Jonker Vigelius' vlucht voor
de klok van twaalf uur
Een on-allejaars ouwejaarsverhaal
OUDE JA ARS VARIATIES IN WENEN 1957
DINSDAG 31 DECEMBER 1957
door
Jan van Ees
I lIJ heette eigenlijk Louis Ange Charles Vigelius en hij was Jonkheer
Meester Doctor. Maar wie wist dat in het kleine stadje. Meester Clovers
de Boer, de notaris in ruste, wist meer van hem dan wie ook en die noemde
hem gewoon Vigelius, of Louis Ange-de-Jonker. Dit was trouwens teer begrij
pelijk, want de notaris had meerdere malen op lijn kantoor lange gesprekken
met hem gevoerd.
de Jonker
Zo noemde men hem in het stadje en wanneer men die woorden uitsprak
fronste men zijn wenkbrauwen of men trok diepe rimpels in het voorhoofd
wat al direct op het bestaan van de zonderling een stempel van bijzondere
betekenis drukte.
Hij was een nogal gezet persoon van over de zestig, hij had een vol
gezicht en er lag een rosse gloed over zijn wangen. Hij droeg dikke borstelige
wenkbrauwen die in het midden met een punt waren opgedraaid.
Hij ging gekleed in donker kostuum in de snit van 1908. Als hij dwaalde
door het stadje, langs de wallen of door het keurig aangelegde park, droeg
hij het hoofd bedekt met een harde,half-hoge hoed en al naar de weers
gesteldheid voerde hij een wandelstok of een parapluie met benen knop.
Zijn hoge schoenen met lange smalle punten staken bij het gaan uitdagend
onder de te nauwe broekspijpen uit. Niemand had hem ooit in een overjas
gezien, zelfs niet in het guurste herfst- of wintergetij.
ment nam zij het maskér weg. Haar
eigen gelaat was als het ware een af
gietsel van het weerzinwekkende
mombakkes in haar hand. Na een
wijle zo gestaan te hebben wendde zij
zich om en ging.
Het was toen dat die lach op zijn
gelaat bestorven is en er op is geble
ven tot aan de huidige dag".
Hy nam zijn kaarten op. ..Ik heb
twee harten", annonceerde hij om de
stilte te breken, die in het vertrek
gevallen was. Want alles wat de zon
derling betrof interesseefde een ieder
in hoge mate.
HET was de zoon van de notaris,
dezelfde die nu al jaren geleden
de praktijk van zijn vader heeft
overgenomen, die het relaas wist van
Jonker Vigelius' laatste oudejaars
avond.
Op de ochtend van weer zo'n een-
en-dertigste-december zat de jonker in
zijn halfduistere achterkamer en hij
overdacht de nog vers in zijn geheu
gen liggende drie of vier laatste jaren,
waarin hij de dag met de fatale datum
had willen ontvluchten.
De eerste oudejaarsnacht, na die
verschrikkelijk gedenkwaardige, had
hij zichzelf teruggevonden in een
roeiboot, midden op een meer. Het
was er aarde-donker geweest en hij
zat daar eenzaam, gehuld in dichte
sluiers van mist en motregen. Daar
was slechts het geluid van het klok
kende water.
Daarna waren er andere vluchtoor
den voor hem gekomen, want vluch
ten wilde hij voor die laatste slagen
van het vergane jaar.
Een verlaten Sennhut in de Alpen,
waar buiten urenlang de sneeuw neer
dwarrelde.
Een schapenstal op de hei. waar hij
zwijgend neer zat in gezelschap van
een breiende herder.
Maar altijd, om twaalf uur waren
de klanken van klokketorens tot hem
gekomen, de vreugde-knallen en de
weerschijn van afgestoken vuurwerk.
Dit alles had pijn gedaan in de oren
en in het hart van jonker Vigelius,
maar de lach op zijn gelaat was ge
bleven.
