KRUIKENTUD TRA1TAL 3 Boom- en plantengroei verzoend met oceaangetijden ZATERDAG 4 OKTOBER WEKELIJKS BIJVOEGSEL PAGINA 3 en iets moderns voor onder de ivol BELEVENISSEN IN BRETAGNE (III) Verhaal voor de kleintjes De wandeling van 't oude dametje door Sjouke van der Zee DE MAN, DIE de grootste show ter wereld samenstelde. Parijs, oktober '58. Kruikentijd: visioenen en werkelijkheidsbeelden van ijzige lakens en koude slaapkamers» maar ook. het beeld van hoogst aantrek kelijke nachtkleding» nieuw van dit seizoen» waarin de hoge taille» de niet-lange pyjamabroek, de jurk-lange nachtpon, de zakjurk-als- nachthemd, de tuniek als pyjamajasje, strikjes, schuiven en geap- pliceerde banden, tezamen met vrolijke, opgewekte en niet traditionele lingerietinten het jongste modekenmerk zijn. 1) De hoge taille in een nachthemd van dit seizoen, een model met korte mouwtjes en een aangerimpelde, rechte rok, die van het gekruiste lijfje geschei den wordt door een geappliceerd lint van contrasterende kleur. Het lint is middenvoor gestrikt en heeft lang af hangende uiteinden Dit nachthemd kan worden gemaakt van flanel, ka- la) De hoge taille ook in een twee kleurig model, waarin het gladde lijfje aan de voorkant puntig omhoog ge sneden is en plaats geeft aan een rondom aangerimpelde rok en de strik die de voorkant van het lijfje garneert. Popeline, zijde en flanel lenen zioh voor dit model. Lijfje en rok kunnen beide effen zijn, doch wij stellen voor: het lijfje van een groen en bruine kasj mier imprimé met wit fond, de rok groen of wit. 2) Een pyjama met effen wit ge biesd. Van popeline of flanel kunnen het tuniek-lange Jasje ende niet-lange pantalon worden gemaakt, terwijl de witte bies van dezelfde etofsoart wordt vervaardigd. Onder de witte bies op het voorpand, die aan de onderkant in een 6trikje eindigt, is een blinde slui ting aangebracht. De zijnaden van de broek zijn eveneens met een witte bies gegarneerd, die aan de onderkant in een strikje eindigt. Onze kleurensug- gestie: oranjerood en wit, 3) Een witte garnering ook voor het volgende model, een hemdjurk-nacht- pon, die van popeline, gewone ka-toen of flanel kan worden gemaakt. De kraag, het belegstuk voor de knoop- sluiting en de manchetten van de drie kwart overhemdmouwen zijn wit. Het voorpand heeft -twee enorme, opge naaide zakken. Ons voorstel betreft de kleurencombinatie marineblauw en wit. 4) Een pyjama met ruim jasje dat aan een smal pasje gerimpeld is. Het mo del heeft korte mouwtjes, een nauwe pantalon die tot even boven de enkels reikt, en bezit echte of valse steek- zakjes op het voorpand. Het pasje, het entree van de 8teekzakjes en de broeks pijpen zijn met effen band gegarneerd. De keus is uit flanel, popeline, katoe nen piqué of andere katoen en onze mode voorkeur betreft een groen ge nopte witte imprimé en effen band in óf roodroze óf groen in een andere tint dan de nop. 5) Twee stofjes in één pyjama: ge streept materiaal voor het ruime, lange Jasje, effen stof voor de panta lon en de kraag van het jasje. Ook voor dit model komen flanel, zefier, popeline of andere katoen in aanmer king en als kleurencombinatie stellen we voor: een wit en dieproze streepje voor het Jasje, korenblauwe stof voor broek en kraag. J. V. (Advertentie) Roos verdwijnt met anti-roos Traltal 3 bevat het pas-ontdekt# apelium met de sterk# van roos bevrijdend# eigenschappen. N» 6w«k#IIJks# haarwassingen is d# roos v#rdw«n#n. Vraag TRA IT AL 3 toen, zijde of nylon. Onze suggestie aan de hand van de jongste mode: een romantische imprimé met rozerode rozen op een wit fond en een flesse- groen of geelgroen lint. Er zijn soms verhaaltjes, waarin bijna niets gebeurt. Dit is er één van. Het gaat alleen maar over een dametje dat op een dag, een mooie zomerse dag, meende dat zij eens een wande lingetje moest maken. Het dametje wandelde bijna nooit, het dametje had benen, die een beetje stijf waren, niet erg hoor, en het deed ook geen pijn, maar toch: een beetje stijf. Daarom zat dat dametje bijna altijd in haar kamer in het grote huis waar zij woonde. Let wel: alleen die éne kamer hoorde het dametje toe, de hele grote rest van dat huis was van meneer Streekstra en mevrouw Streekstra. Maar die ene kamer was van het dametje helemaal van haar alleen. Ze had er haar eigen kacheltje staan, een zwart kacheltje dat zij elke week poet ste, en haar eigen bed, waarop overdag 'n gezellig kleed met strepen lag, en 'n kussen van rood fluweel. En haar eigen stoeltjes, en haar eigen tafel alles wat ln die kamer stond en dat was heel veel behoorde dat da metje toe. De kamer was vol en gezel lig. Het dametje was heel tevreden. 