Van een vies jongetje, dat zwart wilde zijn Een Zoeklielit ONS MENU Zo ziet Parijs ZATERDAG 1 MAART WEKELIJKS BIJVOEGSEL PAGINA 3 Verhaal voor de kleintjes v OP DE BOEKENMARKT DE MAN, DIE een stoomboot stal VAN DE WEEK Spiegeltje, spiegeltje aan de wand DE VOORJAARSJAPON Louis Paul Boon. „Zomer te Ter- Muren". De Bende van Jan de Lichte"- „De Paradijsvogel". Alle verschenen by de Arbeiders pers. Amsterdam 19561958. In april 1956 heb ik op deze plaats in een bespreking van vijf boeken van de Vlaamse schrijver Louis Paul Boon, die toen na september 1955 verschenen waren, geschreven dat het leven van Boons werk een wedstrijd op de lange baan is, die altyd door de schrijver ge wonnen wordt. Met deze drie boeken van Boon vóór my, zie ik eigenlijk pas in hoe juist die opmerking is. Want in overweging nemende, dat deze romans niet het enige werk vormen, dat er in deze korte spanne tijds weer van zijn hand verschenen is o.a. nog zijn proza-gedicht „De Kleine Eva uit de Korte Bijlsteeg", dat enige maanden geleden bekroond Is met de Henriëtte Roland Holst-prUs kan men inder daad van een wedstrijd spreken. En winnen doet de schrijver zonder twij fel, want hoe vermoeid de lezer ook mag worden, Boon sleurt hem achter zich aan met zijn dwingende stem en hij geeft de moed niet op vóór hij het eindpunt bereikt heeft. En dan blijkt Boon hem al weer voor te zijn en aan het eind van de baan te staan met een nieuwe, maar ook een andere roman. Toch kan ik niet beter doen dan ieder een aan te sporen maar weer achter Boon te hollen, want er is op het ogen blik geen schrijver, die de dramatiek van de democratie, de chaos van het heden, zo historisch juist en zo psy chologisch zuiver weet neer te zetten in een goede 1000 bladzijden. Dit heeft hij gedaan in „De Kapellekensbaan" en in het vervolg daarop „Zomer te Ter-Muren". Het heeft geen zin de reeksen gestalten, die in deze boeken optreden stuk voor stuk te determine ren dat heeft hij trouwens zelf al gedaan met zijn onnavolgbaar drama tische humor want allen zijn maar verschijnselen, die tezamen het geheel vormen, de arbeidersmaatschappij van de laatste eeuw. Toch zijn die ver schijnselen ook individuen gebleven, individuen gevangen in het net van hun tijd. De mazen schuren langs hun huid en soms probeert er één een gat te rukken,, maar het net blijkt te sterk te zijn. Zij moeten mee in de sleur van het hedendaagse lot. Door de wijze waarop Louis Paul Boon iedereen en alles opneemt in zijn volkse epos, is het niet verwonderlijk dat men daar ook de aanvang vaneen volgend werk in aantreft. In „Zomer te Ter-Muren" duiken Jan de Lichte en zijn trawant, de Zot van Worthe- gem reeds op. En gezien de fenomenale veelzijdigheid van Boons talent moet men ook niet verbaasd zijn als blijkt dat het schelmenverhaal,..De bende van Jan de Lichte", een historische roman uit de achttiende eeuw, maar één ding met de Kapellekensbaan gemeen heeft en wel het pleidooi voor de „underdog". In dit verhaal, dat niet anders dan een verhaal wil zijn behalve dan dat de auteur een ogenblik wijst op wat de geschiedenis vergeten heeft op te te kenen heeft Boon een herschepping gegeven van de legendarische rover hoofdman, die de rijken besteelt om de armen te helpen. De tijd, die hij ge kozen heeft, geeft wonderwel aanlei ding tot het opstaan van een dergelijke figuur, want in het midden van de achttiende eeuw werden de zuidelijke Nederlanden achtereenvolgens uitge plunderd door de Spanjaarden, de Oostenrijkers en de Fransen. Wel verre van zijn hoofdfiguur te sieren met de wapenrusting van de romantiek - Robin Hood b v - en de ellende, waaruit een dergelijke gestalte historisch of niet voorkomt, maar blauw-blauw te laten, geeft Boon een beeld van bar realisme, van foltering en moord, van honger en