Waarom begint het nieuwe nu juist op 1 januari? jaar M' Hoe Guido Gezelle oudejaar zag O' D Hc Nieuwjaarsgebruiken en -feesten tijden vroeger Droef einde noopt tot besinning DINSDAG 31 DECEMBER 1957 Niet zo'n overbodige vraag I/l (Bijzondere medewerking) Tjy AT een jaar is, weten wij allemaal: de tijd die onze aarde nodig heeft om éénmaal haar ellipsvormige baan om de zon te doorlopen. Even min als een cirkel heeft een ellips een begin of een einde. Dat wij gemaks halve tóch ergens een beginpunt aannemen, is begrijpelijk. Maar waarom beginnen wij het jaar nu juist op 1 januari? Dat is een vraag waar gewoonlijk niemand bij stilstaat, hoewel er genoeg aan vastzit om er een dik boek over te schrijven. Want wat is er, strikt genomen, op 1 januari nu werkelijk nieuw?" Onze scheurkalender, jazeker! Maar scheurkalenders vormen geen antwoord op de hier gestelde vraag. Een scheurkalender richt zich naar het jaar, het jaar niet naar de scheurkalender. De kortste of langste dag van het jaar, het begin van de lente of desnoods van de herfst, de dag van Christus' geboorte, van Zijn kruisiging of opstanding, dat zouden alle maal zinvolle dagen zijn om het nieuwe jaar mee te beginnen en er het cijfer „1" aan te hechten. Vraag uw vrienden en kennissen eens hoe het komt, dat speciaal 1 januari met de eer ging strijken. Honderd tegen één, dat zij u het antwoord schuldig blijven. Laat ons dadelijk vooropstellen, dat 1 januari als nieuwjaarsdag niets niet de christelijke jaartelling te maken heeft. Daaraan kunnen wij dan met een vastknopen, dat gedurende het bestaan en het gebruik van onze chris telijke jaartelling de meest uiteenlo pende data als „nieuwjaarsdag" heb ben gegolden. Wij houden ons hier op zettelijk aan de gebieden waar de christelijke jaartelling in gebruik- was of is. Joden, Egyptenaren, Hindoes. Chinezen, Japanners, Mohammedanen. ze hadden of hebben nog hun eigen „kalender" en beginnen hun jaar op hun wijze. Dat is een merkwaardig onderwerp op zichzelf, waarover w0 het nü niet zullen hebben. De geschie denis van 1 januari als jaar-begin in de christelijke tijdrekening is werke lijk al ingewikkeld genoeg. en februari waren de laatste maanden van het Jaar. Men kan de proef op de som nemen door de betekenis na te gaan van de namen der vier maanden, die tegenwoordig aan het eind staan. September betekent zevende („sep- tem" is in het latijn 7), oktober acht ste („octo" is 8). november negende („novem" ls 9) en december tiende maand („decern" is 10). Terugtellende ontdekt men dus, dat maart oorspron kelijk de eerste maand was en febru ari de laatste. Zo wordt ook begrij pelijk, dat juist februari als hekkeslui- ter een paar dagen tekort komt en in schrikkeljaren wordt gebruikt voor het „aanhangen" van een extra-dag. En tegelijk zien wij nu. dat de pausen Leo I en Gelasius I eigenlijk aansloten bij de romeinse traditie van vóór het begin onzer jaartelling: 1 maart als nieuwjaarsdag. Ruime keus HET vreemdste van alles is mis schien wel, dat de logisch ver klaarbare data het tenslotte allemaal hebben moeten afleggen tegen minder logische. De 25e decem ber, dag van Christus' geboorte, sluit het zuiverst aan by de christelijke jaartelling, die immers ook rekent met zo-en-zoveel jaren na Christus' ge boorte- Werkelijk is 25 december b v. in Duitsland de hele middeleeuwen door als nieuwjaarsdag beschouwd. Zo ook in Scandinavië, waar die daturn samenviel met het Joelfeest, het feest van de winter-zonnewende, het tijd stip waarop de dagen weer gaan len gen. Maar de 25e december als ge boortedag van Christus is tenslotte pas in de 4e eeuw vastgesteld. Zo kwam het, dat de christelijke wereld over het begin van het jaar juist in de eerste tijd geen gelijkge richte opvatting hebben kon. Sommi gen zochten het eigenlijke jaar-begin bij Maria-Boodschap. 