KLOKKELUIDERS LAATSTE KLOKKESPEl... PROSIT NIEUWJAAR! OUDEJAARSVERTELLING NA 50 JAAR ZIJN BRUID TERUG! 3 3 96ste jaargang Dinsdag 31 december 1957 no. 2932» <3<a§cf<8(^cfctcgawi09c*c| want zonder liefde, was geweest. Nü was Annelies gered en Jelgers gestraft voor zijn tirannie en wreedheid. Hy mocht dan rijk zijn, nooit zou een erf opvolger zijn rijkdommen erven daarvoor was Krijn dankbaar. En het was niet zo. dat Krijn zijn liefde verloren waande, hy wist zich verbonden met Annelies door gelouter de liefdesbanden en zwoer bij zichzelf, nooit een andere vrouw tot de zijne te zullen maken. HET luiden van de kerkklok was Krijn Louwe niet enkel de door de gemeente voorgeschreven ritus, het was hem een sacrament voor zijn ziel en een steeds weerkerend gebed en verbinding met Annelies. Zo had Krijn, nu bijna vijftig jaren, de klok geluid NEE, Krijn, je hebt al die jaren de klok geluid, nu moet een ander die taak maar eens van je overnemen. Je bent op een leeftijd gekomen, waarop een man, die zijn leven lang hard heeft gewerkt, van zijn welver diende rust behoort te genieten. De predikant keek vriendelijk naar de gebogen gestalte van de man, die tegenover hem zat in de studeerkamer. Krijn Louwe bewoog zich onrustig heen en weer op het puntje van de stoel en draaide zijn pet tussen zijn gekerfde werkvingers. Hij staarde alsmaar op het patroon van het tapijt in de dominees-kamer en sprak geen woord. De predikant keek aandachtig naar de rusteloos bewegende, kromme vingers van de oude, daarna gleed zijn blik met iets van meewarigheid langs de, eveneens gekromde, rug van Krijn Louwe. Dominee had, in de jaren welke hij de boerenarbeider had leren kennen, een genegenheid voor deze opgevat. Toen de predikant, nu bijna twintig jaar geleden, het ambt van zijn voorganger overnam, was hem door deze, mét de gemeente, tevens Krijn, de klokkenluider, overgedaan, als behorende tot de inventaris van de kerk. te halen, was een stug: Tc Wil nle trouwe, dominé, nou nie en nooit nle. Tc mó gien wief Desondanks voelde de oude voor ganger genegenheid voor Krijn, achter wiens stugge masker en ongenaakbaar heid hij een hevige zielskwelling aan wezig wist, al vermocht hij de ware oorzaak daarvan niet op te sporen. Zijn aanbod aan Krijn, de taak van de juist gestorven klokkeluider aan hèm over te dragen, waarmee de predikant zijn genegenheid voor Krijn wilde be wijzen, werd tot zijn voldoening door Krijn met grote vreugde aanvaard. NEEN, geen sterveling had ooit het geheim kunnen ontsluieren, dat Krijn Louwe nu reeds bijna een halve eeuw met zich droeg. Niemand wist, dat Krijn eens. als jonge man, bij een schatrijke boer Jelgers in het ver gelegen dorp Zonnevank als dagloner had gewerkt. Ook niet. dat de rijke boer een knappe dochter had, Annelies geheten. Daar, op de rijke hofstee van boer Jelgers, had Krijn Louwe zijn eerste en tevens zijn laatste liefde ge vonden. Want op die hoeve was Krijn Louwe van een levenslustige, knappe en forse jonge kerel tot een eenzame, in zichzelf gekeerde mens geworden. Reeds bij de eerste ontmoeting met Annelies had Krijn met een schok van emotie gevoeld, dat de dochter van Jelgers de vrouw voor hèm was. Zij en géén andere! Maar toen die eerste emotie voorbij was, was Krijn zich tevens bewust geworden van het dwaze en onmogelijke van zijn verlangen. Bij intuïtie voelde hij, dat zijn droom, ge zien zijn maatschappelijke verhouding tot boer Jelgers, bitter weinig kans had ooit verwezenlijkt te worden. En dan.. Annelies zelf! Hoe zou zij er zelf over denken? Betekende de vaak steels op hem gerichte blik uit haar mooie ogen werkelijk een belofte, of was het maar een wreed spel van haar? Maar neen, dat kon hy niet geloven zulke ogen verrieden enkel maar trouw. En toengebeurde het wonder baarlijke. het onbegrijpelijke, dat de dochter van de rijke boer Jelgers de liefde van de dagloner Krijn Louwe beantwoordde. Kryn's schuchtere vraag of zij zijn vrouw wilde worden, werd door Annelies met een spontaan „ja" beantwoord. Krijn's