a mm: Bi im iu
KAMERPLANTEN IN DE WINTER
ZATERDAG 3 JANUARI WEKELIJKS BIJVOEGSEL PAGINA 2
Gedurende 30 jaar droeg ik een mensonterend lot
m
EETGEREI IN
VROEGER TIJDEN
Slavernij komt tegenwoordig
gelukkig nog maar heel weinig
voor. Wie Niulo's relaas leest,
beseft eens te meer, dat het een
dwingende plicht van menselijk
heid is voor alle volken, onge
acht hun godsdienst of huids
kleur, de laatste resten der
slavernij met wortel en tak uit
te roeien.
Kort hierna begon ook in ons dis
trict de bevrijding. De slavenhou
ders kregen de vraag voorgelegd:
Wat is beter voor het Yi-volk, het
eeuwenoude stelsel te handhaven of
de slaven de vrijheid te geven? Veel
keus hadden zij niet. Zij kregen de
toezegging, dat zy er niet slecht bij
zouden varen, als zij hun slaven de
vrijheid schonken en dat zij dan
hun rechten en posities zouden be
houden. Na veel toelichtingen en
veel gepraat gaven de slavenhouders
het antwoord: Het is beter voor het
Yi-volk, de slavernij af te schaffen.
Eindelijk
Niulo, een voormalige slavin, verkreeg de vrijheid in september 1956. Hier ziet men haar
in de klederdracht der Yi-vrouwenmet een koptelefoon, een harer aanwinsten der
laatste jaren.
In 1858 ondertekenden China en Engeland een verdrag in Tien
tsin. Deze overeenkomst beoogde de Chinees-Engelse handel uit te
breiden. Een der bepalingen echter had met handel niets uitstaande.
Zij bevatte de toezegging, dat de Chinese regering voortaan de
Engelsen en andere onderdanen van Koningin Victoria in officiële
documenten niet langer zou bestempelen als Yi-jen. Waarom hadden
de Engelsen bezwaar gemaakt tegen die benaming?
In het Westen pleegt men alle in China wonende mensen kortweg
Chinezen te noemen. Men maakt hierbij geen onderscheid tussen het
Han-volk, dat ruim 90 der Chinezen omvat, en enige minderheden.
Een dezer minderheden is het Yi-volk. Dit telt ongeveer 3.250.000
zielen en woont voornamelijk in de Provincie Sze-chuan. In China
zelf golden de Yis (Yi-jen of Y-jen) als „onbeschaafd", als „bar
baren". Ja, een deel der Yis leefde in slavernij. Geen wonder dus,
dat de Engelsen de bestempeling „Yi-jen" verre van prettig vonden.
Het duurde nog bijna een eeuw na de ondertekening van het verdrag
van Tien-tsin, alvorens de slavernij onder de Yis in Sze-chuan
definitief werd afgeschaft.
Niulo, een der laatste Yi-slavinnen,
vertelt U er het een en ander uit haar
leven. Zij ondervond tot haar dertigste
jaar aan den lijve wat het betekent
een slavin te zijn.
Niulo aan het woord
,,Ik heet Niulo. Ik ben een eenvou
dige boerenvrouw. Ik ben ruim dertig
jaar oud. Ik ben nu lid van de ge
meenteraad van het dorpje in het dis
trict Teh-chiang in de provincie Sze-
chuan, waar ik woon. Dit alles zou de
moeite van het vermelden niet waard
zijn, als ik niet in slavernij geboren
en tot voor kort slavin gebleven was.
Als kind, als meisje en als jonge vrouw
was ik met lichaam en ziel in de
macht van mijn eigenaar. Zijn wil was
hoogste wet. Hij mocht mij weggeven,
verkopen en zelfs doden, zoals hij zijn
schapen mocht weggeven, verkopen of
doden. Mijn ouders waren slaven en dus
was ik een slavin. Zo was de regel veel
eeuwen lang bij mijn volk, het Yi-
volk in de provincie Sze-chuan.
Toen ik vijf jaar was, schonk mijn
eigenaar mij aan zijn dochter als deel
van haar bruidsschat. Ik werd losge
scheurd van mijn ouders en ging over
naar het jonge huishouden. Dag in
dag uit moest ik zware emmers water
torsen en voor de schapen en varkens
zorgen. Vaak werd ik zo hard gesla
gen, dat ik overal blauwe plekken had.