25 maart, een opvatting die uit Italië afkomstig schijnt te zijn. De pauselijke kanse larij stelde het begin van het jaar lange tijd op 26 maart, dus een dag later. Dat gebruik heeft in Engeland zelfs tot 1752 voortgeduurd. Pasen, het feest van opstanding en wereldvernieuwing, schijnt in de chris telijke levenssfeer een bijzonder zinvol jaar-begin. Werkelijk heeft men wel gerekend „a cereo paschali", dat is „sinds het wijden van de paas kaars", de op Pasen ontstoken kaars waarin de belangrijke data van het kerkelijke jaar werden ingesneden. Voor de praktijk van het dagelijks le ven was dit nieuwjaar echter erg on gemakkelijk. Pasen valt elk jaar op een heel andere datum. Stelt men nieuwjaarsdag op Pasen, dan krijgen de jaren een heel ongelijke lengte. Van daar, dat deze nieuwjaarsregeling ten slotte weinig kans op algemene toe passing maakte. Leo I, paus in de jaren 440—461, en Gelasius I, paus van 492496, begon nen het nieuwe jaar op 1 maart. Dit gebruik hield in Frankrijk tot in de 8e eeuw stand, in Rusland zelfs nog tot in de 13e eeuw. Koptische christe nen beginnen ook tegenwoordig neg het nieuwe jaar op 1 augustus, de Jacobieten op 1 oktober. De Byzan tijnse tijdrekening, lange tijd in ge bruik in de Grieks-orthodoxe kerk. nam 1 september aan als nieuwjaars dag en zo doen het nog heden vele Syrische christenen. Romeinen gaven doorslag r EN ziet: er is heel wat verschei denheid in de nieuwjaarsopvat tingen. De datum echter, die tenslotte in het grootste deel der chris telijke wereld triomfeerde, 1 januari, is niet van christelijke maar van hei dense afkomst. Hij is, mét de naar Julius Caesar genoemde „Juliaanse tijdrekening" en mét het romeinse recht in de Europese levensgemeen schap binnengedrongen. Toch is er op dit punt geen ononder broken lijn van de romeinse tijd tot heden. In het officiële kerkelijke en politieke leven ging men er tot diep in de middeleeuwen weinig van uit. In het dagelijks verkeer, waar men in een groot deel van Europa ook na de on dergang van het romeinse rijk op romeinse methoden en gebruiken voort bouwde, bleef 1 januari intussen stil zwijgend gelding behouden. Dat deze datum het tenslotte in de hele wes terse wereld gewonnen heeft, komt zonder twijfel mede doordat het in de christelijke kerk zelf aan eensgezind heid over het jaar-begin ontbrak Het was de allerwege verbreide heidense „eenheids-datum" die over alle ver schillen zegevierde. De ironie van het lot heeft gewild, dat zelfs in het romeinse stelsel 1 Ja nuari als jaar-begin niet logisch of conseqent is. Oorspronkelijk had het romeinse jaar maar tien maanden Toen men daar, om overeenstemmine met het zonne-jaar te krijgen, de maanden januari en februari aan toe voegde, werden die toevoegingen be grijpelijkerwijs niet aan het begin, doch aan het eind geplaatst. Januari Janus, god van het begin WAAROM blééf de maand maart niet vooropstaan en waarom haalden de romeinen januari van de elfde plaats naar voren? Wel, het is een tamelijk bekend feit, dat de romeinen sommige maanden naar hun keizers noemden (juli b:v: naar Julius Caesar) en