IN KAMER EN TUIN
Coenraad Palm verdient standbeeld
Wat ieder mens moet weten
H1
W1
ZATERDAG 22 JUNI
WEKELIJKS BIJVOEGSEL
PAGINA 2
BEWOGEN LEVEN
DE REIS VAN DE NIJENBORG
Voortreffelijk dienaar van wettig gezag
Met hun zakken vol goud gingen de rebellen aan land
Kijkjes in de Natuur
Raak nooit een reekalf aan!
DE PASSIEBLOEM
In Nederland zijn de laatste jaren nog al wat standbeelden verrezen. De meeste sym
boliseren het verzet. Het ene op gelu kkige, het andere op minder gelukkige wijze.
Het oprichten van standbeelden is nodig. Enerzijds om kunstenaars de gelegenheid te
geven hun gaven te ontplooien, anderzijds om die daden te eren, die nodig zijn om een
volk intact te houden of tot grotere ontplooiing te krijgen.
Dat men daarbij wel eens misschiet, spreekt vanzelf. Ook het oordeel van Vader Tijd
verandert. In de vorige eeuw was De Ruyter een zeer beroemd man, geëerd als de red
der van het vaderland. In de tijd toen het internationaal gerichte socialisme zijn triomfen
vierde en men de leus had: „geen man en geen cent", was Piet Hein slechts een zee
schuimer en De Ruyter nauwelijks meer. In het jaar 1957 verscheen het gezicht van
de dappere held. in een bloementableau van het corso Lisse en Omstreken.
Hoe ook de wereld zich ontwikkelt, gezag zal er altijd moeten blijven. Gezag be
schermt de ordening en de ordening brengt vrijheid en welvaart.
Als ik U eens vroeg: „Voor welke Nederlander zou II nog een standbeeld willen
oprichten?" dan zou U misschien antwoorden: „Voor niemand, want wat er is, is al
slecht genoeg onderhouden. Over het gezicht van die tragische figuur Oldenbarnevelt,
die daar nu al enige jaren somber zit te staren over de Vijverberg naar het Binnen
hof. druipt soms de vogeltjesp.In slierten".
Een ander van mijn lezer zou misschien zeggen: „In vredesnaam, geen standbeelden
meer". Meer standbeelden, nog meer twist In Rotterdam discussieert men nu nog altijd
over de waarde van „Jan Gat", en de achterkant van het Boegbeeld, niet ver van het
beeld van Zadkine, is toch heus niet om over te roepen. De voorkant moet prachtig
zijn, de strenge belichaming van een Idee, doch die ziet men eigenlijk alleen maar goed
vanaf de rivier.
Het vrouwelijk naakt in de nieuwe Bijenkorf is velen een ergernis. Er was zelfs een
heer, die zijn uitsmijter niet naar binnen kon werken, omdat hij het liggend naakt,
waarin men stellig een menselijk wezen kan herkennen, „zo vies vond".
Indien U echter zou antwoorden: Ik zou nog een standbeeld willen laten oprichten
voor Coenraad Palm, en dan een standbeeld zonder gebruiksaanwijzing, terwille van het
gezag dat in de wereld moet blijven en ter wille van de ellende, die hij daarvoor op zijn
schouders heeft genomen, dan zou dit antwoord het waard zijn „op zijn mérites te wor
den onderzocht".
De rebellenkapitein Wolnar, die de derde waak 24 du
katen had gegeven voor zijn goede wacht, - de stommerd
had ze nog aangenomen ook - liet nu Ketel navigeren,
begrijpend dat dit de enig juiste methode was.
Daar opeensde fokkemast sprong naar boven
gekraak, een dreun,de Nijenborg was op een rif ge
lopen en zat muurvast. De kapitein hief, totaal in de war,
de armen ten hemel en riep ontsteld: „Kinderen! de boot
en de schuit uit, berg je leven, wie kan!"
r EEFT hij op deze wijze, door zo consternatie te
verwekken, zich willen ontdoen van zijn kweldui
vels? Slechts een kwart der bemanning kon in de
boten en de kust was nog verZouden door de ont
stane paniek niet onmiddellijk Wolnar en de zijnen zich
van de boten meester maken en er gepakt en gezakt mee
van doorgaanhet schip latende voor wat het was?
De hoofdrebellen hadden al lang hun kostbaarheden
bijeenvergaard!
