaders belangstelling; hij schonk moeder vele mooie uitheemse planten van allerlei soort en herkomst. Moeder droeg er zorg voor, dat ik het hele jaar door vaders kamer van bloemen voorzag. Eerst plukken en dan schikken, dat was mijn taak. Wat was hij er altijd blij mee! Natuurlijk kreeg moeder ook haar deel. Mijn eerste pony en de eerste ponywagen, waarin ik door het park gereden werd, herinner ik mij haast niet meer, maar des te levendiger zie ik voor mij de dolle vreugde en opwinding bij het vooruitzicht op Shetland pony's. Op een dag, laat in het najaar, beloofde mijn vader mij deze opeens, nog wel vier Shetlands. Eindelijk zouden zij komen. Het was al donker, toen moeder en ik ze tegemoet gingen, steeds luisterend of wij hun hoeven op de weg reeds hoorden. Wat duurde dat wachten lang! Eindelijk, daar kwamen zij. Ze werden meteen in de stal gebracht, waar een warm bed van stro op ze wachtte. De volgende dag moest ik ze namen geven. De roodschimmel met bruin er door heen noemde ik Brownie, de moorkop Puck, het zwartje Blackie en zijn kameraad, het vosje, Baby. Baby werd mijn eerste rijpaardje. Het heeft een hoge ouderdom bereikt. Ik kreeg een panier, waar de nieuwelingen voor gespannen werden en reed daar veel mee. Deze namaak-mandenwagen was al lang niet meer uit tenen gevlochten, maar hij had de oude vorm, alsmede het geschilderde mandenmotief van de paniers. Toen ik ongeveer zestien was, kreeg ik van onze oude koetsier-majoor les in het mennen met dit vierspan, om het geleerde later toe te passen op een vierspan grote paarden, dat moeder mij toen gaf. Baby ging altijd mee op de wandeling, zoals vroeger Grisette; duurde deze lang, dan werd ik op haar gehesen en oefende een drafje of galopje, terwijl de man er naast liep. Verder kreeg ik op kinderlijke wijze rijles in de buiten manege. Toen dat te eentonig werd, ging één van de heren van de omgeinvg naast mij rijden op de reusachtige oude Pantalon (laatste rijpaard van mijn vader); hij had mij daarbij aan de longe, maar Baby, die niet van zin voor humor ontbloot was, manoeuvreerde zó, dat zij mét haar ruiter steeds onder het hoofd van Pantalon doorschoot. Het longeren werd hierdoor volkomen onmo gelijk gemaakt en er moest een klein paard een „cob" worden gekocht, dat dit spelletje niet kon uithalen. Zolang mijn vader van een goede gezondheid genoot, trokken wij nogal wat op en neer. Tussen Kerstmis en Nieuwjaar vond de grote verhuizing van Het Loo naar Den Haag plaats. Daar bleven wij tot enkele weken na Pasen om vervolgens naar Amsterdam te gaan voor het officiële zesdaagse bezoek. Dan kwam Het Loo weer aan de beurt. Het verblijf daar werd onderbroken door een reis naar Arolsen, naar mijn grootouders, waar meestal een grote familieyreünie werd gehouden, waaraan ook de kleinkinderen deelnamen. Na dit bezoek ging vader kuren. Soms kuurde moeder ook, doch dit was niet dezelfde kuur. Daarna kwam er een toegiftje voor het plezier. Vervolgens keerden we terug naar Het Loo tot midden september, om dan naar Den Haag te gaan voor de ope ning van de Staten-Generaal. Hierna vertrokken wij naar Het Loo om te genieten van het herfsttij, dat daar zo prachtig kan zijn met zijn opwekkende en schitterende kleuren. Men ging toentertijd niet voor een dagje op en neer; was men op een plaats gevestigd, dan bleef men er tot de periodieke verhuizing. Men reisde meestal per trein, doch dit kostte veel meer tijd en voorbereiding dan nu. Men zag er niet tegen op lange tochten per rijtuig te maken en dat ging dan vaak wel in één dag op en neer. De rijtuigen waren gemakkelijk ingericht, doch het waren niet meer de oude reiswagens. Ik herinner mij een tocht van Het Loo naar Arnhem