Gerrif van de Linde
(DE VERMAARDE
SCHOOLMEESTER)
WAS TIJD VOORUIT!
PONTENEUR'
r
Een Leids theologisch student
6a Jaargang no. 5
Zaterdag I februari 1958
Een dichter
van beschaving
en huinor
„De leeuw is eigenlijk iemand,
Die bang is voor niemand.
Zijn ogen en zijn neus
Zijn groter dan die van een reus
En zijn muil
Is een ware moordkuil"
(Uit „Natuurlijke
historie voor de jeugd)
E9HH
(Van een speciale medewerker)
Steel nog eens het hart mij binnen.
Lieve zucht tot rijmlarij!
Zó spotte Gerrit van de Linde Janszoon over het talent, waarmede
hij reeds vanaf zijn jongensjaren gewoekerd had.
Van de Linde is onder zijn eigen naam eigenlijk niet bekend.
Althans" niet bij de „massa". Spreekt men echter over „de gedichten
van de schoolmeester" dan komt men op bekend terrein. Oók nü nog.
Het is dezer dagen om precies te zijn de 27ste januari juist
een eeuw geleden, dat „De Schoolmeester" op „Cromwell-House" in
Engeland overleed. Hij was nog jong: nog geen 50 jaar en met hem
ging een goed vaderlander, een nauwgezet gebruiker van onze taal,
een goed opvoeder en een man van educatie en van smaak van
ons heen.
Van de Lindes levensgeschiedenis is een merkwaardige, zoals er uit die
eerste jaren van de 19de eeuw meer levensloven anders zijn geweest dan
men wel verwacht had. In zekere zin doet zijn leven wel eens denken
aan dat van die andere dichter uit diezelfde jaren, aan Heye. Ze zullen
eikaars gedichten ongetwijfeld wel hebben gelezen, want beiden studeer
den tegelijkertijd te Leiden en beiden namen aan de Tiendaagse Veld
tocht deel in 1831 als lid van het Korps Leydse Jagers. Hun studierich
ting was echter verschillend, want v. d. Linde studeerde godgeleerdheid,
terwijl Heye zich bekwaamde in de medische wetenschappen.
Een merkwaardige
levensgeschiedenis
Beiden waren zeer geziene figuren
in Leidens uitgaande en studerende
wereld. Zij konden zich bewegen en
waren vooral ook geëerd vanwege hun
dichtwerken.
Gerrit van de Linde werd in Rotter
dam geboren nog midden in de Franse
tijd (1808). Hij was enig kind en dit
had voor hem dusdanige gevolgen, dat
het een stempel op zijn gehele verdere
leven zette.
Wat was n.l. hèt geval?
Hij was weliswaar niet in weelde
groot gebracht, maar het had hem in
zijn jeugd nimmer aan iets ontbroken.
Hij had zich gewend aan een onbe
krompen en zorgeloze levenswijze, zo
dat Jacob van Lennep, eveneens een
tijdgenoot van hem, hem zelfs „epiku-
rist" noemde, zij het ongetwijfeld in de
gunstigste zin van het woord. Van de
Linde beminde het leven om wat het
hem aan schoons, edels en heerlijks
bood.
Wat dat betreft was hij een goed
volgeling van één zijner hoogleraren
„De stuurman keek nu en dan bedenkelijk naar de meridiaan
alsof hij wou zeggen: „daar is een luchtjen aan:
De wolken worden in 't westen hoe langer hoe dikker.
Daar is zeker iets, dat ik niet noemen zal, aan de knikker.
Het wordt zo donker en spoedig zal ik misschien
De punt van mijn eigen neus, laat staan die van 't schip, niet
[meer kunnen zien"]
(Uit „De Schipbreuk")
prof. Van der Palm, op wiens gezag
v. d. Linde beweerde, dat iemand, die
kieskeurig is en een goede smaak
heeft, dit ook in alles moet openba
ren. Hij zei, dat iemand, die op het
punt van spijzen en dranken niet
kieskeurig is onmogelijk de schoon
heden van een dichtstuk kan gevoe
len of een sierlijke stijl kan schrijven.