ziekte, van bedrog en verraad, waarin Jan de Lichté's idealisme wel moet onder pan zoals trouwens altijd ieder lde&nsmo. De derde roman, „De Paradijsvogel", kan men voorlopig wel Boons meester werk noemen. Hier heeft de scheppen de verbeelding de overhand gekregen op uur en feit. Nog vindt men er zijn occupatie met de zelfkant in terug en wederom zijn de sporen van het pers- nieuws gemakkelijk terug te vinden. Maar de hele overvloed van gegeven is gevangen binnen een conceptie, die boven alle realisme uitgaat. Want naast het alziend oog uit het zolderraam treedt hier een element op, dat men ook in het meest hallucine rende van Bordewfjks werk kan aan treffen, n.l. het zien van staoswijken als bronnen van een even vitaal als afzichtelijk leven. Bordewijk heeft dit gedaan in zijn „Ongure Huiskens" en in zijn „Veuve Vesuvius", bij Boon heet de wijk Klooster. Er ligt echter een belangrijk verschil in de concepties van deze beide auteurs en wel dit dat Bor dewijk zijn fascinerende oorden van verval altijd uitbeeldt als een plek, be zocht door een wezen, dat er niet thuis hoort, terwijl Boon zijn sujetten als het ware uit zijn krochtenwijk laat op groeien en hen het middelpunt van zyn handeling maakt. Klooster is niet een oord waar men toevallig in kan verdwalen en waar men verschrikt en wijs geworden uit kan terugkeren. Het afschuwelijke Klooster, waar de lust moordenaar woont naast de wereld beroemde filmster beiden gelief koosde sensatieonderwerpen op de he dendaagse frontpagina's en waarde vervallen bokser hallucineert over Kaïns lot in het land oostelijk van Eden, is de hedendaagse wereld, zoals Boon die ziet.^len wereld van ellende, maar waarin ieder op zijn gebrekkige wijze zoekt naar de Paradilsvogel. beurtelings het symbool van bedrog en van verlangen naar een bovenaardse vredigheid. Relaas van een amorele tijd noemt Boon deze roman. M.i. is dit boek meer. Een relaas van een amorele tijd is b.v. Steinbecks „Oostelijk van Eden". Ik zou „De Paradijsvogel" eerder het sym bool van een amorele tijd willen noe men. CLARA EOOINK jongetje er zo schoon of liever: zo vies genoeg van, om een blank jongetje te zijn dat niet helemaal blank was. Er was eens een blank jongetje met blonde haren en blauwe ogen en een roze-wit velletje dat er genoeg van had, een blank jongetje te zijn. Hoe kwam dat dan? Dat kwam om dat je altijd alle vlekken op de huid van dat jongetje zag: je zag zijn vieze handen zijn modderknieën, zyn ge zichtje met zwarte vegen, je zag echt dat dit blanke jongetje een heel vies jongetje was. Niets meer vies dan een heleboel andere blanke jongetjes die de hele dag buiten spelen, hoor, maar toch: een vies jongetje. En de moeder van dat jongetje vond het verschrikkelijk dat haar zoontje zo'n smeerpoets was. Ze boende wel tien keer per dag dat jon getje schoon en dat vond het jon getje heel erg, en daarom had het Hij kreeg zeep in zijn oren en in zijn neus en na tien minuten was hij daar kon je van op aan, even vuil als voor de wasbeurt. „Laat me toch met rust", zei het jongetje brutaal tegen zijn moeder Maar zijn moeder liet hem niet me', rust: zijn moeder waste hem iedere keer als hy weer vuil was. Arm blank jongetje! Op een dag stond hij mokkend te leunen tegen de grote beukeboom voor het huis waar hij woonde. Hij dacht na. En toen hij heel lang nagedacht had, wist hU precies wat hij wilde: hij wilde weglopen, hij wilde weglopen naar de z^euners want zigeuners mochten lekker vies zijn, viezer dan dat jongetje en de zigeuners, dacht het jongetje, zullen mij vast nooit wil. len wassen. Zo gedacht, zo gedaan: het jongetje liep weg. Hy liep wel een uur en toen kwam hy zijn oom tegen die naar de grote stad was geweest. „Waar ga jy naar toe?" vroeg die oom. „Naar de zigeuners," zei het Jongetje. „Niets