En zo hadden de stilte van de hei,
het klokkende water van het meer en
de majesteitelijke schoonheid der be
sneeuwde Alpen de lach van de Jon
ker aanschouwd en ook zij hadden
niet geweten wat daarmede aan te
vangen.
toen schoot een machtige
vuurpijl de lucht in
BEHALVE de notaris kon geen
mens er zich op beroemen ooit
een woord met hem gewisseld te
heoben. Klj bewoonde een kleine cot
tage aan de rand van het stadje. Er
stónden immer kleurige geraniums in
de lage vensterbanken en soms werd
er. wanneer de tijd van het jaar zulks
vroeg, een grote witte azalea gebracht,
uit de naastbijzijnde grote stad. Er
reed dan een glanzende bestelwagen
voor. De boodschappen voor zijn da
gelijkse noden werden in een klein
kastje geplaatst, naast de voordeur.
En zo liep dan het leven zeer ge
leidelijk. dat leven van Jonker Louis
Ange Charles Vigelius.
Iets was er aan hem wat een ieder
intrigeerde. Dat was die lach, de lach
die daar lei als bevrozen op zijn ge
laat en die Immer twee rijen blikke
rende tanden ontblootte tussen de
volle bloedeloze lippen. Hij was er
jaren geleden mee in het stadje ge
komen en nooit had men hem zonder
gezien. Er waren stadgenoten, die, als
zij zijn hpisje passeerden, zo eens
kwansuis naar binnen hadden gekeken
en hadden gezien, hoe hij daar zat.
bewegingloos als een pop. starend
voor zich uit. de bleke smalle handen
op de knieën, de mond vertrokken in
in die bevrozen lach.
Dat moet een hartbeklemmend ge
zicht geweest zijn in het schemere
licht van die ouderwets gemeubelde
salon met de bibelots, dc tafellopers
en de hoorn van overvloed op het
hokkertje naast de schoorsteen.
EEN avond op de sociëteit had de
notaris, die een glas van zijn ge
liefde Bourgogne meer had ge
dronken dan hij gewoon was, het zich
laten ontvallen, het verhaal over de
Jonker.
„Tja. Louis Ange Charles is aï-
tijd een eenzame figuur geweest. Na
eèn jarenlang celibaat zou er een
vrouw in zijn leven komen een
vrouw, het mag wat vreemd klinken,
die hij niet kende van aanzien. Hij
had haar eens geschreven over een
bundeltje gedichten over kinderen v;
haar hand. dat hem uitzonderlijk ge
troffen had. En zo was er. via haar
uitgever een briefwisseling ontstaan,
die allengs gegroeid was tot een tedere
band tussen twee zoekende zielen.
Uiteindelijk had hij aangedrongen
op een ontmoeting, die. na een meer
malen resolute afwijzing van haar
kant toch tot stand zou komen en
wel op een oudejaarsavond, op de
klokslag van twaalf. „Maar zo
schreef zij „ik vrees dat. waar ge
meer vraagt dan de band die onze
zielen bond. mijn komst een smart
voor U zal betekenen".
In de laatste nacht van dat jaar
sloeg de klok in de hal van zijn huis
twaalf zilveren slagen. De deur van
zijn kamer opende en daar stond een
stralend jong vrouwenfiguurtje. Zij
drukte met een enkele vinger een
mombakkes tegen haar gezicht, een
masker zoals kinderen dat dragen in
kamavalstijd.
Dc Jonker barstte uit in een scha
terlach. Verlangend strekte hij zijn
armen naar haar uit en op dat mo-
IONKER Louis Ange Charles reikte
achter zich en pakte op goed geluk
een klein boekske. Het stond daar
zo maar. achteloos en door de wereld
vergeten:
KRONIEKMATIGE EN
GESCHIEDKUNDIGE
BEftCHRIJVINO
VAN
VROONDUINEN
EN OMLIGGENDE DORPEN
EN MEREN ENZ.
In een plotse impuls vatte hij de
goude nspel uit zijn das, prikte naar
een bladzijde in het boek en legde
zijn wijsvinger, zo maar willekeurig
aanduidend, midden op de pagina.
„Hendrina Apolonia Brunink", las
hij stom van verbazing. „Geboren
1899 .overleden 1922. Zij was een
dichteres van ongemene begaafd
heid. Vooral haar kinderversjes ge
tuigden van een grote gevoeligheid.