op en neer en een reis van Het Loo naar Oranje-Nassau's-Oord. Toen mjjn grootmoeder nog leefde de moeder van vader moet hjj nogal eens voor het avondeten overgekomen zijn naar Soestdijk, waar zij woonde, om reeds diezelfde avond weer naar Het Loo terug te gaan. Met tweemaal pleisteren was dat mogelijk. Hij reed dan met het vier span in galop. Mijn man en ik deden er met zijn schim mels ongeveer vier uur over. Wij reden dan in snelle draf en hielden één relais. Uit de late tachtiger jaren herinner ik mij, rijdend met moeder op de weg, de eerste vélocipède te hebben gezien. Eén hoog wiel met een klein er achter. Kort voor zijn zeventigste verjaardag, die op 19 februari 1887 viel, begon myn vader lijdend te worden en de fees ten ter ere van die verjaardag kon hij niet meemaken. Moeder en ik vervingen hem. Het was die dag, na een feestelijke rit door Den Haag en Scheveningen, dat onze paarden, bereden door één postiljon, er van door gingen van de oude tol op de Oude Scheveningseweg tot vóór het paleis op het Noordeinde, waar zij niet verder konden vanwege de drommen publiek. De postiljon verloor zijn zelfbeheersing het eerst en liet zich van zijn paard vallen. Spoedig volgden de twee mannen op de achterbok, zodat moeder geheel alleen met mij voortrende en dat tot overmaat van ramp ook nog zonder dat een teugel te grijpen viel. Groot was de algemene ontsteltenis. Moeder hield zich ongelooflijk, ook toen zij het vader moest vertellen, maar ik was geen held, en het leek wel of ik niet te bewegen zou zijn 's avonds per galarijtuig deze keer met twee postiljons en vier paarden voor grotere veiligheid weer uit te gaan en dit was toch zo dringend nodig om de verontruste mensheid ervan te overtuigen, dat noch moe der noch ik gedeerd waren. Eindelijk gaf ik mij gewon nen, omdat ik moeder niet in de steek wilde laten bij deze door mij gevaarlijk geachte onderneming. En zo gingen we die avond naar donderend vuurwerk en illu minatie kijken. Vader bleef gelukkig toen nog niet aanhoudend ziek. Het gewone program, namelijk de jaarlijkse bezoeken, de reis en de kuur, kon later in het jaar nog worden afge werkt. Ook het eerste gedeelte van 1888 verliep normaal, maar de terugkeer naar Den Haag aan het eind van het jaar kon wegens verergering van vaders ziekte niet plaats hebben. Wegens zijn toestand, die pas in de lente van 1889 ver beterde, moest zijn veertigjarig jubileum in maart onge merkt voorbijgaan, en eerst op de dag, waarop hij voor veertig jaar ingehuldigd was, konden de vlaggen ver schijnen. Vader kwam de laatste jaren haast niet meer buiten. Ik herinner mij zijn laatste wandeling; hij was toen zó verzwakt, dat hij niet verder kon komen dan één van de bruine beuken aan de weg naar het chalet. Daar stonden stoelen en zat hij een poosje met één van zijn heren. Ik weet niet of dit in 1889 of in 1890 was. Toen hij in zoverre hersteld was, dat moeder hem met een gerust hart voor korte tijd kon verlaten, ging zy met nnj, om uit te rusten van de zéér vermoeiende verpleging, voor een bezoek van tien dagen naar Segenhaus, een huisje in de bergen en bossen boven de Rijn bij Neuwied. Wij waren daar de gast van de zuster van haar moeder, mijn oud-tante Marie De winter '89'90 verliep vrij gunstig. Op 19 februari gaf vader op Het Loo een groot feestmaal. Alle gasten kwamen en vertrokken per extra-trein. Wat was dit een grote gebeurtenis in ons zo stille leven van toen! Ik mocht het begin van het diner meemaken. Het was de laatste maal geweest, dat vader onder de mensen verscheen. In de zomer was zyn toestand gunstig. Moeder kon toen een bezoek brengen aan Nijmegen, bij gelegenheid van de maskerade van Leiden, die daar op het Valkhof