andere naar hun goden (maart heet naar de god Mars). Nu had januari zijn naam te danken aan de god Janus, de vreemde figuur met twee gezichten die voor de romeinen de god van het begin was. Op de eerste dag van elke maand werd Janus bij zonder vereerd en in het algemeen bij elk belangrijk begin. Wat was op den duur begrijpelijker, dan dat men dus ook de naar de god van het begin ge noemde maand januari aan het begin van het jaar plaatste en de éérste dag van die maand als een dubbel belang rijk beginpunt beschouwde? Vreemd was alleen, dat men de nu op de ne gende plaats gekomen maand „ze vende" (september) bleef noemen, de op de tiende plaats gekomen maand „achtste" (oktober), enzovoort. Al in de grijze oudheid was nieuw jaarsdag een feest. Het burgerlijke jaar der Israëlieten viel op de le van tisjri, wat met onze maand september overeenkomt. Die dag gold ook als de dag van de schepping van Adam- Het feest werd met trompet- of bazuinge schal aangekondigd. Eigenlijk kenden de joden twéé nieuwjaarsdagen. De le van nisan (april) was namelijk de aan vang van het kerkelijke jaar. Maar dit was meer een dag van ernst, zonder uitbundige feestelijkheid. Voor de romeinen was 1 januari een „dies sacer ac festus", een heilige en feestelijke dag. Men bracht dan offers aan de goden en bekranste vooral het beeld van Janus, wisselde wensen en geschenken uit en bracht de dag door in uitgelaten vreugde- Als „dies faustus" (gelukbrengende dag» was 1 januari voorts een bij uitstek ge schikte dag om nieuwe ondernemingen op touw te zetten. Uitwassen nieuw jaarsviering E christelijke kerk heeft zich al in de eerste eeuwen van haar bestaan tegen die uitbundige viering van 1 januari gekant. Tegen over de heidense nieuwjaarsviering maande zij tot bezinning, boete en ernst. Later stelde zij op 1 januari de besnijdenis van Christus. Uitgelaten vreugde kwam daarbij natuurlijk niet te pas. Volksgebruiken hebben echter een taai en dikwijls weinig religieus leven. Naarmate het martelaarschap der eer ste cijnstenen meer tot verleden werd. brak in brede lagen van het volk de traditionele uitgelatenheid der ro meinse nieuwjaarsviering steeds ster ker door. Van de zijde der geestelijke herders regende het afkeuringen en protesten. Chrysostomos (345—407» schreef: „In de bijgelovige waan, door een vrolijk begin ook een vrolijke voort zetting van het jaar te bereiken, vieren zelfs christenen dit begin met uitbun dige drinkgelagen. Onder wild ge schreeuw, het zingen van schaamte loze liederen en niet zelden met on tuchtige dansen trekt men door de stad. Men ziet er evenmin tegenop, heidense toneelvoorstellingen te bezoe ken waarin op deze dag alle onzedelijk heid van de oude gebruiken tot uit drukking komt. Dan duikt de heidense maskerade op. Feestgangers maken zich de gezichten zwart en verkleden zich als wilde dieren, ja, zelfs als hei dense goden" Behalve een vroom vermaan geeft deze beschrijving ons ook een goede indruk van het nieuwjaarsfeest in die dagen. Het vermaan der geestelijkheid had overigens weinig uitwerking. Acht honderd jaar later was de nieuwjaars viering zelfs uitbundiger dan ooit te voren. Wij horen het nu als „narren feest" (festum stultorum) betitelen en die naam maakt ons wel duidelijk, dat er heel gekke dingen gebeurden. In de eeuwen die toen volgden, kreeg dit narrenfeest een vermaardheid die aan beruchtheid nabijkwam. Toen ook laü een verbod van kerkelijke zijde niere uitwerkte, haalde