Merkwaardig was haar testamen
taire beschikking wat betreft de
door haar aan de gemeente ge
schonken en naar haar genoemde
Hendrina Appolonia Kerk. waarbij
zij verbood daarin een klokkenspel
of een uurwerk aa nte brengen, om
dat naar haar mening de waarach
tig gelovigen geen klokken behoe
ven om aan hunne verplichtingen
te worden herinnerd.
Zij overleed te Vroonduinen waar
op het kerkhof een eenvoudig ge
denkteken de plaats aanwijst
èn daar stond een jong vrouwenfiguurtje
DIE dag tegen het vallen van de
avond bogen de inwoners van
Vroonduinen zich naar hun ven
sters en gluurden naar die vreemde
voorbijganger met het lachende ge
laat.
De Jonker doolde gedachteloos rond
door de schier verlaten straatjes. Aan
de rand van het stadje lag het kerk
hof. Hij wandelde langs de graven
die grauw neerlagen in het groeiende
duister van die laatste dag van het
jaar. Daar vond hij aan de voet van
een machtige breed getakte acacia
het graf van Hendrina Appolonia, de
vrouw die eens in zijn leven was ge
weest. Een marmeren zerk met de
naam. Een granieten gebroken kolom.
Op het plein naast het Raadhuis
vond hij in de „Herbergh In den
Gouwen Sleutel" onderdak. Een oude
vrouw wees hem zijn kamer. Een bed
met heldere lakens, een tafel, een
stoel, een oude litho aan de muur.
Die nacht zat Jonker Vigelius iet
wat ongemakkelijk, leunend op zijn
stok met de ivoren knop. op de ge
broken kolom bij de zerk die de rust
plaats dekte van Hendrina Appolonia.
Een sluier van ontastbare lamfer
verhulde de roerloze gestalte. De Jon
ker wachtte en er bestonden geen uren
voor hem.
Langs de met sterren bezaaide he
mel zeilden langzaam wolkenslierten,
een statige vloot van Titanen. Er
was geen geluid.
Toen schoot een machtige vuurpijl
de lucht in recht omhoog. Hij boog
om. spatte uiteen en wondere kleu
ren beschenen het witte gelaat met
de bevrozen lach. Steeds weer nieuwe
vuurstralen verlichtten het heelal vol
hemelschepen in zachte pastelkleuren.
Honderd klokketorens bimbamden
sonoor hun bronzen klanken.
Dat alles was om- en bij de lach
van Jonker Louis Ange Charles en de
zerk en de gebroken kolom en de
naam van Hendrina Appolonia. Stra
lend richtte hij zijn gelaat opwaarts.
Er begonnen wat natte sneeuwvlokken
neer te dwarrelen en zij waren op zijn
van koorts gloeiende wangen als de
kussen van een onzichtbare heme-
linge.
Op zijn weg naar de herberg ont
moette hij geen mensen. Er woonde
alom een haast tastbare stilte. De ven
sters hingen dor en verduisterd in hun
dode puien.
In zijn kamer voor die nacht brand
de een getemperd wit licht. Op de
tafel stond een schaal met twee gc-
poeiersuikerde oliebollen, een ther
mosfles met warme punch. Er lag een
kaartje naast waarop met bevende
hand geschreven stond: Gelukkig
Nieuwjaar. H. A. Brunink. En in
een gevlekt, vrijwel onleesbaar stem
peltje: „Herbergh In den Gouwen
Sleutel. Helena A. Brunink. Eig.esse."
TERUG weer in de eigen kleine
stad bleven de kerkgangers ver
wonderd staan hem na te zien. Zij
drukten de gezangenboeken dicht te
gen zich aan als in een kramp van
angstige verbazing. Thuisblijvers druk
ten de neuzen tegen de vensterruiten.
Er ging, gefluisterd, een mare van
raam tot raam, langs het grachtje
met de hoge bruggen, langs de beide
singels en weer terug. Het was één
verbijsterde verwondering: „Jonker
Vigelius lacht niet meer
Louis Ange Charles ging zijn weg
door het stadje en het was of zijn
gang in die winterse zonneschijn lich
ter was dan ooit.