plaats had. Karei V ontving onder de grote historische boog zijn edelen, die hem hulde brachten. De mooie j gewaden maakten natuurlijk op my als kind de nodige indruk. Ook bezocht moeder officieel Arnhem. Zij nam my ook toen mee. In augustus verergerde vaders toestand en volgde een herhaling, zo niet erger, van de winter van '89. De Raad van State moest andermaal het Koninklijk Gezag uit oefenen. Na het verstrijken van de wettelijke termijn hadden de Staten-Generaal bij wet moeder als Regen tes aangewezen. Zy werd de twintigste november als zodanig in hun vergadering beëdigd. Zij moest daarvoor naar Den Haag en ik herinner my nog levendig de strijd die het haar gekost heeft van het ziekbed van vader weg te gaan. Vader, die zó ziek en hulpeloos was, achter te laten! Intens maakte ik dit mee. Tijdens zijn zware lijden waren moeder en ik nooit uit t zijn gedachten en zodra hy maar even beter was, bedacht hij van alles om ons genoegen te doen. We kregen kost- bare, prachtige geschenken. Zo kwam hy één van zijn laatste levensjaren op de gedachte mijn chalet te vergroten en daar een keuken in te richten. Het geheel heeft hij nog gezien en in de zomer van 1890 kon hy het servies nog uitzoeken. Maar toen alles gereed was, was hy reeds heengegaan. Wat heb ik daar al kokende genoegelijke uren doorge bracht. En hetzelfde geldt voor mijn kind en kleinkin deren. Moeder het boven in het chalet bij de verbouwing een veranda voor mij inrichten, die een mooie wand- beschildering had en een oude deur met klopper. Het speeluurtje met mij moest vader natuurlijk op geven, maar hij liet mij, zo vaak dit maar enigszins kon, komen om van mij te horen wat ik beneden speelde en soms was hij daar nog geheel in. Eenzaam maar niet alleen 55 (Van een onzer redacteuren) Drie jaar geleden legde de jonge schrijfster Hella S. Haasse in het boek „Beatrix 18 jaar" op charmante wijze verantwoording af voor de manier, waarop zij zich van haar moeilijke taak had gekweten om in dit boek een „geschreven portret" van onze Kroonprinses te geven. „Onlangs las ik in een tijdschriftartikel", zo schrijft Hella Haasse onder meer in deze verantwoording, „dat Koning Sihanoek van Cam bodja bij zijn troonsafstand heeft gevraagd: „sta me alsjeblieft toe om uit mijn vergulde kooi te komen". Het gevolg was dan ook, dat toen deze vorst ophield een Koning te zijn, hij voor de keus stond verder te leven als een particulier-zonder-meer, of als leider van een politieke partij. Men zou kunnen zeggen dat dergelijke woorden van een Koning een aangrijpend accent hebben in een land. waar het vijftig jaar geleden nog op straffe des doods verboden was de vorst aan te raken of binnen een bepaalde afstand te naderen, maar dat er in een moderne Westeuropese monarchie van een dergelijk isolement geen sprake is/' De „kooi", waarvan hier gesproken wordt, blijkt echter een begrip te zijn dat inherent is aan het Koningschapóók in de ..moderne Westeuropese monarchie". Het beheerst in sterke mate het boek „Eenzaam maar niet alleen" van de hand van Prinses Wilhelmina. zoals haar leven blijkens dit boek voor een groot deel in die kooi ge vangen is geweest. Een kooi waarvan het bestaan niet kan worden genegeerd; niet door Koningin Wilhelmina, niet door Prinses Wilhel minaniet door ons. Het moge voor een Koningin mogelijk zijn, in een andere dimensie dan die van de maatschappij uit deze kooi te vluchten, de „kooi" blijft maatschappelijk een realiteit. Doorgang door de deur van de „gouden kooi" is niet in één maar in beide richtingen onmogelijk. Wie er buiten staat zoals wij, kan er niet binnentreden. De bewustwording van deze situatie bepaalt tevens vorm en inhoud van een oordeel over