IN
KAMER EN TUIN
Hélène en
ik hadden elkander lief S
Een lilliputter
ZATERDAG 9 NOVEMBER
WEKELIJKS BIJVOEGSEL
PAGINA 2
Bewogen Leven
Kijkjes in de Natuur
Maar binnenkort zou mijn vader
met haar
gaan
trouwen
T'
in de vogelwereld
in mijn hart
Ja, waarom heb ik mijn vader gedood met een voorhamer? Mijn levensgeschiedenis
is een bewijs voor de stelling dat menige moordenaar nooit moord heeft gewild.
Maar laat ik de gebeurtenissen verder op de voet volgen, over me zelf schrijvend
alsof ik me zelf een vreemde ben.
Op een dag, toen mijn vader uit de kerk kwam - het was op een zondag, dat
weet ik nog goed - zag ik dat hij zichtbaar leed onder de loop der gebeurtenissen.
Er ging een vreemde trilling door mij heen. Ik voelde dat ik met hem leed en
daarom ging ik naar hem toe: „Vader, het spijt mij zo dat onze verhouding is verstoord!
Ik zal mijn uiterste best doen, om een goed zoon voor U te zijn
Mein vader schrok op uit zyn overpeinzing en ik zag
dat er een wonderlijke glans in zyn ogen kwam!
„Zo jongen, dat doet me goed! Kom bij me, dan zal ik
je omhelzen! Of nee: verklaar eerst voor my dat het de
Satan is die de ideeën over vrijheid, gelijkheid en broe
derschap in de wereld heeft gebracht en dat je de Satan
af zult zweren!"
Toen mijn vader merkte dat dit niet mijn bedoeling
was, werd hij razend.
Hij dacht vermoedelijk dat ik een loopje met hem
nam. Hij kon zich niet voorstellen hoe ik het klaar kon
spelen een goed zoon voor hem te zijn en tegelijk de
nieuwe ideeën aan te hangen! Mijn bewering, dat alleen
een lafaard of een karakterloze in staat is de gedachten
te loochenen die werkelijk in hem leven, maakte hem nog
bozer!
Mijn gezegde dat uiteindelijk geen mens kan verhin
deren dat hij denkt zoals hij denkt, bracht hem zo buiten
zichzelf dat hij mij het huis uitjoeg.
Toen was ik een dakloze geworden. Doch eenzaam was
ik niet, omdat ik geestverwanten had. Deze geest
verwanten zorgden ervoor dat ik een baantje kreeg
bij een zekere Lecointre, een lakenkoopman, die, ofschoon
hofleverancier, de nieuwe ideeën was toegedaan.
Toen mijn vader vernam dat ik by een revolutionair,
by iemand „die de hand verachtte die hem het brood
aanreikte", werk had gevonden en onderdak, verklaarde
hy dat ik voor hem gestorven was en hij verbood dat
mijn naam: „Jean Louis", voortaan in zyn huis werd
uitgesproken.
Voor mU was dit een zware slag, want het ouderhuis
zoog aan mj. En op een nacht, toen ik de slaap niet
vatten kon, zag ik duidelijk voor my wie het voor
werp van mijn verlangen was.
Dat was niet mijn vader, doch Hélène, die ik elke dag
les had gegeven.
Voor mijn geestesoog rees mijn vader op: sterk en
groot. Het schootsvel tot aan de enkels. Hij keek my aan
en zei: „Het is voorby. Wie ben je ook weer".
„Ik ben Uw zoon, vader. We kunnen beter elkaar biy-
ven achten en ieder zyns weegs gaan!"
Naast hem zag ik Hélène. Ze sprak geen woord. Ze
zag in myn hart. M\jn hart was een roos, die open
ging. Ja- dat gevoel had ik. Alles van haar was me zo
vertrouwd en zo dierbaar. De manier waarop ze me
aanzag. De manier waarop ze haar hoofd naar me
wendde.
Toen zei ik: „Morgen kom ik by je Hélène, als myn
vader weg is".
„Henl goed Jean Louis", zei ze. En daarna zag ik een
glimlaeh om haar mond. Zó begrypend dat ik me op
genomen voelde worden door het Leven zelf en van
louter geluk niet slapen kon.
