„Bonjour commandant Bonjour makumba ALS DE BLIKSEM Een Zoeklicht \\1 REIS DOOR FRANS WEST-AFRIKA (VII) Enkele Franse bestuurambtenaren op een onmetelijk stuk Afrika Hun kolonialismezal gemist worden WOORD VAN BEZINNING OP DE BOEKENMARKT) Zaterdag 27 december 1958 (Van onze Tivaouane (Senegal). Een donkergroene vogel met een zwarte sleepstaart fladdert naar de blauwe lucht. Het hoge savannegras baadt zich in de dauw, er bloeien roze bloemen in. Gisteren waren die er niet. Wie Afrika wil laten glim lachen, moet het een beetje water geven. Dat water heeft de uitgestrekte grasvelden, de sa vanne, groen gemaakt. Hij golft nu als een luie oceaan naar de horizon en zelfs de eeuwige baobabs, de dikke, holle bomen, waarin Afrika's geesten wonen, wekken onder het zonlicht geen kwade dromen meer. Onder hun te kleine kruinen staan zij als dikke komieken in Afrika's decor: de orenzeloze ruimte. Grenzeloos, deze savanne loopt duizend kilometer door, tweeduizend mis schien. De slanke, bruine inheemsen, die ons met een voor de stad bestemde kudde vee tegemoet komen, zijn al drie weken onderweg, 's Nachts kruipen zij bijeen om de kampvuren, want in het donker komen de geesten uit de baobabs en de reisredacteur luipaarden uit het hoge gras en dan huivert Afrika. Maar overdag lacht het in de zon. Zoals de zwarte man lacht, die voor ons uitloopt, moeiteloos met lange passen. Zijn magere harde benen gaan als zuigerstangen over de weg, men ziet, achter hem gaande, zijn lichtgekleurde voet zolen. Hij heeft misschien honderd kilometer te gaan, misschien tweehonderd. Waarschijnlijk gaat hij slechts een vriend de hand schudden. Wat zou het? Afrika heeft de tijd. Als een donkere schijn baar eenzame stip verdwijnt hij aan de einder van de savanne. Maar in Afrika is niemand eenzaam. Hij heeft zijn stam en zijn familie. Hij heeft voor ouders en kinderen. Hij is een punt in een lange lijn, die voortbestaat. Zijn eigen leven is een voorbijgaande aangelegenheid. Hij wordt gebo ren, krijgt kinderen en sterft. Afrika blijft, zijn familie blijft, zijn stam, Afrika's duizenden stam men groeien voort als de baobabbomen in de savanne. Wie dit oude Afrika wil leren kennen, moet niet naar de steden gaan, niet naar de wolkenkrabbers van Nairobi, Dakar, of Abidjan, waar de Afrikanen brillen op de neus en diploma's in de zak dragen en nogal eens aan psysische spüsverteringsstoornissen lijden. Hjj moet naar het binnenland, naar wat de Engelsen „The Bush" en de Fransen „La Brousse" noemen. En dan niet op safari om na enige comfortabele ontberingen een niets vermoedende leeuw of olifant ondersteboven te schieten. Beter is een paar dagen met een Britse „district commissioner" of een Franse „chef de subdivision" op toer te gaan. U heeft „Sanders of the River" misschien gelezen. Nu, zo romantisch zijn ze niet allemaal. Maar voordat de zich nu bliksemsnel wijzigende politieke ver houdingen in Frans-Afrika een eind aan hun bestaan zullen hebben gemaakt, verdienen zij een kléin eresaluut. deze hemd en short, zien geel van de ate- brine of rillen soms van de malaria. Van sommigen zijn de vrouwen weg gelopen. Zij drinken dan nog meer dan anders en vloeken met nog groter vasthoudendheid op Afrika. Maar de volgende ochtend staan zij om zes uur op en voegen nog eens twaalf uren werk toe aan de vele miljoenen die Frankrijk in Afrika op zijn naam heeft stoaan. Nog geen vijfhonderd van deze mannen