De oude archiefstukken geven geen antwoord. Het zou
een meesterlijke zet geweest zijn van Jacob Ketel als hij
dit dus had geënsceneerd. De hoofdrebellen buitelden na
melijk weldra met pak en zak over elkaar in de boten,
na men enige roeiers mee en stieten af
Maar waarom, als dit opzet geweest is, gaf hij dan
vrijwillig zijn zoon aan de muiters mee en liet hij zich
zelf onmiddellijk daarna door achtergebleven muiters
overmeesteren?
TOEN de boten nog niet eens de kust hadden bereikt,
raakte „De Nijenborg" weer vlot. Kanonschoten
werden gelost, de Princevlag werd ontrold, ten teken
dat de anderen terug moesten komen. Doch Wolnar en
de zijnen dachten dat het schip door de rechtmatige par
tij weer genomen was en bleven daarom koersen naar de
kust, de opperstuurman, op bevel van de kapitein in hun
midden.
Zij gingen aan land, deze avonturiers. Met goud, zoveel
als slechts weinigen Dij zich hadden gedragen. Wat zou
het goud hun brengen? Weldra zouden ze verloofd zijn
met Braziliaanse schonen!
REIN BROUWER.
COENRAAD PALM was de man, die, samen met drie
anderen „De Nijenborg" trachtte terug te geven
aan het „wettig gezag". Ondanks zijn opgelopen
striemen en verwondingen was zijn geest niet gebroken.
Het was hem een doorn in het oog dat het zo trotse
schip een prooi was geworden van een handvol gemene
huzaren.
Hij beraamde dus een plan tot een overval en voordat
het tot actie kwam, legde hijhet heimelijk kapitein
Ketel voor, die het afkeurde.
Ondanks dat ging hij voort met zijn werk, doch „sa
menzweren" is een vak op zichzelf. Wie een samenzwe
ring wil leiden, moet over grote fantasie beschikken en
over grote mensenkennis. Het plan lekte uit. Wolnar en
Gross waren geen mensen om mee te spotten. Drie van
de vier werden halfdood geslagen; de belangrijkste:
Palm. werd ter dood veroordeeld.
Ronduit had hij bekend dat hij de aanstichter was, en
dat hij daarvan geen berouw kon hebben. Hij kon niet
begrijpen waarom een gemeen matroos of een gemene
huzaar op een schip de gebraden haan uithangen moest.
MET geen woord kikte hij over de gesprekken met
kapitein Ketel. Er moest een voorbeeld worden ge-
gesteld. Palm zou worden doodgeschoten. Ten aan-
schouwe van de gehele bemanning. Gross zou hem een
kogel door het hart jagen.
Beide schoten weigerden echter, en toen besloot men
hem in zee te werpen. Palm zei, dat hij er zelf wel in
zou springen. Toen liet men hem begaan. Hij kreeg een
paar seconden om het Onze Vader te bidden. Om het
schip zwom op dat moment een grote Noordkaper, de kop
omhoog, de bek wijd open.
Coenraad Palm sprong, doch in zijn sprong gelukte het
hem het losse einde van de lijbras te grijpen. Hieraan
werkte hij zich weer onjiioog naar de valreep.
Vriend en vijand bewonderden zijn moed. Opeens ver
scheen de dominee op de plaats des onheils. Hij had een
tijdlang naar de Noordkaper gekeken en had daarna
gemerkt dat er iets niet in orde was. Toen hij merkte
dat men Palm over boord had gewerkt, dat Gross op
nieuw op hem geschoten had en dat de pistolen weer
niet hadden gewerkt, donderde hij de bandiet Gross toe:
„Broeder, gij kunt wel het lichaam doden, doch de ziel
niet. Here Jezus, wees de ziel van dezen genadig!"
DOOR het optreden van de dominee werd het ge
vaarlijk voor de bandiet opnieuw te schieten. De
bemanning begon te morren. Eensklaps weerklonk
overal het geroep om pardon.
Wolnar verleende het, doch een ieder begrijpt hoe de
behandeling voortaan van deze vier mensen is geweest.
Zelfs in de maanden, nadat de muiters waren gevat, en
men op transport was naar Patria, was de behandeling
van die mensen, die leven en goed vele malen gewaagd
hadden voor orde en recht, treuriger dan slecht. Zij
waren immers nog niet schoon gewassen. Men kon toch
nooit wetenToen ze eindelijk schoon waren gewas
sen door de rechters, - in wezen waren ze brandschoon -
waren ze lichamelijke zó geruineerd, dat ze van het leven
niets meer hadden te verwachten.
DE achttiende juli kwam er een schip in zicht dat
men snel inliep. Toen men dichterbij kwam bleek
het een Nederlands oorlogsschip te zijn, dat zo aan
stonds de Princevlag hees.