Een vaste slaapplaats had ik niet. Des
winters kroop ik in een vuil hoekje bij
het vuur. Des zomers sliep ik op het
erf onder de blote hemel. Mijn enige
kledingstuk was een schapevacht-aan-
flarden. Mijn eten bestond uit gras en
grof meel. Ik had altijd honger.
Toen ik dertien werd, kreeg ik
zwaarder werk. Mijn eigenaar zond mij
naar de akkers. Ik moest ploegen met
een houten ploeg, die bijna zo groot
was als ik. 's Avonds en 's nachts moest
ik zware maalstenen in beweging bren
gen om het meel voor de tafel van mijn
meester te bereiden. Vaak was ik pas
tegen zonsopgang klaar. Als de hemel
al licht werd en de hanen begonnen
te kraaien, kon ik dan nog gauw een
poosje gaan slapen.
Toen ik vierentwintig was, dwong
mijn eigenaar mij, met een zijner sla
ven te trouwen. Mijn man was nog
heel jong, pas veertien. Geen van ons
beiden echter had een woord in te
brengen. Wij hadden eenvoudig geen
keus. Maar wij kregen toen tenminste
een aparte ruimte om in te wonen, al
moesten wij alle twee slavenwerk blij
ven verrichten.
Onze eigenaar handelde in opium.
Ik placht de bodem van de pan schoon
te schrapen als wij klaar waren met
de opiumbereiding. Het bezinksel ver
kocht ik. Zo kon ik langzaam enig
geld vergaren. Hiervoor kocht ik een
paar varkens en schapen. Al spoedig
begon onze eigenaar te klagen, dat wij
te veel tijd besteedden voor de verzor
ging onzer dieren. Hij gaf mijn man
een zwaar pak slaag en pakte ons
twee schapen, een varken en onze
weinige spaarpenningen af.
Mijn eigenaar en de andere slaven
houders werkten helemaal niet. Zy
verdeden het grootste deel van hun
tijd met onderlinge ruzies. Steeds weer
probeerden zij elkaar slaven en vee
afhandig te maken. Als zij vochten,
gebruikten zij vuurwapenen, die zij in
ruil voor opium verwierven. Sommigen
verpachtten een deel van hun land aan
Han-boeren. Als dezen de pacht niet
konden betalen, waren zij gedwongen,
zich als lijfeigenen te verkopen. Ook
gebeurde het. dat de slavenhouders
Han-kinderen kidnapten en in sla
vernij wegvoerden nadat de ouders
tijdens een raid waren gedood.
Vrijheid in ziehf
Enige jaren geleden besloot <|p re
gering, een einde te maken aan de
slavernij. De slavenhouders werden
uitgenodigd, hun onderlinge veten
en geschillen te beslechten. Kort
nadien verstrekte men de slaven van
overheidswege graan, kleding en
landbouwwerktuigen. Dit alles werd
ons persoonlijk eigendom. Voor het
eerst in ons leven ondervonden wjj
slaven, wat het zeggen wil, een ge
vulde maag te hebben.
In 1955 was ik met een andere slavin
van mijn meester bezig met het ver
slepen van graan, toen boer Matsumi
uit ons dorpje ons vertelde, dat alle
slaven in vrijheid zouden worden ge
steld. Kort nadien hoorde mijn man,
dat men in andere districten reeds be
gonnen was met de vrijmaking. Daar
om nam hij de wijk naar een dier dis
tricten. Onze eigenaar was woedend.
Hij verweet mij heftig, dat ik mijn
man niet verhinderd had te vluchten.
Ik zei: „Zomin als een slavin de baas
kan spelen over haar eigenaar, kan
een vrouw de baas spelen over haar
man".
Dit maakte hem nog x-azender. En
toen gebeurde het ergste, dat ik ooit
in mijn leven meemaakte. Hèt was ten
tijde van het (Chinese) nieuwjaars
feest. Ik verwachtte over een maand
een kind. Toch eiste mijn eigenaar, dat
ik een lange tocht door de bergen zou
maken om bij het huis van zijn schaap
herder een gewond schaap op te ha
len. Ik smeekte hem, mij niet te dwin
gen, die tocht te maken. Zijn antwoord
was een pak slaag. Ik ging weg. Twee
dagen trok ik langs ruwe bergpaden.