het merkwaardige boek, het „Eenzaam maar niet alleen", dat in deze gouden kooi geschreven werd, en dat vandaag is verschenen. te boekstaven. Een autobiografie ander zijds omvat zelden meer dan een ge schiedschrijving op het individuele vlak. Weliswaar bevat het boek van Prinses Wilhelmina elementen van zowel de autobiografie als de memoires, het hoofcaccent ligt toch elders. Zy zegt het zelve in de 1951 geschre ven inleiding en in haar opdracht na drukkelijk t „Men verwachte niet, dat Door God geleid „Eenzaam maar niet alleen" is geen autobiografie in de gewone zin des woords, noch is het boek vergelijkbaar met memoires van andere groten uit de bewogen geschiedenis onzer jaren. Die laatsten immers plegen een historisch gebeuren van een of meer Bijden belicht dit geschrift een politiek of historisch relaas of een autobiografie zal bieden. Deze bewegen zich op een ander plan dan waarop hetgeen hier volgen zal zich voltrokken heeft. Ik wil dan ook de lezer verzoeken mij op dat hoge plan te volgen. Wat hier aan de orde is, is het door God geleid zyn van ons volk, in verleden, heden en toekomst". Elders in het boek komt ook herhaal delijk deze gedachte tot uiting op per soonlijk niveau: de overtuiging dat niet alleen ons volk, doch ook de mens leeft onder een directe Godde lijke leiding. Bewogen en menselijk Men moet dit boek dus zien als de formulering en rechtvaardiging van een zeer persoonlijk geïnterpreteerde, ge- loofsopdracht, gegoten in de vorm van autobiografische memoires. In de eerste plaats moet worden vast gesteld, dat Prinses Wilhelmina daarbij niet een opmerkelijke openhartigheid heeft kunnen schrijven over haar leven. Ook van uit de „kooi" is het blijkbaar mogelijk, velen daarbuiten deelgenoot temaken van individuele bewogenheid. Een bewogenheid welke op zichzelf reeds treft wanneer men in aanmerking neemt, hoe betrekkelijk Wilhelmina als Koningin (en dat was zij reeds op zeer jeugdige leeftijd) gelegenheid mocht hebben gekregen, zich als mens te vor men naast een opleiding tot symbool. Een bewogenheid welke spreekt uit de aandoenlijke wijze, waarop zy haar ver ering voor haar Vader onder woorden brengt, haar opziende liefde voor haar Moeder, haar innige aanhankelijkheid aan haar echtgenoot Prins Hendrik, haar zorgvolle liefde voor haar dochter en later Juliana's gezin. Veel van deze aspecten van „Eenzaam maar niet al leen" zullen onze lezers kunnen terug vinden in de fragmenten uit het boek welke wij in de komende weken zullen publiceren, met welke publikaties wij vandaag een begin maken. Ons volk is Gode zij dank zeer Ko ningsgezind, Oranjegezind. Er zijn vele monarchieën denkbaar waar een boek als dit tegemoet wordt gezien als een onthulling over politieke en staatsrechterlijke problemen en voor vallen. Wij menen te mogen stellen, dat de in ons land bestaande grote in teresse voor „Eenzaam maar niet al leen" juist door die grote Oranjeliefde in het byzonder gericht is door nieuwsgierigheid. HOE een Koningin, boe Koningin Wilhelmina voor zich zelf. persoonlijk, heeft geleefd, ge dacht, gewerkt, niet als Koningin op het politieke schaakbord, maar als dochter van haar ouders, als echtge note, als moeder van haar kind, als grootmoeder, kortom als mens. De verwachtingen waren hooggespannen niet omdat „onthullingen" tegemoet werden gezien, maar omdat men hoopte de mens te vinden achter wat tot dusver symbool was gebleven. Dat getuigt van liefde voor een Konings huis. In vele opzichten worden die ver wachtingen bevredigd. Het is misschien zelfs wel in dit opzicht, dat „Eenzaam maar niet alleen" het meest is geslaagd. Want wat op dit gebied in deze unieke uitgave wordt geboden is in vele opzich ten