Maar toen ik de volgende dag, by afwezigheid van
myn vader uren had ik in de buurt heen en
weer gedrenteld in het grote huis naar boven
klom, kreeg ik de teleurstelling van myn leven. Myn
tante, Elisabeth Verdler, wie ik bekende dat ik haar doch
ter liefhad en gekoman was om Hélène te zien, veranderde
in een üsberg, en joeg my, toen ik erop zinspeelde dat ik
er op gerekend had dat zü de nieuwe verbintenis niet
ongaarne zou zien, onder een hevige scheldkanonnade, de
deur uit.
zy dreigde alles aan myn vader te zullen zeggen, wan
neer ik proberen zou terug te komen. De feeks!
Haar woorden kwetsten me niet erg. Ik had nooit van
haar gehouden. Wel bevreemdde haar gedrag me zeer,
omdat ik van vroeger de indruk had dat zy een verbin
tenis tussen Hélèns en my zeer gaarne had gezien!
Had zij een andere kandidaat voor haar kind? Een
rijke jongeling? Ik rustte niet eerder dan dat ik de op
lossing gevonden had. Op een avond, toen ik om het huis
van myn vader zwierf, sprak ik onze oude dienstmeid, die
na de dood van myn moeder haar moederlyk instinct op
mij had uitgeleefd.
„Je moet maar ver weggaan kind, zei ze treurig, en
in den vreemde moet je proberen een vrouw te vinden.
Je hebt veel geleerd, je kunt met alle mensen praten
en je bent nog jong! Ik had het je graag willen be
sparen, maar nu zal ik het je zeggen: De oude feeks
heeft het zo ver gekregen dat Hélène je vader trouwt!
Binnenkort zal er bruiloft zyn".
Men heeft wel eens gezegd dat woorden aan kunnen
komen als mokerslagen. Misschien is dat wel zo.
Doch by my was het anders.
Toen zy het zei was het my alsof ik in de tyd stil bleef
staan. Eerst was er héél grote verwondering in my en
toen de tyding in zyn volle omvang tot me doordrong
een intens verdriet!
Een verdriet dat zich legert in elke cel van je wezen
en je zo zielsbedroefd maakt!
Er waren maar twee zaken op de wereld: myn verdriet
en ik zelf. Wy bevonden ons op een groot plein dat met
een hoge schutting omgeven was. Over die schutting
mocht ik niet kyken. Daar achter lag een groene weide
waarin myn vader liep, fluitend, en naast hem was
Hélène.
Maar dat was toch krankzinnig!
Op een dag zei Lecointre tegen my dat ik op reis moest
gaan voor de zaak. Ik zou ervan op knappen, zei hy.
Ik wilde wel weg. Doch op de vooravond van myn ver
trek werd ik naar het ouderlyk huis gezogen en ik be
zweer U dat Hélène niet wist dat ik kwam.
Tot diep in de nacht heb ik gepost. Waarom? Alle
lichten rondom my waren gedoofd. Ik kon ook veel
beter naar huis gaan. Want de volgende morgen zou
ik om vier uur reeds moeten vertrekken.
Wat had ik hier bovendien nog te zoeken?
Toen ik mijn schreden wendde zag ik een vrouw ge
leund tegen een hoge muur. Ik herkende haar niet, ik
dacht er in de verste verte niet aan dat het Hélène
zou kunnen zijn, doch ze was het.
Ieder mens heeft het recht zyn intiemste gevoelens voor
zichzelf te houden en voor haar, die ze intuitief heeft
gevoeld.
Veel fantasie behoeft de lezer niet te hebben om te
weten wat deze ontmoeting betekende. Zy wist dat ik de
volgende dag vertrekken zou. Zy had ook het gesprek
afgeluisterd dat ik gevoerd had met haar moeder, enige
dagen geleden. Nu bekende ze mij dat ze me liefhad, en
dat ze met my vluchten wilde. Zy had erop gerekend dat
ik komen zou.
Men zegt wel eens dat verliefden dwazen zyn. Indien
wy in deze nacht dwazen zyn geweest, is die dwaasheid
van een vreemde orde geweest. Naarmate we langer
samen waren, werden we rustiger. En die rust maakte
ons onkwetsbaar voor het verdere leven. Wat komen
zou, 's Levens echtheid hadden wy geproefd. Daarom
besloten wy niet te vluchten. Wy widen ons geluk zo
min mogelyk bezoedelen. En als er goedschiks niets aan
het feit te veranderen viel dat zij de vrouw van mijn
vader zou worden, dan zouden wy, dat zweer ik, ons
daarby neerleggen.
l oen bracht ik haar weer naar huis. Het was al nacht.
Wy liepen hand in hand en spraken niet. Wélk een
uur hadden wy! Ik heb haar tot in de poort ge
bracht. En daar kwam heel even een moment van zwakte
in my. Toen stond ik haar af om haar voor altyd te
behouden.