De jonge notaris had hem zien aan
komen en wachtte hem op, staande in
het deurgat.
Vóór hij nog een woord van verba
zing kon uitbrengen zei hem de Jon
ker: „Vannacht heb ik een blik mo
gen slaan in de hemel en Hendrina
Appolonia heeft me die kramp van
mijn mond gekust. Goeden dag nota
ris! En een gelukkig nieuwjaar!"
„Gelukkig nieuwjaar. Jonker" zei
de notaris.
De Jonker hoorde hem niet meer, zo
vlug, zo licht was zijn gang!
DE CIRKEL SLOOT ZICH
Kinderogen zien liet onverdeelde geluk
TWT annccr het laatste duet van de operette „Wiener Blut" ten
einde is gezongen, klapt het doek onmiddellijk dicht. De be
kende soubrette Else Stepanek maakt zich los uit de armen van de
tenor en fluistert hem toe: „Dat hebben we weer gehad", maar
dadelijk daarop breekt het applaus zó stormachtig los, dat het grote
groenfluwelen gordijn weer dadelijk openwaaiert. De zangeres maakt
een diepe buiging voor de toeschouwers, die haar staande een ovatie
brengen. Er komt geen einde aan de toejuichingen, zodat het gordijn
telkens weer openslaat en de prima donna buigend en glimlachend
voor het applaus moet bedanken. Na de vierde maal verlaat zij echter
het toneel en verschijnt niet meer voor het voetlicht. Voor de bijval
moeten de tenor en de andere zangeressen verder maar buigen. Zij
zelf heeft vanavond geen tijd meer.
hoe hij daar zat
Eens per jaar juist op deze avond
moet zij immers na de laatste gala
voorstelling van het jaar, nog een an
der programma afwerken. Men viert
Oudejaarsavond en dan is het in We
nen, gewoonte, dat bekende kunste
naars. vooral operette-zangeressen en
conferenciers ook nog elders in meer
intieme kring optreden. Snel loopt ze
naar haar garderobe, waar geoefende
handen het blauwzijden avondtoilet
met de lange sleep loshaken en haar
uit het keurslijf helpen. Zij heeft nu
geen tijd om even bij te komen, een
ogenblik uit te rusten en een paar
woorden met een vriend of bewon
deraar te wisselen. De deur blijft ge
sloten. Zij gunt zich zelfs geen tijd om
de afgegeven bloemen te bewonderen
en de daarin verborgen naamkaartjes
te lezen. Na de valse juwelen, het grote
parelsnoer en de armbanden met
strassdiamanten op de toilettafel te
hebben neergelegd, schminkt zij zich
snel af, terwijl het kamermeisje het
zware donkere haar borstelt en haar
kapsel weer begint op te maken. Na
korte tijd staat ze klaar in haar avond
jurk van goudlamé, glipt in haar bont
mantel en is in gedachten bezig met
het komende programma, dat een ver
rassing moet worden: om half elf een
paar Weense liedjes in het Heurigen-
lokaal van Grinzing, om elf uur drie of
vier chansons in het Femina-cabaret
en om half twaalf een sketch in de
Oriental-bar.
HAAR wagen wacht voor de artis-
ten-uitgang van het Raimund-
theater. Ze stapt in en repeteert
de tekst van het eerste lied. Else Ste
panek is moe en denkt: Dat is dus
oudejaarsavond van een gevierde zan
geres. Terwyl al die goede en brave
burgermensen gezellig thuis aan tafel
zitten om elkaar klokslag twaalf geluk
te wensen, vlieg ik van het ene nacht
lokaal naar het andere en vind zelfs
geen tijd om er over na te denken, dat
er al weer een jaar voorbij is.