ervan," zei de oom, jy gaat naar huis. Hy zette het jongetje met een zwaai naast zich in de auto en bracht hem Up een dag stond hij mokkend te leunen tegen de grote beukeboom Op zekere dag kreeg James Smith in Londen een listig idee: hij zou een stoomboot stelen en zich door vrachtver voer een fortuin vergaren. Zijn keuze viel op het stoomschip „Ferret", dat aan een spoorwegmaatschappij toebehoorde. Hij opende vervolgens een kantoor, knoopte betrekkingen aan met een bank en huurde het s.s. ..Ferret" onder het voorwendsel een toeristenreis in de Mid dellandse Zee te willen organiseren. Brandstof en proviand voor de tijd van drie maanden kreeg hij op schuldbeken tenissen. Vervolgens koos de „Ferret" zee. Toen hij voor de Marokkaanse kust genaderd was, liet Smith de reddingsboot strijken en liet een aantal lege kisten en drijven de voorioerpen over boord smijten. Dit moesten wrakstukken voorstellen. Het spelletje lukte en het bekende verzekeringsbureau Lloyd in Londen meldde de „Ferret" als met man en muis te zijn vergaan. Smith veranderde de naam van het schip in „Benton" en voer naar Brazilië, waar hij een lading koffie voor een voor aanstaande firma in Marseille kocht. Hij betaalde met wissels en voer naar Kaap stad. Hier verkocht hij de koffie voor een zacht prijsje en nam een lading sinaas appelen mee terug. Zo bevoer Smith een tijdlang de we reldzeeën en veranderde van tijd tot tijd de naam en papieren van het schip. De zaken floreerden uitstekend. Zijn beide naaste medewerkers, Wright en Walker, verheugden zich over de geniale plannen van hun chef en wanneer de drie vrien den gezamenlijk feest vierden, lieten zij het zich aan niets ontbreken. Zo ging het drie jaar lang. Maar in Australië kwam er een einde aan het avontuur. Een douane-beambte in Melbourne merkte op dat de „India", zoals het schip toen heette, dag en nacht vuur onder de ketels had. altijd klaar om in de kortst mogelijke tijd uit te varen. Hij telegrafeerde aan Lloyd in Londen, dat onmiddellijk vaststelde dat er geen enkel schip van deze naam en van deze tonnage bij haar stond ingeschreven. Smith en zijn beide handlangers wer den gearresteerd en tot zeven jaar ge vangenisstraf veroordeeld, terwijl de matrozen, die van al deze kuiperijen on kundig waren, werden vrijgesproken. naar huis terug. Och. wat was het jongetje boos! Hy trok een dikke rim pel in zyn voorhoofd waarover een streep smeerolie liep en hy balde zyn knuistjes met pikzwarte nagels. „Je mag hem wel eens in bad stop pen," zei de oom tegen de moeder van het jongetje. En dat deed de moeder. Arm blank jongetje! De volgende dag stond hy weer mokkend te leunen tegen de grote beukeboom en weer dacht hy na. Weet Je wat hy dacht? „Ik loop naar de negers", dacht hy, „als ik een negerjongetje word, kan niemand meer zien dat ik vuil bén en dan zal niemand me meer willen was sen". En hy liep weg. hy liep doodgewoon weg en na tien minuten kwam hy de veldwachter tegen die zei: „Dag jon getje", en het jongetje zei: „Dag veld wachter". En nu zou er verder hele maal niets gebeurd zyn. als niet opeens dat jongetje heel hard was gaan lo pen. Toen dacht de veldwachter: ..Er ia vast iets met dat Jongetje," en hy haalde het Jongetje in met drie lange passen en hy vroeg: „Waar ga jy naar toe, ventje?" „Naar de negers," zei het Jongetje en hy vertelde aan de veldwachter waar om hy naar de negers wilde. „Daar komt niets van in," besliste de veldwachter, „jy gaat naar huis. Nu dadelyk. Vuilpoets!" Zo liep het jongetje beteuterd naar huis terug en zyn moeder zag hem en ze zei: „Wat ben je vies". Waar heb je nu weer gezeten. „By de varkens", zei het jongetje en toen moest hy meteen in bad. Arm blank jongetje! En op de derde dag kreeg hy een nieuw idee: „Ik loop niet meer weg." dacht