Tien dagen na mijn terugkeer wei-d
mijn kind geboren een jongen. Twee
weken later stierf het ventje.
Alvorens de bevrijding tot stand
kon komen, moest worden vasgesteld,
hoeveel slaven en hoeveel land iedere
eigenaar bezat. Hiertoe werd een sa
menkomst van de slavenhouders met
de slayen belegd. Tal van slaven wa
ren bang om in tegenwoordigheid van
hun meesters hun mond open te doen.
Men vroeg mij: „En gij, Niulo, zijt gij
ook bang om te spreken?"
„Neen", antwoordde ik. Ik stond op
en vertelde, hoeveel slaven en hoeveel
land mijn eigenaar bezat. Zijn vrouw
stond ook op en vervloekte mij. Waar
om dorst ik te spreken, zoals ik sprak?
Omdat ik begreep, hoe onmenselijk de
slavernij is. Zelfs als ze mij zouden do
den (dacht ik), zou dat minder ergzyn
dan te blijven leven als een beest.
Bovendien had ik begrepen, dat het
de regering ernst was met de afschaf
fing der slavernij.
Nadat ik en anderen gesproken had
den, kon een begin worden gemaakt
met de bevrijding der slaven. Dit
was in juni 1956. In september 1956
was de bevrijding voltooid. Alle sla
ven in Sze-chuan waren toen vrije
mensen. Mijn man, zijn twee jon
gere zusters en ik kregen samen een
stuk land, dat één os in zes dagen
kon omploegen. Voorts kregen we een
kamer, een os, tien meter stof, vijftig
pond rijst en tweehonderd pond
boekweit. De slavenhouders behiel
den hun huizen, Werktuigen en ge
noeg land om van te leven.
Toen wij vrij waren, kwam er een
nieuw dorpsbestuur, waartoe ik be
hoorde. Alles is tot dusver goed ge
gaan. We hebben een groot stuk land
bebouwbaar gemaakt, dat één os in
tweehonderd dagen kan omploegen.
We verbouwen aardappels, peper, boek
weit en andere gewassen. Alle vi-oe-
gere slaven hebben nu voldoende kle
ding en eten.
Slotakkoord
Natuurlijk zijn nog niet alle slaven
houders verzoend met de nieuwe toe-
De slavernij in Sze-chuan is afgeschaft. Een normaal gezinsleven is
weer mogelijk. Hier ziet men Nirpama en haar man Mapigogo. Vol
tederheid houdt de vader hun jongste kind op de arm. Het kind werd
in vrijheid geboren. De ouders leefden tot september 1956 in slavernij.
stand. Zij vinden het verre van pret
tig, dat een „slavenvrouw" medezeg
genschap heeft in het bestuur van ons
dorp. Openlijk doen zij niets. Zij zoe
ken echter hun kracht in schimpscheu
ten en steken onder water. Zij gebrui
ken oude spreekwoorden, die de vrouw
kleineren, zoals: „Als een hen gaat
kraaien, wat voor nut heeft een haan
dan nog?"
Het kan mij geen zier schelen, wat
ze zeggen. Ik vind het heerlyk, dat de
rode rok, die vroeger alleen door de
vrouwen der slavenhouders mocht
worden gedragen, nu is toegestaan
voor alle vrouwen. Wie ons tegenwoor
dig ziet, weet niet, wie onzer slavin
is geweest en wie niet. Tal van gezin
nen, die lange tijd uiteengereten wa
ren geweest, zijn nu herenigd. Zo had
den mijn vriend Tseve en zijn vrouw
acht kinderen, die allemaal verkocht
of weggegeven waren door hun eige
naar, toen zij nog jong waren. Nu zijn
zij alle acht teruggekeerd naar hun
ouders en is het gezin herenigd.
Vóór de afschaffing der slavernij
hadden wij niet het recht om te trou
wen met wie wij wilden. Als een eige
naar twee slaven had, een man en een
vrouw, kon hij ze tot een huwelijk
dwingen, zelfs als er een groot leef
tijdsverschil was. En als een slaven
houder slechts één slaaf of slavin had,
moest zo'n man of vrouw vaak le
venslang ongetrouwd blijven. Nu is dit
allemaal voorbij. Onlangs trouwden er
in ons dorp acht paartjes. Elke bruid
en elke bnxidegom had de eigen part
ner gekozen. De oudste bruid, Lgo, was
over de vijftig. Haar bruidegom, Hu-
puabuz, was zelfs zestig jaar oud!