Geruisloos glijdt de auto over de
hardbevroren sneeuw. In de huizen op
de Nussdnrferstrasse en in de villa's
van Grinzing brandt overal licht. Ze
ziet achter de vitragegordijnen nog
hier en daar de omtrekken van een
kerstboom met kaarsjes, die men voor
deze gelegenheid opnieuw heeft aan
gestoken. Ze denkt aan haar jeugd, die
ze in een van de volksbuurten hier in
Wenen heeft doorgebracht, vooral aan
Oudejaarsavond in hun kleine woning
bestaande uit een kamer, een zijka
mertje en en keuken. Gewoonlijk aten
ze in de keuken, maar op deze avond
zaten ze in de huiskamer, die tevens
als slaapkamer diende. Vader, moeder,
zij zelf en haar zusje zaten aan tafel,
waarop een grote schaal met Weense
„Krapfen" stond, een soort oliebollen
met abrikozenjam, en ze dronken
warme punch uit dikke glazen. Verder
had ieder van hen een bord voor zich
staan met koekjes, bonbons en noten,
waaromheen kleine vergulde geluks-
varkentjes, papieren schoorsteenvegers
en vissen van kruidkoek lagen, die alle
een voorspoedig jaar voorspelden. Ze
leefden eenvoudig, bijna arm, maar
hoe gelukkig voelde zij zich in dit
warme en gezellige huis al was het
dan een huurkazerne in Ottakring.
LANGZAAM stopt de auto in Grin
zing voor een smal wijnhuis,
waar boven de voordeur een bun
deltje dennegroen is uitgestoken, ten
teken dat hier is „ausgesteckt" en dat
dus de wijnbouwer zijn eigen produkt
van het laatste jaar ter plaatse mag
tappen. Het is een zogenaamde „No-
belheuriger", een betere en duurdere
gelegenheid, waar de gegoede midden
stand de rinzige en koppige jonge wijn
drinkt uit grote plompe glazen. Als ze
binenkomt begint het hele gezelschap
wild te klappen en een paar jongelui,
die aangeschoten zijn, gaan op de tafel
staan en schreeuwen zo hard zij kun
nen. De eigenaar brengt haar naar
een soort podium, waar het Schram-
mel-kwartet musiceert: een violist, een
man met zijn gitaar, een harmonica
en en citer-speler. Na even gewacht te
hebben klapt de eigenaar in zijn han
den, vraagt om stilte en stelt haar voor
als de beroemde diva van de Weense
operette.
Else wacht tot het volkomen stil is
in de zaal, waar men de rook kan
snijden. Ze fluistert de violist iets toe,
de instrumenten beginnen een simpel
en weemoedig wijsje te spelen en dan
zingt ze een paar sentimentele liedjes
op Wenen, de ..Stadt meiner Traume",
op de Stefanstoren, de Donau, Schön-
brunn en het Prater. Onder het laatste
couplet kijkt ze even op haar horloge.
Er is geen tyd voor een toegift, want
in het volgende lokaal wacht men
reeds op haar
OPNIEUW rydt ze door de buiten
wijken, langs de huizen met de
verlichte ramen en de jeugd
herinneringen. dan door de oude bin
nenstad, waar het iets woeliger is ge
worden, en opeens staat ze voor het
Femina-cabaret. De stakerige portier
ln zyn lange jas met gouden tressen
brengt haar naar het zaaltje, waar
dames en heren in avondtoilet dicht
by elkaar zitten. Op elk tafeltje staat
champagne in het ijs met een servet
eromheen en tussen muren en lam
pen kronkelen serpentines. Waarom
zijn deze mensen niet thuis gebleven,
denkt zij. Maar dan geeft een deel van
het gezelschap zelf de verklaring: een
beruchte advocaat met zjjn rijke cliën
te, ene luidruchtige groot-industrieel
met een jong danseresje een lijvige
exporteur met een buitenlandse zaken
relatie, die met zijn twee voeten al
diep in het nieuwe jaar staat, en di
plomaat met een kennisje en dan ver
der in een hoek enkele verliefde paar
tjes en een aantal parvenu's, die nog
geen passende woning hadden gevon
den en daarom hun vrienden hier heb
ben uitgenodigd.