De deur was los, zy ging naar binnen. Ik ging weg.
Doch toen ik twintig passen gelopen had, hoorde ik
haar gillen. Gillen in doodsangst
Toen ik de deur opensmeet zag ik myn vader staan,
de armen gekruist over de borst. Het hoofd voorover.
Achter hem zag ik Hélène op de stenen liggen. Haar
moeder sleurde haar by de haren weg en sloeg haar,
krysend en vloekend, tegen het hoofd.
REIN BROUWER.
ET aardigste, het aantrekkelykste
vogeltje uit onze herfsttuin is het
winterkoninkje, het kleine bruine
muisje met de dwarsgestreepte veertjes
en het opgewipte staartje, het onop
vallende sluipertje tussen de herfst
bladeren van de nog niet netjes
schoongeveegde tuin.
Onopvallend althans voor een opper
vlakkige waarnemer, want wie ervan
houdt met aandacht zijn tuin te be
kijken, ook in het z.g. stille seizoen, die
heeft het kleine ding onmiddellyk in
het vizier, zodra het zich vertoont. En
al ziet hij het niet dadelijk, dan waar
schuwen zijn oren hem wel, dat „Klein
Jantje" in de buurt is. Allereerst is het
een byzonder beweeglyk diertje, dat
geen tel op eenzelfde plaats kan bly-
ven zitten, altyd in beweging is, en
overal wat heeft te peuteren en te pik
ken, op dezelfde manier als we dat
kennen van het mezenvolk. Maar is er
iets, dat hem niet aanstaat, dat hem
verschrikt of vreemd voorkomt, dan
geeft hij zijn ongerustheid te kennen
met een scherp alarm „tèrrrr!"
Wie dat hoort, heeft gewoonlyk niet
lang te zoeken. Of het bewuste vogeltje
gaat er met een licht snorrend geluidje
in een rechte lyn vandoor, of het wipt
op een paal, neemt een retourtje naar
de grond en wipt de struiken in, waar
je het kunt volgen door dat korte
droge alarmseintje, waarmee het zyn
drukke gescharrel begeleidt.
Meestal is de oorzaak voor die plot
selinge onrust op te sporen. Er wan
delt een kat over de schutting. Gewoon
en doodbedaard. „Waarom zou ik niet
over de schutting wandelen, waarom
mag ik niet zichtbaar voor iedereen
gaan zitten rondkyken?" Er glipt een
golvend figuurtje over de takken van
een eik: het is een eekhoorn, ook al
stamgast van de buurt. „Waarom zou
ik niet geruisloos over de takken flit
sen, waarom mag ik boven in de gaffel
van m'n eik myn pluimstaart niet
oppoetsen?" Dat mag niet van „Muus-
ke", van de Lilliputter, die scherp
•tetterend langs de stammen sluipt.
Misschien hindert hem ook de tam
me ekster, waarvan het zwartwitte
patroon hem plotseling heeft ver
schrikt. Het zyn allemaal gasten, waar
op onze tuinvogels nu eenmaal niet
zyn gesteld.
ET is jammer, dat de winter
koning geen vaste tuinbewoner is
in het seizoen, waarin we met
vogelleven toch al zo karig zijn be
deeld. Een roodborst b.v. kun je soms
weken lang als trouwe bezoekers note
ren, maar de op één na kleinste van
onze zangvogels laat zich slechts met
grote tussenpozen zien. De oorzaak zal
wel liggen in de omstandigheid, dat we
in de wintermaanden meest trekkende
winterkoninkjes aantreffen, die dus
wat rondzwerven en alleen ergens lan
ger biyven waar zy flink aan de kost
kunnen komen.
Wat die kost is? Wel, het fyne
naaldscherpe bekje laat geen twyfel
over. Insecten natuurlijk. Larfjes van
al dat zespotig gewriemel, dat zyn
nakroost een veilig plekje voor de win
ter had toegedacht onder halfrotte
bladeren, in een barst van een boom
of in een kiertje van een aftands hou
ten hok, waar het rusteloos zoekende
snaveltje, dat slapende goedje met
feilloze zekerheid weet te achterhalen.