de geestelijkheid hier en d?ar het feest in de kerk. in de hoop het zo in de hand te kunnen houden. Maar dat bleek allerminst net geval. Men beleefde eei&tijd waarin ge lovigen op nieuwjaarsdag in de won derlijkste maskerade-kosuums ter kerke gingen en zelfs dobbelspel en grove liederen in vele kerken werden geduld De feestgangers voerden de profanatie ten top. toen ze op het Narrenfeest een ..narrenbisschop" en zelfs een „narren paus" gingen kiezen. Bezinning en goede voornemens EEN werkelijk afdoende maatregel tegen zulke nieuwjaarsuitwassen en tegen het Narrenfeest kon tenslotte niet uitblijven. De Franse koning Karei VII dezelfde die zijn regering dankte aan Jeanne d'Arc vaardigde er een streng verbod tegen uit en deed dat verbod ook werkelijk néleven. Intussen bewijst juist het Narrenfeest, dat 1 januari in die Jaren algemeen als nieuwjaarsdag was aan vaard. De eerste januari is sindsdien nieuw jaarsdag gebléven, maar de uitwassen van een op romeinse tradities terug gaande nieuwjaarsviering zijn in de westerse landen grotendeels verdwenen. Het „uitluiden" van het oude jaar vindt tegenwoordig gewoonlijk niet zo zeer in het openbaar en op de straat plaats als in de intiemere kring van familie en vrienden. Zoverre dat uit luiden van het oude-, en het binnen halen van het nieuwe jaar nog altijd een tamelijk luidruchtige vorm vindt door het afsteken van vuurwerk (de Chinezen weten op hun nieuwjaarsdag met vuurwerk nog heel wat beter weg dan wij!), het gieren van stoomfluiten en het loeien van sirenes, mag men er een zwakke rest in zien van het oude Narrenfeest en van de oude „libertas Decembrica". de in bandeloosheid ont aarde vrijheid die eeuwen geleden gold op de dagen tussen het kerstfeest en het nieuwe jaar. Daartegenover staat, dat wij tegen middernacht op 31 de cember ook allerwege het „Uren, dagen, maanden, jaren vliegen als een scha duw heen" horen klinken. Het is tot een traditioneel moment van bezin ning geworden bij de jaarwisseling. Als wij, na deze bezinning en ernst, het glas heffen en in feestelijke stem ming het nieuwe jaar Ingaan, zullen maar weinigen daartegen bezwaren opperen. Optimisme en goede voorne mens gekoppeld aan levensernst, wat zou men béter kunnen wensen? Hoog stens, dat ze ook ni nieuwjaarsdag nog blijven voortduren (Nivano - Nadrukverboden) Goede verwagting" In oude spelling is 'fc geschreven. Zou dat symbolisch zijn? „Goede verwagting": het lijkt, zo aan het einde van dit oude jaar, voor het nieuwe jaar onmoge lijk. Zeker voor de tallozen, die achter het IJzeren Gordijn zuchten, zeker ook voor de tallozen, die na alle bewogen maanden van het jaar 1957 uit ons voormalig prachtig Nederlands-Indië ver jaagd worden Men moet een dubbelsterke verrekijker hebben om nog ergens een lichtpuntje te kunnen ontdek ken op deze verscheurde wereld, waarin Oost en West scherper dan ooit tegenover elkaar staan. Het is een heksentoer om de wereld reilend en zeilend te houden, althans voor mensenhand. Al dit „menselijke" schijnt tot mislukking gedoemd. Er is immers geen vertrouwen meer En juist daarop moeten „goede verwachtingen" In eerste instantie gebaseerd zijn. Wat ging er bij de schipper om, toen hij z'n „goede verwagting" op de boot schilderde? De hoop op een gezegend, inhoudsrijk leven, in ieder geval op een góed jaar. Zo gaat het met allen, die telkens weer, aan het begin van het „nieuwe" de „goede verwach ting" met zich omdragen en steeds weer tot de