Oude zeevaarders waren heus niet alleen op eigen voordeel bedacht Magnolia, koninklijke bloem Een Zoeklicht H' BLOEMEN OM TE DROGEN ZATERDAG 25 MEI WEKELIJKS BIJVOEGSEL PAGINA 2 BEWOGEN LEVEN Iwan de Verschrikkelijke heeft hen goed ontvangenomdat Méér dan bouwers van luchtkastelen Kijkjes in de Natuur OP DE BOEKENMARKT) Tacitus spreekt in rijn Germania over „een trage en bewegingloze ree, die de gordel der aarde vormt, waar men het geluid hoort van de zon, die opgaat". De mens heeft het verlangen, altijd weer het verlangen, het Grote Onbekende be kend te maken. Wij, in onze tijd, zien vaak met een glimlach neer op die zeevaarders van vroeger eeuwen, die dachten dat de aarde een pannekoek was en dat ergens ver achter de horizon op het zilte nat, monsters van zeeslangen en andere gedrochten leefden. En met minachting verkondigden velen dat die eerste schippers toch eigenlijk niet veel meer waren dan piraten Waren die zeebonken uit vroeger eeuwen, die in hun fantasie het Grote Onbekende bevolkten met allerlei monsters, die dachten dat het pek in de naden zou smel ten als ze al te ver naar het zuiden zouden gaan, zoveel kinderlijker dan zij van onze tijd, die in vliegende scho tels geloven? Onlangs heeft men ze weer gezien, de Mars mannetjes, in vreemde uitrusting en in heel vreemde toestellen! Persoonlijk geloof ik dat de fantasie der oude zeevaar der gezonder was. Als men de ervaring heeft opgedaan dat het, naar het zuiden varende, steeds warmer wordt, waarom zal dat proces dan niet aanhouden? Niemand ziet per slot dat de aarde een bol is, de zee lijkt een volkomen plat vlak, waaraantoch eens een einde moet komen. Nee, ik vind onze fantasie van de Twintigste Eeuw over die Marsmannetjes minder gezond. Beter: nog kinderlijker dan die der zeerobben uit vroeger eeuwen. Het is wel héél onwaarschijnlijk, dat er ergens in het Heelal op een planeet levende wezens wonenals wijmet dezelfde ontwikkelingen nog hoger tech nisch kunnen. Persoonlijk geloof ik pas in de Marsman netjes als ik ze zievan héél dicht bij. En persoonlijk erger ik mij aan die geschiedschrijvers, die in een drang naar „objectiviteit", beweren dat die eerste zeevaarders van „de lange baan" weinig meer waren dan schavuiten, op eigen voordeel bedacht! In het jaar 1553 voeren er drie schepen uit Engeland, naar,, de geheimzinnige streken van het noorden". Zij wilden nieuwe landen ontdekken, in de buurt van het Rijk der Moskovieten. Toen de schepen in de IJszee kwamen stak er een storm op en zodoende raakten ze uit elkaar. Twee vonden elkaar tenslotte terug en deze sche pen zetten koers naar het noordoosten. Worstelend tegen wind en water, omgeven door ijs, strandden zij tenslotte op de kust van Kola en de gezagvoerder kwam daar met al de zijnen om. Sir Hugh Willoughby, zo heette de ge zagvoerder, en van hem is bekend, dat hij, terwijl zijn stervende schepelingen hem omgaven, met bevroren han den nog in het scheepsjournaal schreef, wat hij de wereld te zeggen had. Persoonlijk geloof ik dat mensen als deze Willoughby met een groot ideaal waren bezield. Zij wilden wel handelen, geld verdienen maar boven dat verlangen was een ander verlangen.... Eigenlijk ondefinieerbaar, niet te zeggen dus, maar wèl te voelen. Dit ideaal was het, dat hem, in het aangezicht van de dood, nog deed schrijven wat hU gezien had en ervaren, ten bate van het nageslacht. Russische vissers hebben zijn twee schepen de zomer daarna gevonden. Hoe verbaasd zullen ze geweest zijn bij het aanschouwen van die zeekastelen! Zes en zestig lijken vonden de vissers, en bij een der doden lag een boek waarin geschreven was. Er waren pelsen in Rusland genoeg. Sabelbont was er bij de vleet, én robbenvet! Grote tijden zouden aan breken. Iwan was zo verstandig om een afgezant met Chancellor naar Engeland te zenden. Naar de Tsarina, die pas aan de regering gekomen was: Maria de Bloe dige. Zijn keu9 voel op een zekere Nepel. Een man, die goede manieren had, veel had gereisd en de taal der Teemdelingen behoorlijk sprak. aar toen Chancellor terug voer naar Engeland, ge- f\ f\ raakten zijn