U moet zo'n winterkoning in de zomer
maanden zien. als hy in de buurt van
zyn nest op de insektenjacht is. Mid-
den in z'n jachtpartij begint hy dan
plotseling te zingen, te zingen! nee
maar! hoe kan zo'n klein dotje veren
met een gewicht van een paar onno
zele grammetjes zb'n geluid voortbren
gen! Bovendien op de nok van een
hooiberg, op het topje van een struik,
maar ook wel op de grond overvalt
hem dan de zangdrift en dan móét en
zal hy z'n nummertje weggeven, een
hele serie trillertjes en rateltjes, waar-
by het ding naar alle windstreken
ronddraait. Is z'n wekkertje afgelopen,
dan prrrr! daar gaat-ie weer; hy snapt
een mugje, priemt een kronkelend
groen rupsje op z'n snavelpuntje en
snort naar de wachtende familie in
het goed verborgen nest. Ik geloof, dat
het winterkoningnest kan gerekend
worden tot de moeilyk vindbare nesten.
OE het vogelpaar zo'n bouwsel in
elkaar krygt, louter een samen-
voegsel van los by elkaar geduw
de droge bladeren, een kogelvormig
samenraapsel met een opening op zy,
is gewoon een raadsel. Maar ze leveren
het en hun huis valt niet uit elkaar.
De Gouden Regen, een schat van bloemen
De Gouden Regen.
Dat een Gouden Regen erg oud kan
worden, kan de Hortus te Leiden of
de botanische tuin aldaar u leren;
vlak by de ingang staat een boom, die
in zestienhonderd en één gepoot is en
die nog elke voorzomer volop bloeit;
dat is dus wel een bewys dat deze
•boom zyn rente opbrengt.
De Gouden Regen vind ik persoon-
lyk een zeer sierlyke struik of boom-
Ik zou zeggen: het is de grote boom
voor de kleine tuin. Poot maar eens
een Gouden Regen en zet in de on-
middellyke omgeving een paarse se
ring; u zult eens zien hoe aardig dat
staat; die twee kleuren doen het
samen juist zo goed.
Laten we maar aannemen, dat ik u
'kan overhalen een exemplaar te plan
ten; kyk dan volgend voorjaar niet zo
•vreemd op indien er geen leven in wil
komen,soms duurt het wel tot de late
herfst voordat de eerste 'blaadjes te
-voorschyn komen. Regel is dat niet,
doch het kan voorkomen. Maak u dus
niet al te ongerust en waoht er in
ieder geval nog even mee alvorens die
„dode boom" op te ruimen.
Die Gouden Regen vormt na de
•bloei van die aardige peultjes, doch
die zyn nogal giftig en heeft u kleine
'kinderen, dan is het misschien ver
standiger ze na de bloei maar direct
•af te plukken. Als een sieraad zyn ze
toch niet te beschouwen en kwaad
kunnen ze u en de uwen dan niet
meer doen. De Gouden .Regen kan
soms tot een kleine boom opgroeien en
u moet ze dus niet te dicht op elkaar
poten. Geef ze maar voldoende
ruimte; u zult er over enkele jaren
heus wel plezier van hebben.
U weet natuurlyk ook wel dat er een
Blauwe Regen is; die wordt meestal
als klimheester gebruikt en vooral
tegen oude grote huizen komt die
Blauwe Regen juist zo goed tot zyn
recht. Heeft u wel eens gehoord van
de Adam's Gouden Regen? Dat is een
soort Laburnum of Gouden Regen, die
met drie kleuren bloeit; op één en
dezelfde boom komen takken voor met
de gewone gouden regen; met bloe
men van de blauwe regen en de pur
perkleurige. U heeft dus drie kleuren
voor uw geld. Het is iets byzonders
en echt wel de moeite waard om aan
te planten. Ik zou zeggen: zoek nu
eerst eens naar een gunstige plek in
uw tuin en stel u dan eens voor wat
het binnen enkele jaren zou kunnen
worden. Meestal is het zo: er wordt
gepoot en men kykt alleen maar naar
de grootte van de struik of van de
boom. Doch na enkele jaren blijkt wel
dat men ze toch te dicht op elkaar
of tegen een andere struik heeft gezet
of de takken raken het venster. Dat
mag natuurlyk in geen geval en dan
komt de snoeisohaar er aan te pas. Er
worden kapstokken van gemaakt en
dat is juist vervelend- Geef maar vol
doende ruimte: de onbenutte ruimte
kan immers voorlopig ook nog door
iets anders opgevuld worden.
G. KROMDIJK.
Ze drukken het tussen de stobber van
een houtstapel, achter de styien van
een rietmat of tussen de klimop en
brengen er hun groot gezin in groot,
soms wel twee broedsels in een seizoen.