's Ochtends scheen de zon in de kamer door het linkerraam en 's mid dags scheen de zon in de kamer door het rechterraam. Dan leek die kamer nog gezelliger. En zeg nu zelf: waaroir. zou 'n dametje willen wandelen als zij zo'n gezellige kamer heeft? Maar deze dag nu, deze mooie zo merse dag, werd heel warm het was al de derde dag die zo warm was. Het dametje zag kinderen lopen in de straat met zwempakken onder hun ar men, en zij zag zo nu en dan een man die met een grote zakdoek over zijn vochtig voorhoofd veegde. „Ja", zei dat dametje tegen zichzelf „het kan maanden duren voor er weei zo'n mooie warme dag komt, ik moest maar eens buiten kijken". Dus zette het dametje voor de spie gel met de vergulde lijst haar zomer hoedje op dat zij al vijf jaar had en dat nog steeds heel mooi was zij droeg het immers bijna nooit en zij trok haar stevige wandelsschoenen aan en zij liep haar kamer uit en toen zij bij de trap kwam, draaide zij zich om en ging weer terug: zij ging haar handtas halen „want als je een tas bij je hebt", zei dat dametje tegen zich zelf, „is het alsof je een doel hebt" en die gedachte vond het dametje prettig. Toen zij voor de tweede maal bij de trap kwam, ontmoette het dametje meneer Streekstra. „Warm, vindt u niet?" zei meneer Streekstra, en „ja. heel warm", zei het dametje en „moet u op stap vandaag?" vroeg meneer Streekstra en het dametje knikte en ze was blij dat zij haar handtas zij zich had. Nu liep het dametje op straat, op de stoffige straat in de grote stad. Ze liep de straat uit. en rechtsaf, en linksaf, met voorzichtige langzame passen en toen werd het dametje moe. Vroeger, toen zij Flokkie het hondje nog had. kwam het dametje veel vaker buiten Maar Flokkie was er niet meer. Het dametje dacht: „Als ik nu eerst maar bij het park kom, vind ik wel een bankje". Op het eerste bankje, dat zij in het park passeerde, zaten drie mannetjes. Dus liep het dametje door. Op het tweede bankje zat een klein jongetje en op dat bankje was dus wel plaats voor het dametje, maar het jongetje speelde dat de bank een rijweg was waarop hij met zijn rode. gele en groe ne autootjes reed. Daarom liep het da metje maar door. Ze glimlachte naar het jongetje maar het jongetje zag dat niet. het zag alleen zijn kleine auto's. Het derde bankje, in een smal scha- duwlaantje, was leeg. Het dametje liet er zich behoedzaam op neer. De hand tas zette ze naast zich. Het speet haar heel erg dat ze er niet een flesje eau de cologne en een zakdoek in had ge daan. Maar ze was heel blij dat ze zat. dat dametje. Ze hijgde en ze voelde zich een beetje duizelig van alle druk te en de warmte om haar heen. Ze hoorde wel honderd kinderstemmen, ze hoorde die stemmen zó hard dat ze er hoofdpijn van kreeg. Bónk bónk bónk hamerde het door haar hoofd. De zon scheen fel in de nek van het da metje, dat merkte ze opeens. Had ze nu maar een zakdoek bij zich Toen het dametje vijf minuten op dat bankje had gezeten, wilde ze wel weer verder, ze vond het ook wat koud, want de zon scheen alleen in haar nek en verder nergens. „Ik ga 'n zonnig bank je zoeken", zei het dametje tegen zich zelf, „ergens waar het rustig is". Maar er waren geen zonnige bankjes leeg en het was nergens rustig. Kinderen speelden overal. Het dametje hield wel van kinderen, daar niet van. maar nu ze ouder werd en het dametje was niet zo jong meer, dat heb je zeker al begrepen vend ze hun stemmen te luid. Op alle bankjes zaten mensen te praten, het dametje ging zich wat een zaam voelen. Ze dacht: „was Flokkie er nog maar". En ze liep met voorzichtige passen, naar huis terug en ze was heel blij dat ze niet meneer Streekstra of mevrouw Streekstra tegen kwam. op de trap. Ze ging haar kamer binnen, haar