Terwijl de gedienstige kelners met
volle presenteerbladen jongleren en het
strijkje maar niet op gang wil komen,
omdat er wegens plaatsgebrek niet ge
danst kan worden, verschijnt de ietwat
mollige typisch Weense, maar altijd
keurig geklede directrice, die ook hier
weer in de handen klapt en Else Ste
panek kort inleidt. Er volgt een wel
willend, maar niet al te onstuimig ap
plaus, dat zich echter telkens her
haalt na elk chanson, eerst over het
kleine naaistertje van Parijs, dan over
de Eiffeltoren en het Bois de Boulogne
en tenslotte over de katten van
Montmartre. Een oude heer met witte
aristocratensnor nodigt haar uit om
aan zijn tafeltje een glas champagne
te drinken, maar ze heeft geen tijd. De
auto staat klaar om haar naar de
Oriental-bar te brengen. Het is onge
veer half twaalf.
WEER glijdt de wagen over het
harde' sneeuwdek in de smalle
straatjes en stegen van de
binnenstad, waar het nu wemelt van
mensen, die met serpentines zijn be
hangen en die elkaar met confetti be
strooien. De chauffeur kan er geen
vaart achter zetten, maakt daarom
een omweg over de verlaten Ring, slaat
weer een zijstraat in en bereikt ten
slotte dat gedeelte van de stad waar
het Oosten, of de Weense Balkan be
gint. Tussen de hoge gevels van de
gotische huizen ruikt het naar gebak
ken uien, knoflook, gebraden vlees aan
het spit en naar sterke kruiden. De
blauwe, rode en gele tinten van de Per
zische tapijten gloeien en lokken in de
etalages van de kleine winkels rondom
het Griekse kerkje. Op de ramen leest
men uitsluitend Armeense en Griekse
namen.
De zwak verlichte bar heeft de vorm
van een ster, uitlopend in een aantal
diepe nissen met lage zitbanken. Even
aarzelt ze. dan komt de gérant met
wijdse gebaren op haar toe en bege
leidt haar met overdadige vriendelijk
heid naar het tafeltje in het midden
van het vertrek. Hij behoeft niet om
stilte te verzoeken, want bij haar bin
nenkomen is elk gesprek verstomd. Ze
went aan het schemerige licht van de
omfloerste lampen, waaronder zy nu
een groot aantal bezoekers ontwaart,
mannen met scherp getekende gelaats
trekken, borstelige wenkbrauwen en
donkere o&en. Heel de Balkan schijnt
hier verzameld te zijn: Grieken, Per
zen. Armeniërs, handelaars en studen
ten'uit Egypte, Jordanië en Syrië, ook
Joegoslaven Bulgaren, Roemenen en
Hongaren. Bijna uitsluitend mannen
met slechts hier en daar een enkele
blonde vrouw. In een verre hoek tok
kelt iemand op een balalaika en dan
staat ze op, tastend naar de leuning
van haar stoel. Ze reciteert een sketch
over de Oudejaarsviering in Oostenrijk,
waar groepen stedelingen in de cen
tra van wintersport neerstrijken en in
de hotels hun verveling trachten weg
te drinken, terwijl de bergbevolking
van diezelfde dorpen op dit uur naar
de kerk gaat. In diezelfde tijd zijn
duizenden mensen op reis, in treinen
en vrachtauto's op boten en in vlieg
tuigen. Zieken in gasthuizen smeken
om genezing. Kinderen worden met
een schreeuw geboren en ouden van
dagen nemen afscheid van het leven.
Op de drempel van het nieuwe jaar
leven duizenden en nog eens duizen
den vluchtelingen, ontheemden en ver
volgden in ontbering, in hutten en
kampen. Op dat ogenblik hebben Hon
garen heimwee naar Boedapest, dro
men Joegoslaven van de tuinen in het
Kali Megdan van Belgrado denken
Roemenen aan de bossen van de Kar
paten, worden Bulgaren vervolgd dooi
de geuren van hun rozenvelden in
Karlowo, vervloeken ontelbare Ara
bische fellah's de dag waarop zij uit
Palestina zyn gevlucht, fantaseren
geëmigreerde Tsjechen over het Hrad-
sjin in Praag, versmachten Europea
nen in de mijnen van de Oeral, verlan
gen Russische emigranten naar de
Wolga en willen Polen nog eenmaal
een bedevaart doen naar de madonna
van Tschenstochau. Overal is er heim
wee naar het geboorteland ook in
een snackbar van Wenen
DAT is het einde, schril en abrupt.