schepen in een hevige storm. Niet alleen het schip waarop hij zelf voer, doch ook de schepen van de zo tragisch omgekomen Willoughby. De laatste twee, door Russische vissers teruggevonden op de kust van Kola, vergingen bij de Schotse kust met man en muis. En alsof dit nog niet voldoende was: de Bona- venture, het schip dat Chancellor tot nog toe zoveel geluk had aangebracht, werd een speelbal van de razende storm. Zeilen knalden uit de lijken, het roer sloeg stuk, als een prooi van het natuurgeweld werd het een baai ingedre ven aan de Schotse kust. Chancellor zag het gevaar. Het schip werd door de gierende winden naar de rotsen ge dreven. Er was geen ontkomen aan. In zijn laatste uur dacht hij alleen maar aan zijn plicht. Hij moest de afgezant van de Tsaar zien te redden en dat gelukte hem. Daarna was er niets meer te redden. Het schip vloog krakend en steunend in de richting van de rotsen. Een geweldige klap! Gekraak! Gekerm! Even te horen boven het razen van de storm. Toen sloeg het schip uit elkaar. Chancellor was niet meer en met hem verdronk zijn zoon. Doch de gezant uit Moskou zou weldra Londen binnenrijden! Deze mensen: een Chancellor, een Willoughby, zij waren toch meer dan bouivers van luchtkastelen, al is het Rijk waaraan ze gebouwd hebben, dan ook grotendeels „ontbonden". REIN BROUWER. DE MAGNOLIA is uit! Byna had ik geschreven „mijn magnolia", want al sinds jaren passeer ik deze vorstelijke boom op mijn dagelijkse weg en geniet ik ieder voorjaar van zijn uitzonderlijke ver schijning, die me zo vertrouwd is, dat ik hem als een persoonlijke goeie ken nis ben gaan beschouwen. Al enige weken heb ik de dikke zil- verbeglansde knoppen in het oog ge houden en de vrees gedeeld van dege nen, die met grote bezorgdheid het snelle uitbotten van vele bloesems aan zagen. Maar geen nood. Zo'n oude knoestige knaap is als een thermo meter. De geringste wijziging in de temperatuur geeft hij op duidelijke wijze aan, want naarmate het warmer of kouder wordt spreiden de bloem bladen zich uit of sluiten zich dichter aaneen. En terwijl onze Nederlandse vruchtbomen en voorjaarsheesters zich door een plotseling opduikend warmte- golfje het hoofd op hol lieten brengen en uitbundig in bloei schoten (wat schitterend was de krenteboom dit voorjaar en hoe rijk bloeide de bloed rode malus) deed die oude doorgewin terde magnolia „piano-an"! Wel scho ven zijn knoppen langzaam maar zeker uit (ja, laat nou zo iets als maart en april zo wonderlijk mild in elkaar over vloeien!) maar dat ging toch volgens een betrouwbaar devies: „Haast U langzaam!" Dus gaf hij de voorrang aan perzik, aan morel en pruimeboom, die hun sneeuwwitte pracht dan ook etaleerden meteen overdaad, dat ons de schrik om het hart sloeg. Het kwam wel uit, zoals wij, verstandige lieden, hadden gevreesd en voorspeld. Nu heeft de felle nachtvorst zijn werk gedaan en grondig. De zwartgevroren bloesem- resten van de voortvarende vroegbloei- ers zyn het zichtbare tolgeld, dat ze hebben betaald. MAAR de magnalia is uit! Misschien is hij in uw omgeving allang uit of wel meer dan dat, misschien heeft hij zyn hoogtepunt al gehad, maar dat doet er voor my niet toe. Iedere avond sloot hij zyn knop pen, opdat de vorst ze in de nacht niet zou besluipen, en hij opende ze over dag, zodra het zonlicht ze begon te verwarmen. Iedere dag opnieuw open, iedere dag iets blanker, rijker. „Tulpenboom" zeggen de mensen, als zij een bloeiende magnolia zien. Strikt genomen is een tulpenboom iets andprs dan een magnolia, hoewel de naams verwisseling begrijpelijk is bij twee fa milieleden, die beide uit Nrd.