van bijzonder gehalte. Zo openhar tig is dit boek in het menselijk vlak, dat men zich van tijd tot tijd afvraagt of er niet een „teveel" gegeven wordt. Naast dankbaarheid voor openhartigheid, rijst nu en dan de vraag of scherpe mense lijke tekening niet in strijd komt met de „onaanraakbaarheid" van de Koning. De dankbaarheid voor menselijke eer lijkheid wordt er niet minder om. wan neer wij deze vraag stellen. Christelijk getuigenis Naast dit antwoord op de verwachting staat het oordeel over de benadering van het doel, dat de schrijfster zich Stelde. Dat doel was, hoe kon het ook an ders, hoog, zeer hoog gesteld: in ons Christelijk volk een getuigenis afleg gen van een diep Christelijk geloof. Dit doel is zeker in zoverre bereikt, dat de diepte van het geloof van onze Koningin in een halve eeuw van be wogen volkshistorie zeer duidelijk, vastomlijnd en aangrijpend onder woorden is gebracht. Ook hier weer trefc een openhartige formulering, zoals bv. blijkt uit het volgende citaat: „Hij ide lezer) zal op merken, dat hierin (in dit boek) weinig gewag gemaakt wordt van de kerken. Zij hebben geen rol van betekenis ver vuld in mijn leven. Zij stonden daar voor te ver af van mijn persoonlijke binding met Christus en Zijn Leiding met mij". Zomin als met andere nadrukkelijk persoonlijke visies hoeft men zich met uitspraken als deze te vereenzelvigen, om er de erkenning van een verheu gende eerlijkheid aan te verbinden. Het is wellicht zelfs in de geest van dit boek, wanneer over dergelijke uitspra ken, die zeker niet algemeen door de overtuigde Christen naar de letter wor den aanvaard, een diepgaande discussie voorkomt. Juist de zeer persoonlijke en ook de uiterst mystiek gerichte ge loofsovertuiging, die spreekt uit „Een zaam maar niet alleen" nodigt uit tot een persoonlijk antwoord, dat niet een eerbiedig beamen van een Koninklijk woord dient, te zijn, maar een uiting van individueel menselijk godsdienstig voelen. Het is vooral op dit terrein, de confrontatie met de boven-menselijke Koninklijkheid, dat de „gouden kooi" in de maatschappelijke verhoudingen door zichtig wordt, zelfs verdwijnt. Is het ook niet juist op dit terrein, dat Prinses Wilhelmina ervan getuigt, dat zij erin slaagde zich uit de boeien van haar „kooi" te bevrijden? Uitnodiging tot discussie „Eenzaam maar niet alleen" is zulk een persoonlijk getuigenis, waarbij het accent zowel op het persoonlijke als op het getuigen ligt. Het is tevens een opdracht: een opdracht tot per soonlijke verdieping, persoonlijke stel- lingname en daarmee tot discussie. Over het algemeen trouwens vragen onomwonden, dikwijls krasse uitspraken in dit opmerkelijke boek om een ant woord, een reactie, de formulering van een persoonlijke visie. We denken aan de geleverde kritiek op de werkloos heidsbestrijding in de crisisjaren, op een kortzichtigheid om niet tijdig de onmo gelijkheid van neutraliteit in de tweede wereldoorlog te onderkennen, en ook op het „intellectualisme", dat Prinses Wilhelmina tijdens haar Koningschap in „staat van oorlog" heeft gebracht met de wetenschap. Wat dat laatste betreft willen wij nog enkele passages uit .Hen zaam maar niet alleen" citeren en be spreken, juist omdat wij als Leids blad zeer geïnteresseerd zyn in deze visie op de wétenschap, waarmee Leiden zo nauw verbonden is. Geloof, wetenschap en Leiden Prinses Wilhelmina releveert in haar boek, hoe zij, op jeugdige leeftijd, een natuurkundige proef aanschouwde over een mogelijke verklaring van het ont staan van het planeten-stelsel, en hoe zij daardoor in hoge mate geschokt werd, omdat een dergelijke verklaring strijdig zou zijn met het scheppingsverhaal. Zij beschrijft bondig, hoeveel strijd en