Wat dit geen kans voor Jacob Ketel en de zijnen? De
schipper durfde niet tot handelen overgaan. De officieren
der rebellen hadden hem de wacht aangezegd. Zo een
der bemanning hun instructies niet opvolgde, zou het
vechten worden op leven en doodMet de lont bij de
kruitkamer. Zo ze het niet zouden kunnen houden, zou
den ze het schip in de lucht laten vliegen met vriend en
vijand. Hun wachtte immers toch anders de galg.
„De Nijenborg" werd gevechtsklaar gemaakt. Toen het
binnen praaiwijdte kwam, dwongen de muiters de kapi
tein te roepen dat hij Jacob Ketel was, schipper op „De
Nijenborg" en dat alles wel was aan boord.
Daarna hield „De Oranjezael" af en kapitein Worms
liet „De Nijenborg" rustig zijn weg vervolgen. Snel
schoot het voorbij.
DE muiters lachten later hartelijk om de geslaagde
list en menige fles wijn werd geschonken op de
overwinning.
Doch de dagen vergingen, de dagen werden weken en
er kwam nog maar geen land in zicht. Vijf weken respijt
had Ketel met zijn officieren en toen die om waren,
maakte men aanstalten om Ketel en de zijnen over boord
te smijten, omdat zij hun opdracht niet hadden ver
vuld.
De eerste, die men greep was de opperstuurman Elders.
Indien ook toen niet die geheimzinnige figuur Dominicus
Vorster was opgetreden zou niemand der oorspronkelijke
officieren die dag hebben overleefd. Hij betoogde dat het
doden der officieren gelijk stond met zelfmoord. Het was
heel gewoon dat een kruisend schip meer dan vijf weken
over deze afstand deed. Mèt de officieren hadden ze nog
een kans, zónder hen geen enkele. Dominicus Vorster
kreeg opnieuw drie weken respijt, doch toen ook die bijna
om waren, men dus weer twintig dagen gevaren had
zonder ergens land te zien, werd de ganse bemanning zo
nerveus, dat ze nauwelijks toerekenbaar kon worden ge
noemd.
Als men de volgende dag geen land zou zien, zou men
de voeten spoelen van de kapitein Ketel, zijn opper en
zijn derde waak: De Koek.
|\J zich moed in voor de volgende dag. Aan dek werd
het een beestenbende. De derde waak klom in de
fokkemars en bleef daarin de gehele nacht zitten.
Als er morgen geen land in zicht zou zijn, zouden ook
hem de voeten worden gespoeld. Maar zij moesten vol
gens Ketel en de opper vlak bij land zijn!
Er was geen land. Ook niet toen het morgenlicht kwam.
Of toch? Was die eigenaardige donkere streep aan de
horizon de kust of was het een wolkenbank? Neen, neen,
duidelijk was te zien dat het de kust was! Toen galmde
de derde waak voor zijn leven: Land in zicht!!
NOOIT is een schip sneller in rep en roer gebracht.
De rebel-officieren kregen nu plotseling handen vol
werk. Zij naderden de kusten hun vrijheid
Waar waren ze?? Wat moest er met het schip gebeuren?
Laten zinken, opdat ze een geloofwaardig verhaal over
het vergaan van hun bodem op konden hangen? Wat
moest er met de trouw gebleven bemanning gebeuren?
Kon men ze niet het best doden? Dan waren de muiters
voorgoed buiten schot. Een der Franse opvarenden wilde
gaarne de dominee voor zijn rekening nemen, omdat die
Calvinist hem enige keren de mantel had uitgeveegd.
Gross, de onderbevelhebber, liet de stukken afblazen als
saluut. Het geluid dreunde en echode langs het stille
strand. Regelrecht ging het de wal in. tot grote schrik
van de kapitein, die wist hoe gevaarlijk dat was.
WA
rANNEER ik als opschrift had
gekozen „Wat ieder jong
mensje moet weten", zou me
nigeen misschien hebben gedacht:
„Hé, dat heb ik ergens gelezen, maar
iets anders". Want wie de natuurbe
schrijvingen van William Long kent,
herinnert zich ongetwijfeld zijn ver
telling met de titel: „Wat een jong
hertje moet weten", een verhaal over
zijn ontmoeting met twee heel jonge
hertekalfjes.