Hieruit is te verklaren, dat hij reeds
in zijn studententijd er soms met een
zekere bezorgdheid aan kon denken,
dat hij later als predikant misschien
wel eens ergens op een klein achteraf
gelegen dorpje zou moeten wonen,
waar hem dan wellicht een slechte
keuken te wachten stond met een ge
zelschap van ongemanierde lieden.
Men zou hieruit kunnen opmaken, dat
hij dan misschien als predikant niet
wel op zijn plaats was. Toch is die
opvatting niet juist. Als kandidaat in
de theologie vervulde hij op tal van
plaatsen preekbeurten, waarbij hij een
diepe indruk bij zijn toehoorders ach
terliet en vooral opviel door een voor
treffelijke voordracht. Hij wist de
mensen te ontroeren en te boeien. Hij
sprak innemend en zijn stijl en taal
waren sierlijk en onberispelijk. Prof. v.
Lennep, de vader van Jacob, voorspel
de v. d. Linde na een te Bennebroek
vervulde preekbeurt een grote toe
komst als kanselredenaar. En de oude
Van Lennep kon het weten!
Niet in vervulling
De voorspelling van prof. v. Lennep
en de verwachtingen van hoogleraren
uit Leiden, zoals Van der Palm, Van
Voorst, Van Hengel en hoe zij allen
mochten heten, gingen echter niet in
vervulling.
Er was namelijk in de financiële
toestand van de oude heer Van de
Linde een ongunstige wending geko
men en wel zódanig, dat Van Lennep
junior sprak van een „noodlottige ver
andering" in de pecuniaire omstandig
heden van de jonge Van de Linde.
Alleen door ondersteuning van der
den kon hij zijn studie voortzetten,
doch nu wreekte zich zijn onbekom
merde levenswijze van voorheen en
miste hij de kracht om de tering
naar de nering te zetten en
daarmede tevreden te zijn. Hij ging
voort om op de wijze te leven, welke
hy zich had aangewend en raakte
vanzelfsprekend daardoor tenslotte
in moeilijkheden.
De kans om ooit hier te lande onder
deze omstandigheden ergens beroepen
te worden was al zeer gering en zijn
goede vrienden raadden hem dan ook
aan zijn heil elders te zoeken. Dus ver
liet hij in februari van het jaar 1834
het vaderland en vertrok naar Enge
land, waar hij reeds een jaar later toe
vallig de gelegenheid kreeg een kost
school over te nemen. Drie jaar later
was hem een tweede geluk beschoren
door het hem geschonken jawoord
van mejuffrouw Caroline Monteuuis,
wier vader directeur van een kostschool
in Frankrijk was. Deze mooie vrouw,
die smaak aan bevallige manieren
paarde, verschafte met hem de kost
school een uitstekende reputatie in
geheel Engeland. Vijftien jaar lang
leidden zij deze onderwijs-inrichting
en zo komt het, dat wij thans de ge
dichten van de kandidaat in de theo
logie kennen als die van „de school
meester".
Oorspronkelijk
Hoe men over de dichtkunst van v.
d. Linde ook moge denken (wellicht
zijn er, die menen, dat er helemaal
niet over „kunst" gesproken mag wor
den), men zal moeten erkennen, dat
zijn wijze van dichten een oorspronke
lijke was. De Schoolmeester staat door
deze bijzondere wijze van dichten vol
komen op zich zelf. HU was zUn tyd
PONTENEUR. Neen, geachte
lezer, dat is geen pontjes
baas! Het is een van de
vele Franse bastaardwoorden,
waarmee mijn grootmoeder haar
dagelijkse spreektaal doorspekte.
U hebt dan ook wel eens uit de
mond van oudere mensen ge
hoord: „Allee jongen nu moet je
eens aveseren", „Vooruit jongen,
nu moet je een beetje opschie
ten".
Die vreemde woordkeus had
mijn grootmoeder niet overge
houden van een deftige Franse
kostschool. Er waren voor de
boerenmeisjes uit het Hollands.