administreren in Frans West- en Equatoriaal Afrika een ge bied veertien maal zo groot als Frankrijk. Zij spelen er politieman, architect, rechter, wegenbouwer, pen ningmeester, diplomaat, bedrijfseco noom, schoolopziener, landbouw con sul ent en klaohiteniboekhouder. „Ik kom bij u", zei een Afrikaan tot één van hen, „omdat mijn vader dood is en de goede God te ver weg". Zij wonen en werken op plaatsen, waar u en ik het geen twee weken zouden uithouden. In de geschroeide woestijnen van het noorden, waar het 's nachts ook nog 32 graden is. In de rottende regenwouden van de moeras- kust, waar men nauwelijks zweten kan omdat het te vochtig is, in de savannes, waar het 's avonds te heet is om binnenshuis te eten, maar waar buiten dozijnen duimlange torren als kogels uit de nacht tegen de olielamp want elektriciteit is er niet ge schoten komen. Hun vrouwen, in jur ken doorweekt van de transpiratie, dromen van Parijs. Zijzeilf, in open Maskerdans in Frans Soedan geenszins een „onbeschaafd misbaar van wilden", maar een rituele kunstvorm van een hoog georganiseerde (zij het niet aan onze twintigste eeuw aangepaste) gemeenschap, de stam, basis van Afrika's civilisatie. Interne autonomie Nu Frankrijks Afrikaanse gebieden het stadium van de interne autono mie hebben bereikt en de totale on afhankelijkheid misschien al in de schoot van morgen ligt, loopt hun tijdvak af. De ouderen zullen wel naar Frankrijk terug gaan, de jonge ren worden eerst ambtenaar van de zwarte regeringen, later misschien adviseur. „Dat wordt veel gemakke lijker", zeggen zij niet zonder ironie, „geen verantwoordelijkheid meer. Je geeft advies en als de Afrikanen dat niet op willen volgen, welnu, dat Afrikaanse sculptuur een zetel van een stamhoofd uit Dahomey. moeten zij dan weten". Wat gaat Afrika missen, als deze koloniale ad ministrateurs niet meer administre ren? „Koloniaal?" vroeg mij een van hen, een van de briljantste leerlingen van Frankrijks koloniale school, met wie ik een dag op tournee ging. „kolo niaal?" Kom maar eens mee naar die fosfaatmijn daar. Privé-onderneming. Nu ja, de Franse regering heeft er een weg voor aangelegd van vijftig duizend per kilometer. En een spoor weg. En daarna heeft de staat nog eens voor vijftig procent gepartici peerd in het kapitaal. Toen was er eindelijk een particulier ondernemer, die in het gespreide bedje durfde stappen. Frankrijks belastingbetalers verliezen op die mijn. De man van het privé-initiatief niet. Die houdt er een appartement in Parijs' duurste arrondissement, een buitenhuis en twee auto's op over. Wie is nu de ko loniaal? Die man, die hier een keer per jaar komt kijken, of ik, die mij de hele dag afbeul op een staatssala- risje?" Hij grinnikte eens achter het stuur van zijn jeep en zei: „Niet dat ik het naar vind, hoor. Ik ben dol op jagen en vissen. In mijn disbriot zit ten meer wilde zwijnen en eenden dan in heel Frankrijk. Op een kwar tier van mijn huis heb ik binnen tien minuten een vis van honderd pond aan mijn hengel. En ik heb de ruim te. Ik ben tweeëndertig en bestuur een gebied groter dan jouw land. Moet ik op een kantoor zitten, waar een baas de hele dag in mijn nek ademt? Excuseer mij, even de makumba goeiedag zeggen". Ben jour E aanwezigheid van God is Dons te weinig zichtbaar. Het kindeke in de kribbe kan ook tot een sprookje wor den. Toegegeven, God is moeilijk vindbaar. Als de engel alleen gezegd had: „De