hart jubelde, zodat het te bersten leek onder zijn grauwe werkkiel. Maar als hij dan naar dat grauwe kledingstuk keek, was hy zich tegelijkertijd bewust van de kloof, wel ke hem van Annelies scheidde. Ze vroeg Krijn geduld te hebben, voorlo pig hun geheim voor zich te houden zo iets moest zyn tijd hebben, later zou haar vader, als ze die haar liefde voor Krijn toevertrouwde, wel toestem ming' geven Doch Annelies vergiste zich in haar verwachting, het hart van haar vader te vermurwen. Toen deze de vrijage van zijn enige dochter ontdekte, sloot hij Annelies op in haar kamer en stuurde de dagloner op staande voet van zijn erf. Weggejaagd was Krijn Louwe, die een scherpe pijn in zijn hart voelde om de miskenning van zijn persoon, alleen omdat hy geen geld bezat en een dag loner was. Na enige maanden was Annelies ge trouwd met de zoon van de eveneens rijke boer Holwerd. Stand bij stand, zoals het behoorde. Onder de dwang van haar vader had Annelies zich niet tegen het besluit durven verzetten. Toen Krijn van het huwelijk vernam, wist hij, dat dit nooit de wens van Annelies kon zijn, maar zijn geluk was aan scherven geslagen. Het verlies van zijn eerste, grote liefde vormde de bron van eenzaamheid voor Krijn's verdere leven. Het werd een mislukt en ongelukkig huwelijk tussen Annelies en de zoon van boer Holwerd, waaraan na het eerste jaar reeds een einde kwam, toen Annelies, bij de geboorte van een dood kind, stierf. Maar Krijn Louwe dankte God, dat deze het zó had bestierd. Want God had, volgens Kryn's bittere gedachten- gang, aan dat huwelijk zijn zegen ont houden. omdat het gedwongen en vals, het touwin zijn verkleumde vingers geklemd Broeder, had de grijze predikant tot zijn jeugdige opvolger gezegd, wanneer U myn ambt overneemt, met de ganse gemeente, mijn woning en het kerkgebouw, zult U tevens myn oude klokkenluider erby moeten over nemen. Want zoals de kerk niet denk baar is zonder toren en klok, zo is ook de klok niet denkbaar zonder klokken luider. Het is op uitdrukkelijk verzoek ▼an Kryn Louwe, dat U hem in func tie laat. Toen ik mijn ambt hier in Gardenhuizen, nu dertig Jaar geleden, aanvaardde, luidde Krijn reeds de klok en dat wil hij blijven doen, totdat hij er niet meer toe in staat is. Het is wonderlijk, maar de oude schijnt zijn hart te hebben verpand aan de kerk klok. U moet eens opletten, met welk een overgave hij zich iedere keer weer wijdt aan zijn eenvoudige taak. Een jong lid van het kerkbestuur had lachend tot de nieuwe predikant gezegd: Kryn beziet het, geloof ik, wijsgerig. Hij is zijn leven lang onge trouwd gebleven en beschouwt die klok nu als zijn geliefde, die hij altijd veilig bevestigd weet op dezelfde plaats. Zijn geliefde zwijgt totdat Kryn haar toe stemming geeft om te spreken, en als hij vindt, dat ze genoeg gesproken heeft, legt hij haar weer het zwijgen op. Geen enkele man, buiten hem, kan zijn geliefde benaderen en nooit zal iemand haar aanraken. Werkelijk, dominé, er zijn slechtere voorbeelden van liefde en huwelijkstrouw in onze gemeente De oude predikant had, kwasi-ver- manend, de vinger geheven tegen het jonge kerkeraadslid, doch de nieuwe predikant, die moderne opvattingen had en overigens de zonden in Gar denhuizen als in ieder andere gemeen te vermoedde, had de symbolische ver gelijking treffend gevonden. EN nu, na al die jaren, zat dominé daar tegenover de gebogen gestal te van de oude man en onwille keurig dacht hy aan die woorden over Krijn Louwe en zijn „geliefde". Want het was inderdaad met een zekere lief de, dat de oude, steeds weer, de meta len galm over het dorp deed weerklin ken. Wat zou dat eigenlijk zijn, dacht hy peinzend, die taaie vol harding van de oude, om dat zware werk te blijven doen? Hoe oud ben je eigenlijk, Krijn? vroeg de dominé. De kromme gestalte richtte zich half op in een scheve houding, om de dominé te kunnen aanzien. Vier en zeventig, dominé. Wel, Krijn, dan wordt het toch eigenlijk tijd Dominé wil van me öfonder brak Krijn