Utrechtse polderland, omstreeks
1870, wel andere bezigheden. Ik
denk dat het een erfenis was van
■hMr grootmoeder die immers de
Franse bezetting omstreeks 1800
nog^iad meegemaakt. De Franse
Invloeden op onze taal zijn sterk
geweest: de Waalse kerk in Lei
den. de Frans sprekende vluch
telingen uit de eerste wereld
oorlog.
Maar nu dat vreemde woord
^ponteneur". Na veel zoeken
bleek mij, dat het een verbaste
ring is van „point d'honneur", in
gewoon Hollands: eergevoel.
Eergevoel is een gezonde zaak.
Zonder eergevoel gooit een mens
zichzelf te grabbel, komt hy niet
tot activiteit, mist h(j het stre
ven naar 't goede en schone.
Toch kreeg dit woord „ponte
neur" in de mond van mijn
grootmoeder bepaald een andere
smaak. O wee, als zU van
iemand zei: „Wat heeft dat
mens een ponteneur!" Daarmee
werd „dat mens" beoordeeld
naar haar kwade eigenschappen.
Ponteneur is het mengsel van
grootdoenerij, lange tenen, hei
lige huisjes, geldingsdrift en
WOORD
VAN
BEZINNING
lust tot opscheppen, wat toch
vaak de voedingsbodem is. waar
op onze woorden en handelingen
tegenover anderen groeien.
Ponteneur. Ons eergevoel?
Wel neen. Onze verborgen „gro-
sigheid".
Ik ben dit woord in de bijbel
tegengekomen. In Galaten 6 2.
Daar staat: „Draagt elkanders
lasten". De mensen hebben daar
een afgezaagde tekst van ge
maakt. Wy, bybelvaste Hollan
ders, gebruiken dit woord by het
boodschappen doen in de stad:
„Asjeblieft, jU die zware tas!
Draagt elkanders lasten". En
dan kan de ander antwoorden
met een tekst uit hetzelfde
hoofdstuk: „Een ieder zal zijn
eigen pakje dragen".
Een nieuwe bybelvertaling
geeft bovengenoemd Schrift
woord een beetje anders weer:
„Verdraagt elkanders moeilyk-
heden". Die moeiiykheden zUn
dan: lastigheden pon
teneur!
Ik geloof dat ik door dat
woordje van grootmoeder en
door dit bijbelwoord voor twee
dingen gesteld wordt:
Ten eerste: zal ik my zelf tel
kens op myn „ponteneur" moe
ten onderzoeken Nauwkeuriger
nog dan de ABC-mannen de
radio-actieve straling van het
Puttense huis. Myn „ponteneur"
is gevaarlyke stof in de samen
leving. Bij alles wat ik zeg of
doe moet ik my afvragen: waar
om zeg of doe ik dit?
Ten tweede: zal ik moeten
leren myn medemensen met
hun „ponteneur" te verdragen.
Meer nog: te dragen. Niet om
hun boze ik-lust hoog te hou
den, maar door hen op een be
scheiden manier hun ponteneur
bewust te maken en zo weg te
dragen.
Ik geloof dat ik dit alleen
maar kan, als ik zie op Jezus
Christus. Hy gal zyn Honneur,
zyn Eer en Heeriykheid vol
komen prijs aan het Kruis. Hier
mee verdroeg hij de „ponte-
neurs" 'der mensen en droeg
hen weg. Dat Kruis ontmaskert
myn „grosigheid". DaarbU ont
vang ik ook vergeving en de
kracht van Zyn Geest, die my
nieuw en mild en bescheiden in
het leven doet staan. Daar wor
den lange tenen gekort en de
drift om zich te laten gelden,
omgeboren in passie om te
dienen.
T. D. van Soest,
herv. pred. te
Rijnsaterwoude en
jeugdpred. te Leiden.
ver vooruit. Hy was in alle opzichten
„origineel". Terecht zegt v. Lennep:
„zyn gedichten op zeer enkele na
ontlenen het pikante aan de zon
derlinge combinatie van zeer hetero
gene denkbeelden en situatiën, schyn-
baar zonder opzet, doch inderdaad met'
overleg en zorg byeengebracht.