gezellige volle kamer waar de zon scheen, en waar alles van haar was. Het dametje voelde zich plotseling heel tevreden en heel dankbaar. Nu is dit verhaaltje uit. Er is dat zei ik al bij het begin haast niets in gebeurd. Een dametje heeft een wan deling gemaakt op een mooie zomerse dag misschien is dat wel genoeg. M. F. B. Voor een Nederlander, die vertrouwd ig met het onbelemmerde uitzicht over een vlak Noordzeestrand, dat met slechts een gering hoogtever schil door eb en vloed wordt belopen, is het een heel bijzondere ervaring, wanneer hR ondervindt, hoe ingrij pend het water van de Atlantische Oceaan iedere dag weer opnieuw bezit neemt van het land Bretagne, dat zich golvend en zwaar bebost uitstrekt achter zRn grimmige rots kust. WANNEER je, warm gestoofd door een verrukkelijke zon over de opgedroogde wiervelden van een bijna leeggevloeide zeearm en over de nog vochtige slikbanken probeert het water te bereiken, kun je je niet voorstellen, dat zes uren later dit hele groenomzoomde dal is volgestroomd en dat het zeewater zRn zoute grijp vingers heeft gestoken diep in de dennenbossen, die hoog boven de zee spiegel de oevers begeleiden. Aan de Middellandse Zeekust staan ze ook, die pijnbomen met hun don kergroene kronen en kromgetrokken stammen, maar daar is het getijden- verschil slechts gering en het water raakt zelden of nooit aan de wortels der bomen. Maar hier, waar de vloed tot vier meter oploopt, hier dragen de oevers de kentekenen van hun samen leven met het water, dat zij ontelbare jaren lang met de regelmaat van een uurwerk hebben zien komen en gaan. De struiken, gedoomd en verweerd, tonen hun blootgewoelde wortels als levend traliewerk voor donkere scha- duwholen. Hun laaghangende takken zijn beslikt, maar hogerop dragen zij frisgroene bladeren en een weelde van zachtbedauwde vruchten: de blauwgroene bessen van de sleedoorn. In het gras, dat neergevlijd ligt in de richting van de teruggekeerde eb- stroom, kleven de resten van allerlei aanspoelsel: gebleekte krabbenlijfjes, stroslierten, doosjes, een oude fles, die de lijnen markeren waarlangs het getij zich heeft bewogen. Maar helder geel, wit en violet kleuren de planten, die de zilte grond waarderen en de strijd om het bestaan dus nooit be hoeven op te geven. EEN wonder van kleuren zijn de stenen, waaraan dit land zo rijk is: de kleine, die door het schu rende water zijn afgerond en de grote granietblokken. hun eerbiedwaardige koppen, gekroond met een decoratie 1. Phineas Barnum scheen ervoor ge boren zijn medemensen te vermaken en aangenaam bezig te houden. Reeds op school - hij werd 5 juli 1810 in Connec ticut geboren - betoonde hij zich een vrolijke en vindingrijke knaap en vóór hij 20 jaar oud ivas, had hij zich als de vies gekozen: „liever bij het publiek als grappenmaker bekend te staan dan in het geheel niet bekend te zijn". Hij zelf vond het verhaal van de Ierse loods het mooiste, dat hij ooit in zijn leven had gehoord: de loods stond met een kapi tein op de brug, welke laatste enigszins ongerust vroeg: „Versta jij je vak eigen lijk wel goed, Pat?" ,Ja natuurlijk, ka pitein Jk ken iedere klip in dit vaar water". Op het zelfde ogenblik liep het schip op een rots en de loods riep „Zie je wel, kapitein, daar heb je er weer een!" 2. Nadat Barnum meerdere baantjes had beproefd, vond hij tenslotte zijn ware bestemming: hij bracht curiositei ten bij elkaar en stelde deze ten toon. Toen hij in 1841 zijn Amerikaans mu seum inrichtte, was hij een nationale instelling geworden. Als de bezoekers zo lang in zijn museum vertoefden, dat er geen nieuwe bij konden, vond hij een oplossing. Hij hing een groot bord op, waarop te lezen stond „De weg naar Egrass". De mensen die niet wisten dat Egress hetzelfde betekent als Exit, n.l. uitgang, liepen daarheen om weer iets nieuws te aanschouwen. „Als ze evenwel een deur openden, sloot deze zich auto matisch achter hen en stonden ze op straat. 