Zoon van God is op aarde gekomen, ga Hem zoeken", dan hadden de herders Hem niet gevonden. Stel je voor: een huilende baby. tussen de dieren in een krib. Later op een ezel vluchtend. Het is belache lijk! Ik kan me voorstellen, dat U een kerstboom en een kaarsje te vriendelijk vindt om het kerstgebeuren uit te beelden. Goed voor kinderen. Uw hand is niet zo gauw gevuld. U wilt meer van God zien. Dat mogen we willen. Jezus zelf heeft ons leren bidden: „Uw Koninkrijk Kome", dat is zo iets als: openbaar Uw koningschap, laat zien, dat U Heer en Meester bent. Vaak wordt hier in het ge ding gebracht een woord van Jezus, dat in de oude vertaling luidt: „Het Koninkrijk Gods komt niet met uiterlijk gelaat" en in de nieuwe vertaling: „Het Koninkrijk Gods komt niet zó, dat het te berekenen is". Dit woord moet ons dan troosten in het verdriet over de onvindbaar heid van God. 'Op een onzicht bare manier is het koninkrijk van God komende. Zo onzicht baar als het gist in het meel. God etaleert niet. Hij maakt geen tam-tam. Dit woord van Jezus zegt ech ter precies het omgekeerde. Het weet commandant, dat wij niet alleen in ons dorp wonen... De geesten van onze voorouders wonen er ook". De commandant knikte effen: „Natuur lijk Makumba. Denk er nog maar eens over. Maar als jij jouw dorp ver plaatst, kan ik van de regering mis- sohien wat buitenboordmotoren voor jullie boten lospeuteren". Naar 20ste eeuw Buitenboordmotoren en geesten van voorouders leveren ook in Afrika slag. Het zwarte continent begint de twin tigste eeuw binnen te gaan. Niet zo snel als men af zou leiden uit de woorden van de zwarte politici en vakbondsleiders in de steden. Want. dat blijven voornamelijk wóórden. De daden komen nog steeds voornamelijk van de transpirerende Franse ambte naren in „la brousse", het binnenland. Zij beschermen en openen tegelij kertijd met eindeloos geduld, zij het binnensmonds kankerend, de oude gecompliceerde Afrikaanse samenle ving. Zij proberen voorzichtig moderne technieken te enten op haar oude waarden. Het Afrikaanse jongetje, dat in de heilige wouden de besnijdends- ceremonde meemaakt, die hem tot man maakt, hem met zijn jaarge noten, aan wie hij eeuwige trouw zweert, een plaats in de stam geeft, hem tot eerlijkheid, moed en respect aanspoort, dat jongetje gaat nu ook naar school, leert beter het land be bouwen, beter vissen, beter zijn dorp besturen. Wat men het Franse kolonialisme in Afrika ook verwijten wil, het werk van zijn bestuursambtenaren, vooral dat van de laatste lichtingen, kan moeilijk enige blaam treffen. Men kan de nieuwe leiders van Afrika slechts toewensen, dat zij straks de bekwaamheid, de ijver en de integri teit van deze „kolonialen" zullen kun nen benaderen. Want die eigenschap pen zullen in het nieuwe Afrika har der nodig zijn dan ooit. De jeep stopte. Bij een groepje Afrikanen. „Bonijour mon comman dant... bonjour makumba". De zwarte notabel had moeilijkheden, er was een weg verzakt. En wanneer kwan nu de nieuwe school? Binnen tien minuten werden twee problemen op gelost, waarvoor een Nederlandse ge meenteraad een zitting nodig zou hebben „En nog eens wat Makumba. De vrouwen uit jouw vissersdorp moeten iedere nacht zestig kilometer lopen met een mand vis op het hoofd Als jij je dorp tien kilometer ver plaatst, kan ik een aansluiting op de grote weg naar Dakar laten maken, dan hoeven ze maar vijf kilometer te lopen". De makumba