conclusie komen, dat het op een teleurstelling uitloopt Het is gelukkig een bewijs van levenslust en levensdrang, dat men elk jaar opnieuw op oude jaarsavond die goede verwachting tóch huldigt en blijft hopen op een keer ten goede, niet uitsluitend voor het eigen „ik", maar voor de ganse wereld en de ganse mensheid. Wij kunnen 't ons zo indenken, dat tallozen de „goede verwachting" blijven schilderen op hun schip, hun huis of haar vastklem men in hun hart. Foto Will Eiselin, Rijswijk. Omdat er zonder die „goede verwachting" zo héél weinig overblijft om voor te leven en te vechten, omdat alles anders zo uitzichtloos wordt, zo triest, grauw en mistig Daarom zal het góed zijn toch op oudejaars avond, ondanks de last die drukt, de „kop op" te houden en de „goede verwachting" te blijven koesteren in de hoop op beter tijden, al ziet niemand op het ogenblik, hoe deze ooit moeten komen. Jan de Hartogs schipper stond naast God en bouwde met zijn „goede verwachting" op Hém. Misschien was 't ook wel zo met de schipper, wiens schip hierbij is afgebeeld. Zij vonden dan de kracht, die wij allen en.... ons zelf op deze oudejaarsavond toewensen. et is waarschijnlijk zó, dat velen tegenwoor- 1I dig hun kracht niet meer putten uit die Bron en dat 't daarom allemaal zo hopeloos verkeerd loopt, ook omdat wij alle problemen naai de maatstaven van de „mens" trachten op te lossen. Het materialisme, dat als een afgod het heden beheerst, kan niet anders voeren dan naar steeds groter hebzucht, waarvan wij allen de wrange vruchten zullen plukken. Tenzij het doel hoger gesteld wordt! Moge een „hoger" doel allen op deze oudejaars avond bezielen en wij gereed staan voor de taak, die 1958 ons op de schouders legt, ook voor de duizenden, die thans berooid en verslagen ons land binnen komen. „Het is allemaal even dramatisch" is er gezegd bij hun afscheid. Laten wij er toe meewerken, dat ook voor hén, ja, Juist voor hen, de „goede verwachting" niet in rook vergaat En daar even aan denken, als straks de klok twaalf slaat en U allen ondanks alles en naar wy hopen bezield met de „goede verwachting" byeen zijt FANTASIO. (Van onze Brusselse correspondent) De zwaarmoedigheid van het jaar-einde, in de sfeer van regen of mist, en het feest van het Nieuwjaar, dat lang niet zo uitbundig is als de lente, hebben bij Guido Gezelle een prachtig klankbord gevonden. Bij Vlaanderens dichter, wiens werk wordt erkend als ..een rijk en onvervreemdbaar erfgoed van de gezamenlijke Neder landen", zijn wij op speurtocht geweest. Hoe dichtte Gezelle over de dood van het oude jaar? In de zeer vruchtbare periode van zijn dichterleven, tussen 1890 en 1899, heeft hij de zwaarmoedigheid van de wintermaanden een weerspiegeling van zijn eigen weemoed en bezinning dikwijls in zijn vers doen aanvoelen. In zijn ..Jaarkrans" vonden wij een z.g. kleengedichtje. dat treffend het leven schildert van een arm priester. Gezelle was toen onderpastoor te Kortrijk. En over het feest van het Nieuwjaar de volgende verzen, vol ontgoocheling en berusting: 't Nieuwjaar! Och! 