Hy springt dikwyls van de hak op de
tak, waardoor een levendig geheel ont
staat, een soort kaleidoscoop. Van de
Linde was in zoverre ook nogal revo
lutionair in zyn dagen, dat hy zich
van maat niet veel aantrok. Niet, dat
hy zulks niet zou vermogen te doen,
want de bewyzen zyn er om het tegen
deel te staven. Maar hy wilde zich zelf
zyn en ging rustig zyn gang. Maar al
ontbreekt dan dikwyls of meestal
het „metrum" aan zyn verzen, het
ritme is wel degelyk aanwezig. Van de
Linde ging met veel zorg te werk,
daarvoor was het zuivere Nederlands
hem te lief, daarvoor hield hy te veel
van schone woorden en van fraaie
zinsbouw.
Grote verscheidenheid
Wij kennen „De Schoolmeester" uit
de meermalen herdrukte bundel „De
gedichten van den schoolmeester", zo
als die werd uitgegeven door Jacob
van Lennep in de jaren-'60 van de
19de eeuw. HU zelf heeft in zyn stu-
dententyd zyn gedichten alleen toe
vertrouwd aan de studentenalmanak
ken van het Leidse Corps. Hy was hui
verig voor publikatie. Hy hield by na
teveel van zyn papieren kinderen dan
dat hy ze zomaar uit handen zou
geven.
Wanneer we dat bundeltje doorbla
deren dan ontwaren wy nogal wat ver
scheidenheid: epische, dramatische en
didactische poëzie. Voorts z.g. bespie
gelingen, brieven, fabels en vertellin
gen, lyrische poëzie en mengelwerk,
waaronder o.m. de bekende graf
schriften, zoals:
Hier ligt Poot:
Hy is dood.
Het meest bekend zyn van al die
andere soorten de z.g. didactisohe ver
zen met als aanvang „Kort begrip der
Romeinse historie", doch voortgaande
met de veel bekender „Natuurlyke
historie voor de jeugd" met de be
roemde beschryving van „De Leeuw":
Een leeuw is eigenlyk iemand.
Die bang is voor niemand.
Zyn ogen en zyn neus
zyn groter dan die van een reus..
Of „de Ezel":
Een ezel is een heer met een staart.
Dien hy van achteren draagt,
als een paard.
Het verschil tussen ezels en
geleerde doktoren
Zit hem soms minder in t hoofd
dan wel in de oren.
Over onze hond zegt de Schoolmeester:
Een hond is vermaard
Om zyn gezellige aard
En 't kwispelen van zyn staart
om te eindigen met:
Ook blaffen honden niet langer
als ze eenmaal dood zyn;
Anders zou het leven op een
hondenkerkhof te groot zyn.
De haan wordt als volgt ingeleid:
wy zyn het eens met Linnaeus,
dat er geen beesten bestaan,
Die meer van kippen houden
dan een haan
En dit lied eindigt dan weer met een
van die typsche zwenkingen:
Weerhanen en snaphanen, gelijk
men ziet
Schryven hun naam net als hy;
maar familie is het niet.
Anders
Laten wy besluiten met een ge
dichtje van geheel andere aard, min
der bekend, doch daarom zeker niet
minder goed:
Het heet: Uitboezeming (toen myne
oudste zuigelingen begonnen te loo-
pen)
O kindekens, wier lieve tred
Het hart ons in verrukking zet,
Wanneer gy huppelt langs de vloer
En dwaalt als scheepjens
zonder roer,
En. dartiend, zonder dat gy 't weet
Of wilt, op 't ouderiyke kleed
In onschuld treedt.
Wie weet.
Of ge eenmaal al te met,
O smart!
Uw voet niet zet
Op 't ouderhart!
Wat een Amsterdams koopman altijd onderscheidt
Is zijn ontzaglijke punctualiteit.
In plaats van zijn tijd te verkwisten of te verlopen.
Breekt hij zijn belangrijkste brieven onmiddellijk open:
Ofschoon hij niet altijd tevoren weet voor gewis.
Welke van zijn brieven juist de belangrijkste is".
(Uit „De koffie-veiling")