peimsdei Je is een antwoord op een vraag van joodse schriftgeleerden, wanneer het koninkrijk van God zou komen. Ook vandaag bewe ren wel mensen, dat zü de teruggekeerde Christus zijn. Wat moeten we daarvan denken? Jezus, zegt: „Nooit gaan kijken. Het koninkrijk komt niet zó, dat een deskundige waarne ming nodig is om de intrede van dit koninkryk vast te stellen. Zo moeten we vertalen het letter lijke: Het Koninkrijk Gods komt niet „met waarneming". Om iets over de sterren te weten, is een sterrewacht nodig. Nauwkeu rige waarneming is vereist. Een arts neemt ook nauwkeurig alle verschijnselen waar en komt zo tot een diagnose. Om de loop van een ster en de aard van een ziekte te kunnen vaststellen, is het geoefende oog van een waar nemer nodig. Om vast te stellen of Jezus Zelf werkelijk is teruggekeerd op de aarde, is geen deskundige blik vereist. Hierover zullen de theo logen nooit onenigheid behoeven te krijgen. Onderling niet en met geen mens. Want dit komen van Jezus zal niet „hier" èf daar" zijn. Maar „hier" èn „daar". Het zal midden onder ons zijn. Het zal onze gehele horizon vullen. Zijn verschijning zal zo overweldigend zijn, dat niemand meer enige aanwijzing zal nodig hebben en nog enigs zins in twijfel zal behoeven te verkeren. Alle mensen zullen overweldigd worden door de pre sentie van Jezus Christus. Als de bliksem zal hij zijn. Bedoeld is niet, dat Hü er zo plotseling zal zijn, maar zo duidelijk, zo overweldigend. Dan zullen kerstbomen en kaar sen overbodig zijn. Dat God nu nog niet zo zichtbaar handelt, heeft onder andere met Zijn liefde en Zijn geduld te maken. Want dan zal er geen plaats meer zijn voor andere heren en meesters. Dan zullen alle men sen niet anders kunnen dan Hem erkennen. Nu wordt ons alleen maar gezegd, dat Jezus de Heer is. Zo geeft God ons ruimte tot omkeer en geloof. Het Is goed de kribbe behalve In kaarslicht ook eens in dit bliksemlicht te bezien. H. BOUTER, hervormd predikant te Leiden. Theun de Vries „Noorderzon". Querido Amsterdam 1958 Drie novellen heeft Theun de Vries in deze bundel bijeengebracht, die men eigenlijk sagen zou kunnen noe men, ook al spelen de laatste twee in een tijd, die nog niet „lang geleden" is. Het zijn verhalen met een histo rische ondergrond, doch voortgeko men uit een zeer romantische ver beelding. Zij maken deeil uit van de kroniek van het geslacht Wiarda, zo als de schrijver mededeelt, ons welbe kend uit de romans „Stiefmoeder Aarde" en „Het Rad der Fortuin". In „Wind en Avondrood", het eerste verhaal worden wij in de vroege mid deleeuwen geconfronteerd met de oer vader van alle Wiarda's, Wierd Langskonk genaamd, die een reuzen- geslacht van Wodanskinderen ver wekt heeft. Vooral de dochter Una is een ware Brunhilde, machtig, stoer en onbevreesd. Zij voert het volk aan tegen de Vikings, slacht het lam op de offersteen en is even afkerig van het christendom als krachtdadig in de liefde. Minne Wiarda is een verre afstam meling van Una's zoon Griname. Het tweede verhaal vertelt van de glorie en de ondergang van hem en zijn dochters. Hester, de oudste, is als een jongen opgevoed en leeft het leven van een man. Bely is vrouwelijker, maar ook ondeugender. Ondanks de bewaking van haar stoere zus, blijkt zij op een kwade dag een kind te ver wachten. Gelukkig heeft Minne het tijdelijke al met het eeuwige verwis seld, anders was er van de arme Bely geen botje heel gebleven. Lang