driftig. Zyn stem trilde en de predikant keck in een paar fonke lende, donkere ogen. Merkwaardig, dacht hy, zulk een wilskracht en zulke ogen voor een oude man, die zijn leven lang op het land heeft geploeterd. Kryn's stem had de bedeesdheid van zoéven ver loren, alsof hij een bevel gaf, zei hij: 'k Wil nog ien mael et ouwe jaor uutluuje, dominé, en dan mag oe een ander nieme. Nog ien maol, dan heb ik fieftig jaore et jaor uutgeluuje. De predikant trad op de oude toe en legde zyn hand op diens schouder. Goed Kryp, sprak hij vriendelijk, nog één maal, maar dan ga je definitief rust nemen. Dan, terwyl plots zijn gelaat verhel derde: Ik wist niet, Krijn, dat je je gouden jubileum straks viert. Ik be grijp je trots en ik heb er eerbied voor. We zullen op Nieuwjaarsdag een mooi feest maken, Krijn. Dan zal de hele gemeente, je gouden jubileum vieren, dat beloof ik je. Met triomf in zijn ogen en blijdschap in zijn hart om dominé's medeleven, had Kryn de predikantswoning ver laten. TOEN Kryn Louwe, bijna een halve eeuw geleden, in het dorp Gar denhuizen kwam om werk te vin den als landarbeider, was hU een knappe, jonge kerel. Hij verhuurde zich als dagloner bij boer Klatte. Hij werkte voor tw bemoeide zich wei nig met de andere knechts en was schijnbaar tevreden met zijn lot. Hy ging zaterdagsavonds naar de dorps herberg, waar hij een paar glazen bier dronk, zonder zich ooit te buiten te gaan en ging zondags naar de kerk zonder vroom te doen; voor de rest vulde hij zijn leven met harde arbeid dominee wil van me af op het platte land, dag in dag uit, jaar na jaar en bleef knecht, zonder een enkele aspiratie naar meer of beter. Hy zocht geen enkel genoegen en wat veel vreemder was ook geen toenadering tot het andere geslacht. De eerste jaren verbaasde het dorp zich uitermate over het hardnekkig volgehouden en tot dusver in Garden huizen ongekende celibaat van zo'n flinke jonge boerenkerel, voor wie waarachtig toch wel een knappe deern te vinden moest zijn. Krijn evenwel hield zich verre van al wat vrouwvolk was. Het dorp aanvaardde tenslotte de zonderlinge levenshouding van Kryn, nadat eens en voor altijd door deze een einde was gemaakt aan achterklap, roddelarij en zijdelingse schimperij op zijn persoon. Dat had Harmen Brou wer uit de Lange Diele, bijgenaamd „de fles", onwillens tot stand gebracht. Harmen dankte zijn veelzeggende bij naam aan het feit, dat hij elke zater dagavond eerst dan uit het café naar huis ging, als hij zijn literfles jenever verzwolgen had. Harmen dronk geen druppel méér, maar ook geen druppel minder, dan die literfles kon bevatten. Hij was een zwetser, een bruut en een treiteraar, pochte graag over zyn lichaamskracht en maakte velen in het dorp, vaak ten onrechte, verdacht door zijn achterklap. Zijn grote forse lyf schonk hem de brutaliteit, steevast de een of ander tot het mikpunt van zyn gesar te maken, daarin volhardend doordat nog nooit een enkele kerel het tegen hem had aangedurfd. Toen hij echter zyn venijnige pijlen op Krijn Louwe was beginnen te richten, was hem dit slecht bekomen. Waarom Krijn geen „wief" had, wilde hij wel eens weten. 'k Mö geen wief ewwe, was het antwoord van Krijn, en bemoeie oe met oezelf en oew wief. Krijn's zwarte ogen hadden „de fles" dreigend aangekeken. De anderen hadden elkaar aangestoten. Ze voelden instinctmatig, dat die ogen kracht en moed verrieden. Maar de troebele blik van „de fles" bemerkte dar.r niets van. Hij stond waggelend op en ging in z'n volle breedte voor Kryn staan. Sarrend voegde hij deze toe: Wil ik oe es wk zegge? Oe ken gien wief kriege, ze motte oe nie. Oe bin gien kérel. Door een floers zag Kryn het grij zende gelaat van „de fles", woede greep hem aan en met een doffe slag kwam zyn vereelde vuist neer op de mond van zijn tegenstander. Als een moker had Kryn die mond. welke hem tot in zijn ziel had beledigd, geraakt, zodat het bloed eruit spoot. En indien de anderen met veel moeite Krijn niet van het op de vloer gesmakte, bonkige lijf van „de