-Amerika afkomstig zijn en beide in onze stre ken goed zijn geaard. De tulpenboom is een zomerbloeier (juni. juli), die inderdaad tulpvormige bloemen heeft, groenachtig rood van kleur, terwijl de magnolia eerder bloeit (in april, dit jaar n.l.) met bloemen, die van binnen zuiver wit worden. Ik heb eens gelezen, dat de naam magnolia afkomstig zou zijn van de naam Magnol, een Franse mijnheer uit de 18e eeuw en blijkbaar een kei op het gebied van plantkunde en boom kwekerij. Als dit juist is, en ik twijfel er niet aan, zouden we in die naam een aanwijzing hebben voor de uitspraak van het woord magnolia. Maar ik geef myn mening graag voor een betere. AGNOLIA's worden bezocht door verschillende insecten, die, aan gelokt door de geur en de voor raad stuifmeel, een handje meehelpen aan de bestuiving en dus indirect ook aan de vruchtvorming. Zover is het gelukkig nog niet. Voor het ogenblik staat hij nog pas op uitbotten en als april niet te veel natte sneeuw van zijn hoedje wil schudden, krijgen we nog wat te genieten. Nu moet ik zeggen, dat een uitbot tende magnolia, ook tegen de achter grond van een dreigende aprilbui prachtig is. Als er zo'n loodzware bui langzaam over de bomen van een park of een oude tuin heen schuift, dan blinken de felle lichtende knopspitsen toch wel bijzonder mooi tegen de som bere achtergrond, waar het allereerste groen van het voorjaar schuchter door heen schemert. Slaat dan een keiharde regenvlaag over die tuinen, zodat de zingende lijs ter plotseling afbreekt en in de strui ken neerduikt, dan glimt en glanst het afstromende water op de donkere bla derloze takken. Maar een aprilbui is net een kwajon gen. Heeft hij de boel op stelten gezet, dan heeft hij zijn zin, lacht en gaat fluitend weg. Niet zodra is de wilde bui voorbij of de vaalgrauwe wolkenflarden wor den overspoeld door een al mooier wordend blauw, dat tenslotte in stuk ken uiteenvalt om een hele vracht ver blindend licht vrij te laten, dat met handen vol op de aarde wordt gesme ten. En daar staat dan die magnolia, een koninklijke stam met wijdgedragen takken, vol zacht omhuifde knoppen, vol half geopende bloemen als sier lijke, even violet aangegloeide ballon netjes, en weldra ook vol wijdopen roomwitte kelken, die het licht van de zon indrinken om zelf weer uit te stra len als even zovele stil lichtende zon nen. 8JOUKE VAN DER ZEE. I» et derde schip, de Bonaventure, onder schipper Chan cellor, zette tenslotte, nadat het een week tevergeefs op de twee andere gewacht had, de reis alleen voort en kwam tenslotte in de Witte Zee, waar het de mond der Dwina vond. By de monding lag een klooster, en de verschrikte kustvissers vertelden, nadat zij waren gerust gesteld door de vredelievende houding van de bemanning van het geweldige gevaarte en van hun brandewijn had den gekregen, dat ze waren beland in het Rijk van de Tsaar van Moskou. Voor de arme kustvissers was het iets ongehoords dat ze sterke drank kregen om niet, want de Tsaar had by hen alleen maar het recht dergelijke dranken te leveren aan zyn onderdanen. De Tsaar was de kastelein engros en de enige tabakshandelaar in het ganse Rijk De Tsaar had veel geld nodig om zich te kunnen hand haven tussen de Tartaren, die hem in het Oosten bedreig den en de Polen, die een groot gevaar vormden in het Westen. Hoe kon hij het zich gemakkelijker verschaffen dan door bovengenoemde wijze? Chancellor had een brief bij zich van de Engelse koning, een ietwat zonderlinge brief in onze ogen, die gericht was „aan alle koningen, vorsten, heren, aan alle rechters der wereld, aan hunne ambtenaren, aan een ieder, die enig oppergezag bezat in alle landstreken onder de onme telijke hemel". Men hield dus wel een slag om de arm! Men kon immers nooit weten. Er was nog zo wenig van de aarde bekend. De brief, in zeer hoogdravende stijl geschreven, belandde tenslotte bij Iwan de Verschrikkelijke, en deze oorlogszuchtige Tsaar verlangde zeer de vreemdelingen te zien. Hij had al lang begrepen dat hy van de Westerlin gen iets leren kon. Misschien zou hij „moderne wapen" kunnen krijgen door middel van hen. Chancellor en de zynen keken hun ogen uit toen ze in Moskou kwamen. De bevolking was zeer wantrouwend en primitief. Zij, Engelsen werden bekeken als wezens uit een andere wereld. De Tsaar bleek alleenheerser te zijn in de slechte betekenis van het woord. En zyn onder danen schikten zich er naar. Voor deze onderdanen was het iets ongehoords dat vreemdelingen min of meer op voet van gelijkheid met de Tsaar omgingen. Doch de Tsaar had die vreemdelingen nodig, want