maakt zij het echter niet, want als het jon getje Justus een jaar of wat oud is, sterft de moeder aan de pokken of zoiets. Dan blijkt het bloed te kruipen, waar het niet gaan kan. Tante Hester zorgt voor haar neef en lijdt hels onder haar verdrongen moedercom plex. Krankzinnigheid is het sombere einde. In „De Bijen Zingen" is grootmoe der Liouck Wiarda eigenlijk maar een aangetrouwde Wiarda. Dat mag echter niet hinderen. Zij is manhaf tig als haar voorgangsters. Door een beroerte aan haar stoel gekluisterd, blijft zij het middelpunt van kroost en nakroost. Door haar slimheid wordt Jw' <r «SUggSk. - r\/ Afrika s oerkracht olifanten in de savanne. de vete tussen de Wiarda's en hum buren de Thedema's niet beslecht met moord en doodslag, maar met een verzoening en een huwelijk. Ui (stekende verhalen vol bloedver- bondenheid kortaangebondenheid. Jan do Hartog. „Scheepspraat". Elsevier Amsterdam 1958. Jan de Hartog als zeevader als antwoord op een brief van een jon gen, die naar zee wil, heeft hij „een vademecum voor de stuurmansleer ling" geschreven, dat bij nader inzien een zelfportret blijkt te zijn, zegt hij. Zelfportret of niet dit is een boek om veel plezier aan te beleven. Want eigenlijk is het een verzameling kos telijke, korte schetsen van de perso nages, die tot en bij de bemanning van een koopvaardijschip behoren. Raak, humoristisch en goedmoedig heeft Jan de Hartog zijn zeewereld bekeken en hij praat er over met een merkwaardige combinatie van pien terheid en genegenheid. Dait wisten wij natuurlijk al, maar dat hij een leerling zó weet toe te spreken, dat ook iedereen, die helemaal niet van plan is om naar zee te gaan, niet naar zee 2»u kunnen gaan of er nooit over gedacht heeft, verlangend en vermaakt meeluistert, wisten we nog niet. Bruce Marshall. „De Bank- fraude". F. G. Kroonder. Bussum. z.j. Het genoegen van het lezen van deze goede, hoewel wat opzettelijke roman van Bruce Marshall, wordt eigenlijk volkomen bedorven door het feit. dat de titel veranderd is. Het boek heet in het Engels „The Bank Audit" het onderzoek bij de bank Door de eigenwijze opdringerigheid van die Nederlandse titel zit je van het begin af aan onder het lezen te denken: „Waar blijft die fraude nu en wat heb ik met het leven van al die accountants te maken?" Je voelt je gewoonweg bij de neus genomen. Mei D'Orval. „Als het morgen krieken". Bruna. Utrecht «.j. Daar moeten wij nu werkelijk iets aan kunnen doen. Stea je voot, dat alle malle bakvissen maar papier tot hun beschikking krijgen om in hun eigen onfatsoen te gaan wentelen. Van het verhaal van deze hysterische Dénise, die eerst met zoon en dan met pa op stap gaat, deugt werkelijk geen letter. Scooterende met zoon komt ze ons „een beetje woedend" mededelen, dat hij haar mondje kus te „op een manier die mij eens te meer op een vervoerende wijze ver scheurde". „Hold the tiger", speelde de band waarschijnlijk. Later met pa in de auto realiseert zij zich eveneens een beetje woedend „hoe meetkundig precies zijn lippen om mijn mond heen sloten". Gelukkig is er dan plot seling niets meer. Samen als één li chaam..." Enfiir, u snapt het wel. Als het niet allemaal zo misselijk aanstellerig was, zou je gaan denken met een slechte parodie op Sag an te maken te hebben. Jammer, dat er geen kostscholen met sexuele herop voeding bestaan. OLARA BOOINK.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1958 | | pagina 11