Wie van natuurverhalen houdt en
de boeken van Long niet kent, moet
beslist eens proberen, ze in handen
te krijgen. Want, al leefde deze schrij
ver op het eind van de vorige eeuw,
en al Was hij een natuuronderzoeker
van de oude stempel, zijn werken zijn
onverminderd nog in trek, bij onze
jeugd, maar niet minder bij vele vol
wassenen. En dat is geen toeval.
jANT deze woudloper, zoals we hem
wel mogen noemen, die de uitge
strekte wildernis van zijn va
derland, N.-Amerika als studieterrein
had, deze scherpe waarnemer van de
natuur, die in zijn kano over rivieren
en meren zwierf en in alle jaarge
tijden op de meest afgelegen plekjes
kampeerde, was een uitnemend ver
teller, die in klare taal beschreef, wat
hem belangwekkend toescheen, of het
nu een reusachtige eland of een klein
bosmuisje betrof. Dat hij daarbij, on
bekend als hij was met de moderne
opvattingen over de handelingen en
driftuitingen der dieren, wel eens wat
al te romantisch uit de hoek kwam
en de dieren soms te veel als den
kende mensen voorstelde, is niet zo
erg, want in zijn beschrijvingen be
speurt men overal zijn rijke ervaring
en grote kennis van de dieren, waar
mee hij in aanraking kwam. En dat
maakt weer veel goed.
IN HET VERHAAL, waarop ik doel
de, beschrijft hij dan hoe hij in een
groot stil bos, bij een beek zit uit
te rusten en geheel bij toeval onder
de wortels van een omgevallen boom
de ligplaats vindt van die twee zeer
jonge hertjes. Heel zuiver geeft hij
deze ontmoeting weer, zijn aarzeling,
zijn weifelen tussen weggaan en blij
ven, tenslotte zijn gevoelens als de
diertjes door zijn strelen hun schuw
heid afleggen en hun veilige schuil
plaats verlaten.
Dit verhaal mogen we, als we het
ontdoen van de al te menselijke over
wegingen, gerust aanvaarden als een
ware geschiedenis.
Daarom neem ik het vandaag als
uitgangspunt van hetgeen ik U wil
vertellenIn de maand mei (en als
U dit leest, is het al bijna juli) wor
den er ook in ons land hertekalfjes
geboren. Ook reekalfjes, wat van meer
belang is, omdat herten bij ons alleen
op de Veluwe voorkomen, terwijl de
reeën in vele provinciën van Neder
land zijn te vinden.
Zoals William Long zovele jaren
geleden bij toeval op die twee herte
kalfjes stuitte, zo kan het U en mij
op onze wandeling in een stille bos
rijke omgeving, overkomen, dat we
plotseling voor een heel jong reetje
komen te staan, dat zich gehoorza
mend aan een geheimzinnige natuur
drift, op een door bladeren beschut
plekje tegen de grond heeft gedrukt.
Doodstil, het gevlekte ruggetje in
volmaakte overeenstemming met de
omgeving van takjes, bladeren en mos;
zo prachtig gecamoufleerd, dat het een
wonder is, dat het kleintje z'n geheim
toch niet wist te bewaren.
De schone bloem van de Passie-jlora.
De meeste Passieflorasoorten zijn
sterk groeiende klim- of slingerplan
ten, die niet binnenshuis gekweekt
kunnen worden .doch alleen in zeer
grote kassen ,waar men wel raad weet
met die lange ranken. Passieflora coe-
rulae is echter een soort, die wel voor
kamercultuur te gebruiken is, doch
ook dan moet men over een beetje
ruimte kunnen beschikken. Overigens
is het niet zo. dat de lange ranken dan
maar langs de wand omhoog moeten
klimmen: U kunt ze het best kweken
in een ruime pot of in een houten
plantenkuipje en dan langs een gebo
gen vorm van ij ze rd raad. Stokjes kun
nen echter ook aan de binnenkant
van de pot geplaatst worden en dan
kan men de ranken rondleiden.
De passieflora bloeit maar kort; dat
wil zeggen: elke bloem is maar één dag
open, doch als de plant goed groeit,
behoeft men 's zomers eigenlijk niet
zonder bloemen te zitten. Die bloemen
zijn van een buitengewone scnoon-
heid. In de schoongevonnde bloem
meent men diverse dingen te zien om
trent het leven en lijden van Christus.
De tien blaadjes zijn de tien geboden
of de tien Apostelen. (Judas en Petrus
ontbreken). De vijf blaadjes met de
uitstekende punten zijn de vijf ver
nederingen van Christus. De driekleu
rige krans is van buiten blauw: de
purperen mantel waarmee Christus
van Pilatus naar Herodes werd ge
zonden. Het midden van de krans is
wit: het witte kleed voor de gang van
Christus van Herodes naar Pilatus.