(Nadruk verboden)
Het is geen beste tijd voor uw ka
merplanten: er moet nu te hard ge
stookt worden. En niet alleen, dat- de
temperatuur voor vele van uw plan
ten te hoog op loopt, doch de atmos
feer wordt voor hen veel te droog en
dat doet ze veel kwaad. Het is daarom
belangrijk, dat groenblijvende planten
cactussen en vetplantjes uitgezon
derd zoveel mogelijk besproeid wor
den en zeker indien ze hun leven nu
moeten slijten in een normaal ver
warmde woonkamer. Jaag ze echter
niet de schrik op het lijf doorhen met
koud leidingwater te besproeien; dat
leidingwater op zich zelf zal uw plan
eten geen kwaad doen doch het is veel
te koud als het zo uit de kraan gebruikt
wordt. Zorg er in ieder geval voor,
dat het eerst op kamertemperatuur ge
bracht wordt en als dat moeilijkheden
met zich meebrengt: er is een erg han
dig middel: doe door het koude water
een scheut warm; het water moet in
ie dei- geval lauw aanvoelen. Gieten met
koud leidingwater is ook uit den boze;
zorg er dus voor dat dit ook op kamer
temperatuur is. Trots al uw goede zor
gen. zal het voorkomen dat bepaalde
planten gele bladeren vormen en af en
toe een blad laten vallen; overigens
niet iets om U extra ongerust over te
maken, elk blad zal eenmaal vallen en
kan niet altijd 'behouden blijven; tegen
het voorjaar zullen zich weer nieuwe
bladeren vormen.
Kamerplanten die min of meer een
rusttijd doormaken, zoals de clivia
moet nu praktisch geen water hebben;
cactussen en vetplanten dient met ook
met rust te laten; uitgezonder de lid
cactus, die nu aanstalten maakt om te
bloeien of al in volle bloei staat. Zulke
planten zal men wel normaal moeten
begieten. Zolang ze nog niet in volle
bloei staan, is sproeien ook wel nuttig.
Planten, die rusten, mag men dus ook
niet bemesten; planten, die regelmatig
door groeien kunnen nu om de veer
tien dagen bemest worden en dan denk
ik bijvoorbeeld aan de witte aronskelk,
die vrij veel water en ook veel voedsel
kan hebben. Tegen tocht zijn uw ka
merplanten 'niet betand; de bonte vlek
jes op de blaadjes van het Kaaps
viooltje zijn er de resultaten van.
Tocht is voor geen enkele plant goed,
doch voor een Kaaps viooltje helemaal
niet en in de winteT al heel verkeerd.
Zorg er voor dat uw planten niet
met de bladpunten het koude glas ra
ken, bij strenge vorst zullen ze anders
als verloren besohouwd kunnen wor
den.
G. Kromdijk.
Het Voorlichtingsbureau voor de
Voeding meldit....
Doorgaans vragen wy ons niet af,
hoe men in ons land in vorige eeuwen
de spijzen en dranken opdiende. Alleen
bij het bekijken van schilderijen en
prenten van vroeger valt het ons wel-
eens op, dat een gedekte tafel van
weleer er anders uitziet dan een uit
onze dagen. Dat er geen plastic bestek
of roestvrij stalen messen op voor
kwamen, valt te verwachten. Maar
wist U, dat ook porceleinen servies
goed van betrekkelijk jonge datum is
en pas sedert onze handelscontacten
met de Oost in gebruik is gekomen?
In de Middeleeuwen bediende men
zich met 'tinnen of houten lepels en
vorken uit tinnen, aardewerk of hou
ten schalen. De aanzienlijken lieten
bij feestelijke gelegenheden opschep
pen uit zilveren en/of gouden vaat
werk. Ook de borden waren van tin*
aardewerk of hout gemaakt. Zeer
eenvoudig waren de broodborden of
brood'tailloren dikke sneden rogge
brood, die als bord dienst deden. Een
gemakkelijke oplossing voor het af
was- en oud-brood-probleem: na de
maaltijd werden deze broodborden, die
wel smakelijk met vleesjus doordrenkt
geweest zullen zijn, aan de armen ge
geven of voor de honden op de grond
gegooid. De armen behoefden zich
overigens niet alleen met resten brood
tevreden te stellen. Heel vaak stond
op tafel of op een buffet een schaal
of korf, waarin allerlei voedsel voor
hen werd gedeponeerd. Evenals de
broodborden waren de houten borden
veeleer plankjes dan echte borden. In
teressant is, dat op sommige scholen
in Engeland, waar men sterk aan tra
ditie hecht, de broodmaaltijd nu nog
wel van plankjes gegeten wordt.