hij wilde zijn Rijk uitbreiden, ook naar het Westen. Hij wilde meespelen in de grote wereld. De Engelsen werden met geschenken overladen. Zij kregen handelsvoordelen, doch feitelijk zouden ze in de toekomst maar met één persoon kunnen handelen: de Tsaar zelf. Die zou de produkten uit het Westen wel met een zoet winstje aan zijn onderdanen verkopen! Iwan de Verschrikkelijke ontving de Engelsen goed. Er was een wonder gebeurd. Er was een zeekasteel in de Witte Zee gekomen, vanuit dé Germaanse. Mensen die tot zo iets in staat waren, moest men te vriend houden. J. Greshoff „Volière" A. A. M. Stols, 's-Gravenhage 1956. Men moet in beginsel natuurlijk Jan Greshofffs bundel opstellen, getiteld „Volière", beschouwen als een plei dooi voor de letterkunde in het alge meen en voor enige aspecten en schrij vers in het bijzonder. Maar wie be hoorlijk leest, zal ontdekken dat dit boek tevens een pleidooi is voor de be schaving. Nu ik kortgeleden heb ont dekt, dat men tegenwoordig onder een beschaafd mens iemand verstaat, die niet meer met zijn handen eet, is het wel dienstig even vast te stellen voor zover dat mogelijk is wat de beschaving van de mens eigenlijk is. Een beschaafd mens is m.i. iemand, die niet alleen lichamelijk, maar ook gees- melijk beschaafd is. Iemand dus die be halve goede manieren ook voldoende geestelijke ontwikkeling heeft bemach tigd om niet meer bij iets onbekends, dat hij ziet of hoort, te gaan roepen van: Wat gek! en Fout! Ik heb de indruk, dat Greshoff de strijd op leven en dood heeft aange bonden teigen het hedendaagse ras van net-niet-meer-met-de-handen- eters en dat siert hem. Het zal hem tevens onsterfelijk maken zoals Don Quichot dat is. Wanneer men deze solide fundering van Greshoff's opstellen eenmaal ont dekt heeft, dan kan men als ingewijde plezierig verder gaan lezen in dit boek, dat eigenlijk een nooit ophoudende reeks van rake opmirkingen is. Men weet dan aan wiens adres de soms on gemotiveerd lijkende boze uitvallen ge richt zyn Zo lezende of beter luiste rende Greshoff verstaat de kunst van te schrijven, zoals hij vermoede lijk spreekt naar deze rustige stem, die lucide dingen zegt over de moder- Physali's. in de wandeling „lampionnetjes" genoemd. Het kweken van strobloemen in eigen tuin is een prettig werkje, want U heeft er niet alleen in de komende zomer plezier van, doch ook in de winter. Verschillende soorten laten zich heel goed drogen en dan kan men er prachtige win terboeketten van samenstellen. Strobloemen en andere soorten, die gedroogd kunnen worden, stellen heus niet zo veel eisen; ze verlangen alleen maar een zeer zon nige standplaats en dat is toch al het minste wat U voor hen doen kunt. Het is nu een goede tijd om ze te zaaien en U kunt een keus doen uit verschillende soorten. Statice's heeft de bloemenman ook steeds in voorraad; allerliefste snij bloemen in allerlei kleuren waarmee de bloemwinkelier ook zo graag werkt. Statice sinuata is eigenlijk een over blijvende plant, doch is het best een jarig te kweken; maak er dus maar een dankbaar gebruik van. Er komen ver schillende kleuren in voor. doch het blauw en het wit en geel en rose zul len U wel het best voldoen. Ammobium alatum is ook al zo'n alleraardigste een-jarige strobloem; nu zaaien, kan men hiervan aan staande zomer nog volop bloemen ver wachten en vergeet dan ook niet wat Catananche te zaaien; zeldzaam mooie lila-blauwe bloemen, die zich straks, als ze gedroogd zijn. zo mooi laten combineren met de kleurige oranje lampionnetjes van de Physalis. Dat is overigens geen strobloem en die plant is ook niet éénjarig. Integen deel; indien ge die eenmaal in uw tuin hebt, is ze als onverwoestbaar te beschouwen. De lange witte wortels kruipen overal door de grond heen en als U niet oppast zou over enkele jaren uw tuin in een Physalishof zijn herschapen, doch met de schoffel kan men al die uitlopers best de baas. Het is nu niet de goede tijd die aan te planten; dat moet aanstaande herfst gedaan worden, doch het is misschien wel verstandig nu uw licht al eens op te steken waar ze te bestellen