Binnenin is de krans bruin: de
linnen rok zonder naad. De knop op de
stengel is de spons. De drie nagels op
de knop zijn de drie nagels waarmee
Christus gekruisigd werd; de drie
knoppen van de stengel, de drie dob
belstenen, waarmee om de kleren van
Christus gespeeld werd.
De Passiebloem moet niet te warm
gekweekt worden; als ze in een ruime
pot of in een plantenkuipje staat, kan
men haar 's zomers het best in de
tuin plaatsen, doch zorg dan voor een
zonnig plekje. In de wintermaanden
moet de plant niet veel warmte heb
ben en kan ze het best in een vorst-
vrije kamer geplaatst worden. Daar
houdt men haar zo droog, dat alleen
de groene ranken niet verdrogen; het
is niet erg indien alle bladeren afval
len. Vroeg in het voorjaar kunnen die
kale, lange ranken dan wel een flink
stuk terug geknipt worden en is het
nuttig indien wat van de oude aarde
wordt weg gekrabt. Verse bloemisten-
grond komt er dan voor in de plaats.
Is het eenmaal zo ver. dan kan men de
plant weer wat warmer plaatsen en
vooral zo zonnig mogelijk.
G. KROMDIJK
iciuauu uij <iu icio uiuuw, »w
liefst als een pas geboren ree
kalfje, op z'n hurken gaat zitten en
en de hand uitstrekt om de fluweel
zachte huid te betasten. Zoals Long
ook deed. Wie daar koud en onver
schillig bij staat te kijken, heeft geen
gevoel.
Toch ware het te wensen, dat ieder
een in deze omstandigheid toch maar
een onverschillig gezicht zette en on
middellijk rechtsomkeert maakte.
Want wie een jonge ree aanraakt,
begaat een onvergeeflijke fout!
„Moeten we zo'n stakkertje, dat door
z'n moeder is verlaten, dan zo maar
op die koude grond laten liggen?" is
hét protest van de dierenvriend, die
boordevol medelijden staat te wikken
en te wegen.
Hier zit 'm nu juist de kneep. Dit
kleintje is geen stakker.
Dit reekalfje is niet door z'n moe
der verlaten.
Terwijl wij ons met het beestje be
moeien, staat die moeder, de reegeit,
op behoorlijke afstand te luisteren, in
de grootste onrust over het lot van
haar jong, dat inderdaad in gevaar is.
Als die reegeit kon, zou ze stellig
denken: ,Ik wou, dat die vervelende
vrind nu eens ophoepelde." Zo is hetl
Niet zodra hebben we onze hielen
gelicht, of de moeder is al bü haar
jong, dat ze besnuffelt en, als het
niet al te veel vreemde mensengeur
aan zich heeft, met een kort geluid
door het kleintje onmiddellijk begre
pen, meelokt, weg van de gevaarlijke
plaats.
Als het zó gaat, is er gelukkig nog
niets onherstelbaars gebeurd.
Erger wordt het, als wij uit onwe
tendheid of misplaatst medelijden het
jonge diertje meenemen. Meenemen?
Waarheen in vredesnaam? Naar onze
woning?
Wat willen we ermee midden in een
stad, in een straat met huizen en druk
verkeer? Grootbrengen? Wie heeft de
vaardigheid, de tijd, het geduld, wie
vooral heeft de kennis, om een zo
moeilijke taak op zich te nemen en
tot een goed einde te brengen?
In het gunstigste geval (voor het
dier althans) gaat het na een paar
dagen dood. Maar in het bos loopt
een moederdier naar haar jong te
zoeken!
Ieder jaar wordt deze fout door
goedwillende dierenvrienden ge
maakt, ieder jaar verongelukken er
jonge reeën door goedbedoelde maar
nutteloze pogingen van wandelaars,
volwassenen en kinderen, in hun
behoefte, zich over jonge dieren te
ontfermen.
Ook kinderen! Nu begrijpt U mijn
opschrift „Wat ieder mens, iedere wan
delaar, moet weten", namelijk, dat hij
een jonge ree in hét vrije veld nooit
moet aanraken en er zich op geen
enkele wijze mee moet bemoeien.
Laten wij, volwassenen, de jonge
mensen er vooral van doordringen,
dat voor jonge reeën hetzelfde geldt
als wat ze behoren te weten van jonge
vogels: Handen thuis enlaat ze
met rust!
SJOUKE VAN DER ZEE.