Tot in de 17e eeuw treffen we op
het platteland de houten borden aan;
de stadsbevolking gebruikte meer
aardewerk of tin. Het was, ook in
voorname kringen niet ongewoon, dat
niet iedere gast een eigen bord had,
maar dat, evenals beker of glas, met
een tafelgenoot moest delen. In de
18e eeuw zelfs werd dit nog heel nor
maal gevonden en zagen velen er geen
reden voor dit te veranderen.
Veelal wordt gemeend, dat glaswerk
pas betrekkelijk laat gebruiksartikel
werd. Uit opgravingen blijkt echter,
dat in ons land in de 6e eeuw al uit
glazen werd gedronken. Vermoedelijk
werden zy alleen te voorschijn gehaald
voor het nuttigen van edele dranken.
Bier werd geschonken in aardewerk
kommen met een of twee oren of
sedert de vroege Middeleeuwen ui't
tinnen bekers met één oor. Bierglazen
werden pas in de loop van de vorige
eeuw algemeen.
Koffie- of theekopjes zoeken we
tevergeefs op de Middeleeuwse, 16e en
17e eeuwse tafel van de burgerij. Thee,
koffie en chocolade waren hier tot in
17e eeuw vrijwel onbekend en moch
ten aanvankelijk, na veel tegenwer
king van hogerhand, alleen maar bui
tenshuis worden genuttigd.
Om de geur en het aroma zo lang
mogelijk te behouden werden deze
dranken wei geserveerd in kommetjes
of kopjes met een dekseltje.
Vermaningen en wijze lessen over
tafeletiquette zijn al zeer oud: hoe 'n
dame of heer wel en niet mocht eten
werd nauwkeurig vastgelegd. Wij zou
den echter vreemd opkijken als een
aanzienlijke dame uit de Middeleeuwen
bij ons te gast was: zij at namelijk de
vaste spijzen zonder blikken of blozen
met haar mes of met haar vingers;
lette er echter wel op, dat de vingers
niet verder dan het eerste kootje in
de schaal grepen. Vorken werden wel
gebruikt voor het opscheppen, om
vlees vast te houden bij het snijden en
in de keuken, maar als tafelgerei
waren zij onbekend. Het zou tot het
einde van de 18e eeuw duren voordat
zij algemeen aan tafel werden gehan
teerd. De lepel was al duizend jaar
eerder bekend als eetgereedschap.
Waarschijnlijk had hy toen echter
meer de vorm van een nap aan een
steel dan van de ons bekende eetlepel.
De Middeleeuwse eet- en pollepels in
de burgerhuishouding waren van hout
of tin gemaakt, bij de aanzienlijken
waren de eetlepels ook wel van goud
of zilver. Ook de lepel moest vaak met
een tafelgenoot worden gedeeld.
Het speciale tafelmes is evenmin als
de vork lang in gebruik. Aan de dis
genoten werden geen messen verstrekt
bij het dekken: iedere gast bracht zijn
of haar mes mee. (Ook nu nog schijnt
dit in sommige streken van ons land
gewoonte te zijn). Voor het snijden
gebruikten de edellieden hun korte
zwaard en de dames hadden kleine
messen in mooi bewerkte scheden. Pas
ongeveer tweehonderd jaar geleden
werden messen speciaal voor tafelge-
bruik gemaakt.
Al had men vroeger minder eetgerei
dan tegenwoordig, het onderhoud er
van kostte veel tijd en moeite. Er zal
dan ook wel niemand zijn, die het be
treurt, dat al het tinnen en houten
gerei het veld geruimd heeft voor de
weinig warm aandoexxde maar minder
bewei'kelyke en zeker hygiënischer
materialen van tegenwoordig.