hy, „maar ik ga naar oom dok ter, ik ga gewoon naar oom dokter en ik vraag hem of hy m° ook kan zeggen hoe ik een zwart negerjongetje moet worden." En dat deed hy. Het jongetje vond het wel een beetje griezelig zo maar dat grote doktershuis in te lopen, maar hy deed het toch en hy was eigeniyk echt niet bang, omdat hy oom dokter heel goed kende. En toen oom dokter het jongetje zag, keek hij eerst heel verbaasd en daarna schudde hy zijn hoofd: „Wat zie je er weer lekker uit", zei oom dokter. „Waar heb jy in ge zeten, smeertoet?" „In de sloot," zei het Jongetje en hy vroeg of oom dokter hem asjeblieft wilde vertellen hoe hy een zwart jon getje worden kon. Toen dacht oom dokter heel lang na en tenslotte zei hij „Ik wil het je wel vertellen, maar dan moet Je beloven dat je zult doen wat ik je zeg." Nu. dat beloofde het jongetje en wat moest hy doen? Hy moest zorgen dat zijn vel altyd schoon was, zei oom dokter, anders kon zyn velletje nooiP helemaal zwart worden. „Ja," zei het jongetje, „ik zal er voor zorgen" En hij deed heus erg zyn best, hy kroop niet meer onder auto's en in varkens hokken of in sloten, hy viel niet meer in de modder en hy klauterde niet meer in bomen. Het was verbazingwekkend, hoe blank en hoe schoon dat Jongetje er uitzag, zyn moeder wist niet hoe ze het had! En werd dat jongetje nu echt zwart, als een negerjongetje? Nee, niets ervan. Het jongetje bleef even blank en blond als hy altyd geweest was maar omdat hy nu zo zyn best deed om schoon te zyn hoefde zyn moeder hem haast niet meer te wa«9en. En daar ging het tenslotte om! M. F. B. 's Zomers eten we graag slaatjes, omdat we deze dan meestal meer op prys stellen dan in het koude jaargetyde. Toch is 's winters, wanneer veel levens middelen weinig vitamines bevatten, zo'n slaatje voor ons haast nog noodzake- lijker dan 's zomers. Men beseft vaak niet, dat haast alle wintergroenten zich hiertoe uitstekend laten verwerken. Knolgewassen, geraspt en aangemaakt met wat zure room, zyn beslist een delicatesse, koolsoorten fün gesnipperd en gemengd met olie en azyn doen het ook uitstekend, zelfs rauwe zuurkool (die ryk is aan 't zo nodige vitamine C), ook alweer met wat room aangemaakt, waardoor de sla een heerlyke zachte smaak krygt, is beslist niet te versmaden! nierbroodjes, biefstuk, doperwten, lofsla, aardappelen, gevulde sinaasappelen. soep van rest doperwten, eier-ragoüt met rUst en zuurkoolsla. selderyknol met kaas, aardappelen, rest jus of botersaus, citroenryst. stoofpot groene erwten, spek en aardappelen, caramelpudding. gehakt, spruiten, aardappelen, appelmoes, gekookte vis, peterseliesaus, snipperpeen en aardappelpurée, ha vermoutkoekjes. ZONDAG MAANDAG DINSDAG WOENSDAG DONDERDAG VRIJDAG ZATERDAG kaassoep, fruit. Recept: Nierbroodjes. 1 kalfsnier, 150 g. gaar kalfsvlees, H eetlepel gehakte ui, eet lepel gehakte peterselie, 5 g boter, 1 dl. bouillon, 2 eidooiers of lepel bloem, zout, noot, peper, oud brood, roomboter. De nier opkoken, afgieten met koud water, weer opzetten en gaar bakken. De nier en het kalfsvlees fynhakken, vermengen met het gefruite uitje en met de bouillon 5 min. laten stoven. De eidooiers met wat zout, peper en noot loskloppen en door de vleesmassa roeren. Alles samen verhitten tot het geheel gebonden is. Afmaken met de gehakte peterselie. Dunne sneetjes brood zonder korst middendoor sny- den, in boter in de koekepan lichtbruin bakken en bedekken met de niermassa (deze zo opwerken dat zich een kus sentje vormt). De broodjes garneren met blaadjes peterselie en dan heet opdienen. Recept: Selderijknol met kaas. Selderyknol schillen en in plakken snyden. Deze 10 min. in wat water met zout zachtjes gaar koken, uit laten lekken en laag om laag met een plakje jonge kaas aan 2 lange cocktailprik kers steken (aan ieder uiteinde één prikken. De buitenste plakken moeten uit selderijknol bestaan, 't Geheel wordt door ei en paneermeel gehaald en in de koekepan in roomboter of frituurvet snel gebakken. Parijs, februari '58. Lange benen oftewel ultra korte rokken. Hele zak- of hemd- modellen, en halve zak- of hemdmodellen (de laatste recht op de rug, maar in vorm gewerkt aan de voorkant). Rechte rokken, soepel klok kende rokken, plooirokken en bolle, glad uitstaande wijde rokken. Korte lijfjes (tot net onder de buste), lange lijfjes (tot op de heupen) of geen lijfjes (modellen van schouder tot zoom uit een stuk gesne den). Taille of geen taille, lange marinières of bolero-achtig korte jakjes en blouses. Afstaande kragen, kleine decolleté's - of grote. Korte mouwen, driekwart mouwen, wijder dan voorheen. Of geen mouwen. Strikken. Draperingen. Knoopsluitingen. Steekzakken waar dan ook. Dat zijn de meest karakteristieke details van de voorjaars japonnen, de afgelopen maand in Parijs gelanceerd. En.zo zien ze er uit: (vJju.) De trapeziumjurk, een constructie uit Dior's Jongste collectie, heeft, zoals de fameuze zak- of hemdjurk van deze tyd, geen taille doch daarmee houdt de overeenkomst op. De voorkant ls in vorm gewerkt, vaagt echter de buste volkomen weg, geeft de taille slechts even aan en heeft een wyde, glad uit staande rok; de rug, ongetailleerd, is als een rok die op de schouders begint, wyd en glad uitstaand. In het hier weergegeven model zyn halflange mou wen (waarby korte handschoenen), een van de hals afstaande kraag die met een lange stofstrik is gegarneerd, en verticaal geplaatste steekzakken de modieuze details. Japon met klokrok, die getailleerd i6 maar toch ruim en soepel om het mid del valt. In de interpretatie, die Jacques Griffe van dit gegeven geeft zyn rok en ïyfje uit een stuk gesneden en is de halsopening voorzien van een ronde kraag waarvan de uiteinden over elkaar worden geslagen, het model heeft voorts een knoopsluiting tot op heuphoogte, dwars geplaatste steekzak ken en driekwart mouwen die gegar neerd zyn met een witte onderman chet. De deux-pieoes met rechte rok en heel korte blouse. In een model dat op naam staat van Pierre Cardin, is die korte blouse gegarneerd met dwars ge plaatste steekzakjes ter hoogte van de maag. Maar opmerkeiyker is de kraag die op de rug heel diep om een decol leté duikt. Het model heeft korte mou wen en een uiterst korte rok. De deux-pièces met heel lange ma - rinlère. Tuniek zoudt ge dat lange jak kunnen noemen ln de creatie van Crès die op het vierde figuurtje weer gegeven is. Het model heeft korte mouwen de halsopening is gegarneerd met een sjerp van contrasterende kleur, waarvan de uiteinden tot op heuphoogte afhangen. De streng getailleerde japon met heel bolstaande, gladde, wyde rok flankeert in Dior's collectie de nieuwere trape zium-modellen. De japon, hier in beeld gebracht, heeft korte mouwen, een knoopsluiting over de gehele lengte die met drie strikjes een onder de kin, een op de maag en een ter hoogte van de knie is gegarneerd. De Jurk met boleroachtig ïyfje. In een versie, afkomstig uit Dior's voor- Jaarscollectie, heeft dat ïyfje geen mouwen en een breed ondiep decolleté met schouderbanden. De rok is middel matig wyd en staat glad uit, twee ver ticaal geplaatste steekzakken zyn op het voorpand aangebracht. De zakjapon versie 1958 is op de rug recht en glad, maar aan de voorkant minder simpel. Hoe Jean Dessès het ziet, toont het laatste figuurtje aan. Van de bedrukte zyden japon is hier het voorpand kunstig gedrapeerd en deze drapering gaat op heuphoogte over in twee losjes over elkaar geslagen sjerpen, die op de voorkant van de rechte japonrok wydte suggereren. J. V.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1958 | | pagina 15