zijn. Strobloemen. die U wenst te drogen, moeten in de volle zon gesneden wor den; de bloemen zijn dan helemaal open. Maak er niet te grote bossen van en hang ze ondersteboven ergens op een droge en niet te lichte plaats te drogen. Tegen de winter kunnen ze dan in de voor hen bestemde vazen geschikt worden en heeft U er veel plezier van. G. KROMDUK. Ammobium Alatum; nu zaaien ne dagblad volschry very, over Slauer- hoff, over zichzelf en over nog vele an dere zaken, wordt het zeer moeilijk de schrijver ongelijk te geven als met het niet met hem eens is. Deze moeilijkheid houdt n.l. verband met die fundering, waar ik het zojuist over gehad heb. Ik kan het niet goed over mijn hart verkrijgen om het incidenteel oneens te zijn met iemand met wie ik het over het algemeen zo eens ben. En waarom zou ik mij ook verzetten, omdat Gres hoff vindt dat „een belangrijk kun stenaar van top tot teen aan de open baarheid toebehoort (pag. 196). iets waar ik het niet mee eens ben, vooral wanneer ik in hoofdstuk 4 eens ga ky- ken wat hy wel onder die „openbaar heid" verstaat. Over dat onderwerp zelf wil ik ook bepaald niet redekave len, want de wyze waarop Greshoff de kwestie Menno ter Braak Het va derland aan de openbaarheid prijs gee,ft, acht ik juist en stellig ook van openbaar belang. Maar waar ik wel over zou willen" redekavelen is dat Greshoff. eveneens in het openbaar, iemand die een andere, stellig niet minder honorabele mening is toege daan, uitscheldt voor bekrompen, dom en illoyaal (pag. 159) of beschuldigt van vandalisme (pag. 161). En wat betreft die „doortastende eigewijzen, die onge vraagd het lot van overledenen in hun hand nemen" hier steke de schrij ver de hand in eigen boezem. Want wat heeft hij anders gedaan met de publikatie in dit boek van briefjes van Marsman? Terecht of ten onrechte, ik laat het daar. Eigenwys en ongevraagd is en blyft het. Ward Ruyslinck. „De ontaarde slapers". A. Manteau N.V. Brussel 1957. Hoewel het moeilyk valt in deze no velle van de jeugdige Vlaamse schrij ver Ward Ruyslinck de beloofde (door de uitgever overigens) sfeer van Tsjechow te ontdekken, heb ik desal niettemin dit boek. of misschien wel daarom, met belangstelling gelezen. Deze geschiedenis van twee mensen, die het nut niet inzien, datgene te ver overen wat zy niet hebben", is goed verteld en als het ware opzettelijk in een sober mineur gehouden Bewust heeft de schryver gepoogd van zijn „Ontaarde Slapers" vooral geen inte ressante lieden te maken. Nu is hij hierin iets te ver gegaan. Om een ver haal als dit voor de lezer interessant te maken, moet de auteur het geval nu eenmaal omsmeden tot een algemene geldigheid en dat is Ruyslinck niet helemaal gelukt. Men houdt te veel de indruk van het uitgerekt gemengde be richt over een tragisch geval. Dat zulke mensen leven en wat nog meer zegt dat ieder mens er iets van in zich moet hebben, komt niet voor den dag. Maar dat Ruyslinck een volgende maal beter zal slagen, ïyk-t my zo goed als zeker. Anthonie van Kampen. „Incident op Corsica". C. de Boer Jr. Amsterdam 1955. De naam van deze Van Kampen is my bekend als die van een zeer goede reisverslaggever. Ik weet niet of hy dit al eerder gedaan heeft, maar op Cor sica heeft hy een poging gedaan om van zyn reisbeschryving een roman te maken en dat is zonde en jammer. Van Kampen moge een voortreffelijk beschrijver zyn. een romancier is hij niet. De figuren uit dit boek zyn akelig van eenzydigheid de geoloog Frank! en de intrige, die men in het begin al snapt, kabbelt over driehonderd bladzyden met de traagheid van een polderslootje onder een vleugje wind. Het géheel is geschreven in een sterk onder Engelse invloed staand Neder lands de besmetting die uitgaat van de advertentiekolommen schynt ook de scribenten al aan te grypen zodat iedere volt. teg. tyd een onvoltooid verl. tyd wordt en de hele bevolking van Corsica op „slippers" loopt, een woord waarby een Engelsman waarlijk geen enkele andere sensatie krygt dan wy by het woord „pantoffels". OLARA EGOINK

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1957 | | pagina 12