fles" hadden weggetrokken, zou de dronkaard misschien door Kryn zijn gewurgd. Na dit voorval in de dorpsherberg wist iedereen in Gardenhuizen, dat Krijn Louwe wel „ien kérel" was. Maar niemand zou er ooit achter komen, waarom Krijn Louwe geen vrouw wilde. Zelfs niet de oude predikant, die Krijn uit de handen van de justitie wegens poging tot moord had weten te redden, teneinde Kryn langs andere weg „te berechten". Tevergeefs had de voor ganger gepoogd. Kryn's in donker ge hulde ziel bloot te leggen. Alles, wat de goedwillende dominé er uit had weten voor zyn geroofde bruid. En op Oude jaarsnacht, elk jaar weer, had Kryn slechts in schyn het achter liggende jaar „uutgeluuje". In werkeiykheid herdacht hy dan zyn geliefde. De bronzen stem sprak op Oudejaarsnacht in feite niet tot de dorpsbewoners, maar riep Annelies toe: Ik hou van je! jy bent myn vrouw Klokslag twaalf uur: champagne fonkelt in de glazen Men kijkt elkaar aan en wenst elkaar geluk met het nieuwe jaar. Er is een lach en er is een traan: de lach om het feit. dat men dit uur beleven mag. de traan om de onherroepelijke verganke lijkheid. Wéér een jaar voorbij. De jaren rijen zich aaneen. Wat bracht het oude. wat brengt het nieuwe jaar? EN nu zou Kryn Louwe dus voor het laatst op Oudejaarsnacht de klok luiden. Dat was zo afgespro ken met dominé. En daarnaKryn wilde, nu hy zich opmaakte voor het laatst zyn plicht te doen, niet denken aan „daarna". Een hoestbui overviel hem. zodat hy met een van pyn ver wrongen gelaat even moest gaan zit ten. Opzetteiyk had hy tegenover dominé verzwegen, dat hy zich de laatste tyd niet wel gevoelde, wetende dat dan stellig dominé geweigerd zou hebben hem de klok te laten luiden. Toen 't hoesten en d: pyn verminder den, ving hy zyn moeizame tocht aan door een jagende sneeuwstorm. Geleid door het restant van zyn wilskracht, bereikte Kryn het kerkgebouw. Met een gevoel van weemoed nab hy het klokketouw in zyn handen. Met in spanning van al zyn krachten trok hy en daar klonk de eerste, galmende slag. De kromme gestalte werd omhoog ge rukt door het gewicht van het metalen lichaam en wéér trok de oude aan het touw en klonk de tweede slag. Maar toen was daar weer die pyn, nu fel en flammend. Voor de derde maal trok Kryn aan het klokketouw en ander maal rukte zyn lyf omhoog. En toen, opeens, voelde Kryn zich wegzinken in een lege, donkere ruimte. Maar. hé, wonderiyk was dat, daar liep hy op eens op een landweg tussen wuivende korenvelden. En, zo maar opeens stond daar de zon stralend aan een blauwe hemel. Krijn liep frank en recht en zyn hart was ruim en hy gevoelde zich jong en vroiyk en heel gelukkig. Ginds, in de verte, zag Kryn een grote boe renhoeve en vanaf die hoeve kwam een Jonge vrouw hem tegemoet lopen. Nu riep ze hem ook iets toe: Zij en géén andere Maok toch veurt, Kryn, ge wildde toch datte we vandaog trouwe motte.. Of Tc et widde, Annelies? riep Kryn lachend. dat zou'k dinke, maor, widde, 'k wolde veur ons trouwe zélf de klok luuje TOEN dep redikant, by 't plotseling afbreken van het klokkegelui, in een bang en vaag vermoeden, naar de kerk was gesneld, lag de oude klokkeluidc daar, het touw in zyn verkleumde vingers geklemd, op de stenen vloer. Devoot boog de predikant het hoofd in stille bewon dering voor zóveel plichtsgevoel van die eenvoudige mens. Arme oude, mompelde hy, je hebt je gouden jubileum niet mogen beleven. Je ziel ruste in vrede. Maar dominé wist niet. dat zyn klokkeluider zo juist, na vyftig jaren, zyn bruid had terug gevonden en zyn eigeniyk huwelijk had aangekon digd.... JAN VAN MAASDOBP. Duizenden gedachten in één kdrte flits. En de champagne fonkelt in het glas. als symbool van hoe mooi een wereld en een leven zouden kunnen zijn. Mogen wij vanavond elkaar toeknikken en éven denken, dat alles werkelijk mooi en vrolijk is? Te snel komt later weer de ontnuchte ring. maar wie zou niet dankbaar zijn voor dit éne moment ..geluk"?

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1957 | | pagina 13