ellende het haar gegeven heeft, de hier door ontstane twijfel te overwinnen. Hierdoor „heb ik leren inzien, hoe on vruchtbaar en niet-verhelderend twij fel. bespiegelen zonder een keuze te doen en aarzelen isDeze smartelijke on dervinding heeft ook een ander gevolg gehad, namelijk dat ik, zo jong als ik toen was, innerlijk de oorlog verklaarde aan de wetenschap, aan dat menselijk denken, dat zulk een rampspoed over mij had kunnen brengen." Later in het boek herhaalt zij haar wantrouwen tegen de wetenschap, daar aan toevoegende: „In wezen was er in ai de jaren die hierop volgden in mijn houding ten opzichte van hen de we tenschapsmensen) weinig verandering gekomen, innerlijk stond ik nog altijd even ver van deze mensen af". Prinses Wilhelmina schrijft daarbij over de tijd, dat zij voorbereidingen trof voor de stu die van Prinses Juliana in Leiden. „Hoe geheel anders werd de erva ring", zo vervolgt zy even later, „die ik in Leiden opdeed. De vaderlijke belangsteling der hoogleraren voor de studenten en hun hoge verant woorde! ij kheidsbesei, niet alleen als doorgevers en verbreiders van de wetenschap, maar ook als opvoeders van aan hun zorgen toevertrouwde studenten, hebben diepe indruk op ons gemaakt. De Universiteit be schouwde het studeren van Juliana in Leiden als een bewijs van het ver trouwen van ons ouders in haar als opvoedster van de toekomstige Ko ningin. Dat zij zich met ernst en toe wijding van haar taak wilde kwijten, bewees vooral haar voorstel omtrent de studie en tentamina van Juliana. Voor mij persoonlijk was wat ik van Leiden ondervond de eerste bewuste ontmoeting met een harmonisch samengaan van het beste dat God in de mens heeft gelegd en de weten schap. Deze ervaring bracht mij er toe. mijn instelling ten opzichte van de beoefenaars van de wetenschap te herzien. Bleek bij hen dat harmonisch samengaan aanwezig te zijn. dan kwam ik voortaan de betrokkenen open en met vertrouwen tegemoet." Een enkele greep Hierin wordt een standpunt tegenover ,de wetenschap" geformuleerd, dat even min door allen zal worden onderschre ven als de ondubbelzinnig geformuleerde opvattingen over het Christelijk geloof. Wy moeten hierin zien een open uit daging tot discussie, misschien wat scherp gesteld «wanneer men b.v. in aanmerking neemt, dat Koningin Wil helmina nog vóór haar heroriëntatie ten opzichte van „de wetenschap" in 1925 het eredoctoraat van de Leidse Universiteit aanvaardde) maar in alge mene zin getuigend van een bijzondere openhartigheid, waarvan dit gehele boek doortrokken is. Het zou mogelijk zyn, op deze wijze zeer vele aspecten van „Eenzaam maar niet alleen" te belichten. Wij willen ons echter tot deze enkele grepen beperken. Veel van die ongenoemde aspecten zul len spreken uit de fragmenten, welke wy in de komende tijd uit het boek zul len publiceren. Maar deze korte be schouwing willen wij niet besluiten zon der een woord van bewondering. Toch toegang? Bewondering voor de moed, die opge bracht moest worden om tot deze uit gave te besluiten.. Bewondering voor de openhartigheid, die eruit spreekt. Be wondering voor de onbevangenheid van het persoonlijk oordeel, bewondering voor het vele, dat Prinses Wilhelmina uit een innerlijke roeping heeft willen doen, nadat zij haar leven reeds tot het uiterste had gegeven voor ons volk. Haar zich richten tot haar lezers, tot haar landgenoten moet cp iedereen d;° •,:'h het genoegen gunt. dit getuigenis te lezen, een diepe indruk maken. Ook al zou die indruk tevens uitnodigen tot een wederwoordHet lijkt ons niet on mogelijk, althans in dit opzicht een toegang tot de „gouden koor te vinden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1959 | | pagina 5