3. In 1842 engageerde hij de dwerg Ch. Stratton, die hij Generaal Kleinduimpje noemde en die een van zijn grootste at tracties werd. Een tweede belangrijke daad was de zangeres Jenny Lind naar Amerika te halen, waar zij voor zichzelf en voor hem een vermogen verdiende. Zijn derde grote nummer was de reuzen- olifant Jumbo, die hij voor een fabel achtig bedrag van de Londense „Zoo" kocht. In totaal bezat hij 22 olifanten, maar Jumbo, die nog altijd opgezet in New York te bewonderen valt, was ver reweg de grootste van hen. Het prach tige dier kwam in 1882 bij een treinon geval om het leven. 4. Zijn museum brandde vijfmaal af, maar hij bouwde het telkens weer op en verdiende steeds meer geld. Hij was zeer godsdienstig en deed veel goed. Een van zijn merkwaardigste goe de daden was dat hij op zekere dag drie van zijn gedresseerde olifanten voor een ziek kind als enige toeschouwster liet optreden. Nadat hij de gehele we reld had afgereisd, trok hij zich in zijn paleis in Bridgeport (Connecticut) te rug en sloeg van daaruit de tochten van het circus van Barnum en Bailey gade. In zijn laatste jaren trad hij regelmatig als spreker op met het onderwerp „De kunst om geld te verdienen". Daarna schreef hij zijn memoires en sloot op 7 april 1881 voor altijd de ogen van okergele en roestrode korstmossen. Een wonder is ook de ongewone kleur van de dopheide, een warmrood karmijn, dat in grote plakkaten tussen het groen ligt geschoven, overal waar van het zeewater geen gevaar is te duchten. Bloedrode heide, grijze mossen, zee groen wier en het bRna rimpelloze water, zo blauw tussen de ontelbare stenen van een langzaam glooiende oever. Het is hier zeer stil. Een enkel vrouwtje de Bretonse „coiffe" hoog en smetteloos wit boven haar stemmig zwarte kledij schuifelt voorbij over het enige smalle pad, dat de wandelaar in deze wildernis ten dien ste staat, en groet met het geijkte „monsieur dam#". VAN dierenleven te maar weinig te bespeuren. Een tweetal merels rennen achter elkaar aan of staan aandachtig speurend boven een onzichtbare worm. Een winterkoninkje glipt door de ruigte en waarachuwt met een droog „tek tek!" Net als bij ons in Holland. Aan de overzijde van het water, rustend op hun kiel en aan weerskan ten gesteund door paaltjes, liggen enige zeilbootjes. Naar Bretonse trant zijn ze felkleurig geschilderd, groen, blauw, roodbruin en wit, ze doen me denken aan kleurige vogels, die een slaapje doen, omdat ze toch niets anders om handen hébben. In de verte op een volgend modderwad, ligt scheefgezakt het wrak van een grote vissersboot, een verveloze romp, deer niswekkend in zRn vervallen staat, overwoekerd met mos en uitbundig groeiende onkruiden. ER klinkt een kreet. Een vogelstem! Eindelijk een geluld en een be kend geluid ook in deze vreemde onhollandse omgeving. Een sterntje, blankgrijs en wit, is geluidloos komen aanwieken, staat nu klapwiekend stil boven het water, maakt een stootduik en vist wat op. Dan klinkt zRn scherpe .terrrrr!" en weg glijdt de fijne vogel, het open water tegemoet. Nu zijn plotseling het stille water en zijn felbeschenen oevers met de rus tende schuitjes tot leven gekomen., Een troepje kapmeeuwtjes te eveneens verschenen, levendige vitale vogels in wit, zwart en rood, die onmiddellijk de stille baai voor zich opeisen. Ze zwie ren rond, ze krijsen en vullen het hele tafereel met nun rumoerige bedrijvig heid. Vanwaar dit plotselinge bezoek en waarom juist nu? Komt er mis schien een kentering in het getR, voe len de vogels reeds een onmerkbare verandering, terwijl wij, mensen, daar nog geen notie van hebben? Inderdaad is er een lichte wind, die landinwaarts waait en de donkere koppen der den nen, hoog op hun oever, zacht beweegt. Ook is het water even aangeraakt en vloeit er een lichte siddering langs de stenen. DAN is het opnieuw stil. En warm, heerlijk overdadig warm. Was het verbeelding?? Een toevallig heid? De meeuwen wandelen op de oever, ze kibbelen of maken toilet. In de verte, waar het zonlicht van het water spat, schuift een riviersleep voorbij. Nog een paar uren en dan moeten we onze weg enige meters hoger, langs het bospad, zoeken. Dan dobberen de scheepjes met de meeuwen op het grauwe water. Het water, dat spoelt over de stenen en knaagt aan de wortels van de bomen. Zo was het gisteren en eergisteren. Zo zal het morgen zijn.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1958 | | pagina 15