Hebt U dat wel eens gezien, een stel
pas uitgevlogen winterkoninkjes? Op
een rytje op een tak onder in een bos
rododendrons, of op het onderste
draad van een hek, vlak langs een
dichtbegroeide slootwal? Zes of zeven
gryze donsballetjes, nog kleiner dan
Klein Duimpje, hun pa, zelf en alle
maal met witgele snavelrandjes en
grote vraagogen! Als kind heb ik dat
eens gezien, toen ik by het zoeken naar
een bal. onverwachts in de koele sche
mer van zo'n bos vis vis kwam te
staan met een rytje van die allerliefste
diertjes. Om nooit te vwgeten.
Jaren geleden heb ik èens een win®
terkoningnest gezien op de vreemdst»
plaats, die wy mensen voor een vogel
zouden kunnen bedenken. Maar een
winterkoning staat biykbaar voor niets.
In een donkere schuur hing n.l. aan
een spyker een opgevouwen koeietouw
en in die bengelende touwknoedel was
licht en luchtig het flossige bladernest
bevestigd! Werkelyk een stoutmoedig
stukje nestbouw. En wat een grillig
heid van zo'n tweetal peuters van
vogels. Waarom nu juist in dat touw?
Er waren tientallen betere plaatsen in
dat schuurtje aan te wijzen geweest.
Laat ik er echter by zeggen, dat een
nest van een winterkoning niet altyd
„een nest" behoeft te zyn, dus bestemd
voor eieren of jongen.
Deze dwergen bouwen ook wel z.g.
speelnesten (waarin ze alleen maar
slapen) of ook zelfs dat niet, alleen
maar uit een drang om te bouwen.
Maar je weet van zo'n bouwsel natuur
lyk nooit, wat het grut ermee voor
heeft. Ze zetten het er niet buiten op.
IGENLIJK behoorde ik nu nog
iets te schryven over die vreemde
naam winterkoning, maar daar
weet ik, eerlyk gezegd geen raad mee.
Zoals we trouwens met heel veel na
men geen raad wet. Waarom heet een
vogel steenuiltje, waarom kraanvogel,
waarom roerdomp
U kent natuurlyk wel het bekende
verhaal van die vogelwedstryd, waarby
het ging om het kiezen van een koning
onder de vogels. Dat kleine Jantje wist
toen enige keren de hele vogelwereld
te bedotten, zodat hy telkens winnaar
werd. Voor de woede van zyn soortge
noten moest hij zich eohter verbergen
in de heggen en nu mag hy zich alleen
in de winter, als er toch haast geen
vogels zijn, koning noemen. Vandaar
winterkoning.
Nou ja, een aardig kinderverhaal. De
Duitsers met hun „Zaunkönig", dus
heggekoning, zeggen het iets beter,
maar waarom willen de mensen toch
altyd koningen zien in de dieren
wereld?
Wat vindt U nu van het Latynse
woord „troglodyta" voor onze winter
koning, dat men kan vertalen door
„holbewoner"?
Een holbewoner in de touwen!
SJOUKE VAN DER ZEE.
VARIA
Aan boord van een vliegtuig op een
der transatlantische lynen, dat on
langs in Kopenhagen werd gerevi
seerd, vond men een viool. Het in- f
strument zag er niet byzonder duur
uit, maar had een behooriyke klank.
Een der employé's van de afdeling
gevonden voorwerpen kon er althans
een zeer hoorbaar „lang zal hy
leven" op spelen.
Enkele dagen daarna ontvdng men
een brief van mevrouw Stanislawa
Majerozak uit Phoenix, in de Ame
rikaanse staat Arizona. Zy schreef
haar viool, een erfstuk en een Stra
divarius ter waarde van f. 58.000. in
het vliegtug te hebben laten staan.
Zy reisde onlangs via Kopenhagen
van Warschau naar New York.
De Deense autoriteiten hebben de
viool toen maar. met zorg verpakt,
naar Phoenix gezonden.
Engelands nudistenleiders hebben be
sloten het weer te laten beslissen of
de 1000 afgevaardigden die augus
tus volgend jaar in Engeland wor
den verwacht op de wereldjamboree
van nudisten, naakt of gekleed zullen
gaan. „Het is alles of niets", aldus
de reglementen, en indien het weer
het toelaat zal het landgoed van de
hertog van Badford in Woburn Ab
bey in Bedfordshire, een overvolle
„tuin van Eden" zyn. De officiële
titel van de samenkomst is: Zesde
wereld naturisten congres.