Terwijl een broeierige stilte tot
in de diepste nissen kruipt, speelt
de balalaika voort. De zangeres pakt
haar bontmantel en stapt in de auto,
die andermaal door de binnenstad
rijdt, doch op het Stefansplein op een
lage versnelling moet overgaan, omdat
het er vol is met mensen. Men ziet he
ren in smoking met een witte zijden
sjaal om de hals, daarnaast dames en
meisjes op zilveren sandalen met hoge
hakken, huiverend in hun avondjur
ken, waarover zij een bontjas hebben
geslagen. Gearmd staan de groepjes
bij elkaar, de heren hebben flessen
champagne meegenomen, de glazen
worden gevuld en men klinkt op het
nieuwe jaar. Nogmaals vult men de
glazen drinkt ze in één teug leeg en
smyt ze dan met kracht op de harde
sneeuw aan scherven. Jongens- en
meisjesstudenten, danseressen, kunste
naars en toneelspelers in duffle-coats
en sjofele regenjassen sluiten zich
aan. Ze drinken coca cola en limo
nade, maken grappen en gooien op
hun beurt de flesjes stuk. Uit een na
bij gelegen restaurant komt het sle
pende ritme van een Weense wals aan-
slierten, waarop zich dadelijk paren
vormen', die over het wit besneeuwde
domplein zwieren.
HET is middernacht.
De Pummerin, de grootste klok
van Oostenrijk, begint te dreunen
en luidt het nieuwe jaar in. Klapwie
kende duiven dwarrelen uit de Ste
fanstoren en de andere klokken val
len in van Sankt Peter, de Minder
broeders en de Augustijnen. In de ka
thedraal branden de luchters, zodat
men buiten de figuren op de gebrand
schilderde ramen kan onderscheiden.
Dan gaan de koperen deuren van het
hoofdportaal open, de eerste gelovigen
schuifelen naar buiten en staren ont
steld naar de dansende paren. Tege
lijk met de kerkgangers dring orgel
muziek naar buiten en de statige lof
zang „Grote God wy loven U" vloeit
samen met de klanken van de wals.
Met moeite komt de auto vooruit.
Nieuwsgierigen kijken door het raam
pje naar binnen en zien daar geheel
alleen een vrouw zitten, die het gezicht
in haar bontkraag verbergt.
Zal ze naar het hotel gaan waar ze
door niemand wordt verwacht? Jeugd
herinneringen maken zich weer van
haar meester en worden tenslotte zo
sterk dat zij zich naar de volkswijk
Ottakring laat rijden, naar het ouder
lijke huis, waar nu haar broer met zijn
gezin woont. Ze belt aan geeft de
concierge een vorstelijke fooi en komt
op de derde verdieping na zoveel jaar
weer in de bekende omgeving waar de
familie nog aan tafel zit.
Het lang verbleekte verleden
wordt weer werkelijkheid. Met de
twee kinderen gaat ze, zoals vroe
ger, naar de keuken en laat boven
het gasstel stukjes lood in een oude
lepel smelten, zoals dat in Wenen
op deze avond de gewoonte is. Het
vloeibare lood wordt door ieder van
de aanwezigen met een handige
zwaai in een bak koud water ge
worpen. Met sissend geluid verstart
het tot de meest grillige en fantas
tische figuren die de toekomst
voorspellen. Wéér staren kinder
ogen naar de grillen van de na
tuur en ontdekken daarin fabel
dieren, droomschepen, varens, een
paleis of misschien een muziekin
strument. Zij ziet zichzelf weer als
klein meisje dat jaren geleden
naar dit vreemde natuurspel keek
en een stukje lood in de hand hield
dat op een gitaar geleek en haar
een muzikale loopbaan voorspelde.
De cirkel had zich gesloten en
met onfeilbare zekerheid wist ze
dat alleen kinderogen het diepe en
onverdeelde geluk kunnen zien!
Dr. Nico Greitemann