't Is altyd 't oude: zitten beven van de koude: dan, deur slljke en moze (modder) gaan; later, in de zonne braên; als het zwijn zit in de kuipe, 't keerske brandt al in de puipe (kaarsenhouder) en, van zoo de winter fluit, 't keerske is dood, en t Jaar is uit! Met zwart en zwaren zwaai aan 't werken door de grauwe de zonneloze locht, ik de oude rave aanschouwe; die, roeiende op en door den schaars gewekten wind, gelijk een dwalend spook, eilaas geen ruste en vindt. En verder: Wat wilt gij, duister spook! Waar gaat gij? Van wat steden zijt gij, met damp en doom en 's winters duisterheden, alhierwaarts aangewaaid? Wat Wat boodschap brengt gij? Van wat rampe of tegenspoed zijt gij de bedeman? (aanzegger). Van die wintersfeer kan Gezelle ook de brede pracht zien, wanneer plotse ling de natuur onder het deken van de sneeuw wordt bedolven: Een witte spree ligt overal gespreid op 's werels akker; Geen mensche en is, men zegge zou, geen levend herte wakker. Het vogelvolk, verlegen en verlaten, in de takken des perebooms te piepen hangt, daar niets en is te pakken! k P het Vlaamse platteland, waar Kerstmis met een nachtmis wordt herdacht en nieuwjaar aanleiding geeft tot een Breugheliaan- se maaltijd, is de sfeer in grote mate •OE ver zijn wy hier verwijderd van het romantisch opschroeven van eindejaarsthema's door Ge- zelle's tijdgenoten. Men ziet de oude priester Gezelle wanneer hij huisbe zoeken aflegt in de nog landelijke voorsteden van Kortrijk. Want het is daar, dat hij van 1872 tot in de jaren '90 heeft geleefd. Het is gedurende die wandelingen, dat het enige, zwaar- delnende gedicht over raven ontstond. De raaf is, zoals bekend, een vogel uit het noorden, die in de lage landen zijn winterverblijf vindt. Nooit is de raaf als symbool van rampen in onze taal zo frappant getypeerd als in het ge dicht nMet swart en zwaren zwaai": zo rustig en familiaal gebleven, als in de tijd van Gezelle. Nu ook kan men met Gezelle de ondergang van de zomer uitroepen „Komt, Koning Win ter, komt nu maar. Bij honderddui zendtallen, van blommen en van blfiren is al 't zomervolk gevallen'. Gezelle kijkt naar d? bomen en klaagt: Hoe zeere vallen ze af, de zieke zomerbladen, hoe zinken ze, altemaal, die eer zo groene waren, te grondewaard! o Zomer!ik zal eens ook Adams zonde boeten, gevallen en verdord in 's winters grafstee moeten. Om die troosteloze winter te beschrij ven vindt Gezelle pathetische woord vormen zoals het: „Gegrauwdoekt is de grond der kimme'. Het oude jaar gaat onder in troosteloosheid. Van alle Vlaamse dichters heeft Guido Gezelle onbetwistbaar de diepste tonen gevon den. De mist, de regen, de sneeuw, de ellende van het stervende oude jaar worden niet verdoezeld door de kunst matig opflakkerende feestklanken in de steden. Ook nu nog zitten de boe ren en de gewone burgers in de vele kleine dorpen en gemeenten op oude jaarsavond in de gloed van het vuur te staren. De kinderen hebben hun nieuw jaarsbriefje netjes geborgen. Het zal morgenochtend voor de ouders en vrienden worden voorgelezen. Maar in zich gekeerd vraagt ieder zich af wat het nieuwe Jaar gaat brengen. In de industrie en de handel is ook dit jaar flink verdiend, maar de landbouw zag zijn deel in de welvaart achteruitgaan. En dat drukt het leven op „den bulten" waar teveel mensen op te kleine lapjes grond werken. In de tijd van Gezelle bracht een mislukte aardappeloogst hongersnood over Vlaanderen. Ip onze moderne tyd is het feit, dat de welvaart niet verder toeneemt, al een reden tot bezorgdheid. Toch werd en wordt nieuwjaar gevierd. 1958 kan een goed jaar worden. De honderddui zenden bezoekers van de Wereldten toonstelling zullen geen honger wil len lijden en hiervan moet de Belgi sche boer beter worden. Het zwijn zit al in de kuipe!

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1957 | | pagina 21