Bittere triestheid hangt over het glimlachende landschap van Eire Een Zoeklicht WEERZIEN MET IERLAND (I) Geweld is het gebruikelijke recept voor een lange reeks mislukkingen op allerlei gebied Dubliners lijken nog dezelfden Tranen en glimlach WOORD VAN BEZINNING AAN ELK KNOOPPUNT DER WEGEN.. v OP DE BOEKENMARKT Literaire voorlichting voor het buitenland Ofde vuile tv as op straat (Van onze Weerzien met Ierland Als de verre zon door de grijze nevel van de late middag breekt, j beleeft ieder zintuig gretig de herkenning van Dublin. Een warm licht weerkaatst in de glim mende straten en de ruiten van de vlakke, ouder wetse Georgiaanse gevels, baksteenrood of zwart- berookt, die in lange rijen sleets en plechtig tegen over elkaar staan. Dublin stookt turf, de rook uit duizend schoorstenen legt een waas van prikke lende geur over de oude stad. Er is ook de reuk van natte tweed. Dublin blijft Dublin, in de bar Reisredacteur) van „The Shelboume" bespreekt de „racing crowd", besnord en geruit, de zojuist onthulde handicaps van de Ierse paarden in de Grand Na tional, in het benedenzaaltje van „The Bailey" eet met nog steeds onder de striemende pamfletten van de Ierse vrijheidsstrijd: „Ieren, de aalmoes, die de laffen en zelfzuchtigen onder u als pacht- verlaging krijgen, is geverfd met bloed van John Dillon, voor u verrot en gestorven in een Britse kerker". En ook de Dubliners zijn dezelfde gebleven, men ontmoet de melancholie van blauwe ogen in blanke meisjesgezichten onder zwart haar, de wangen van de veehandelaar blijven door whisky rood geverfd, potige studenten hebben gedeukte rugby-neuzen, de dikke dichter snelt weer met open fladderende jas en een hoofd vol briljante in - en uitvallen naar zijn stamkroeg, er zijn de taaie, magere dokwerkers met de pet over de ogen achter glazen donker bier in i donkere .kale pubs', en op de straathoek staat de halfkindse bedelaar in onvoorstelbare lompen, een ongeschoren heilige, die in hevige verrukking over de huizen naar de hemel kijkt. De ganse rolbezetting van eigen zinnige onbedwingbare karakter spelers is compleet gebleven en ook de oude decors zijn blijven staan, de rauwe donkere stad te- I gen de achtergrond van een voort deinend landschap van groene heuvels, waarover de borstelige donkere heggen en grijze muren een vreemd patroon van strepen trekken. De grillen van het Ierse weer zorgen voor de belichting, rukken, drie, vier keer per dag woedend een regengordijn over \het toneel, pruilen bokkig na en I stralen plotseling op in een beto verende lach van zacht zonlicht. En zo speelt het eeuwige toneel stuk voort, dat Ierland heet, een \vreemd, maar beminnelijk stuk, \waarin geen glimlach zonder I traan is en geen traan zonder glimlach. Zo verrukt raakt men bij het weer zien van de oude geliefde, dat men het einde van de bui van bittere ver- Eén van de gedichten van de dichteres Henriëtte Roland Holst-Van der Schalk begint aldus: „Christus, Gij rijst aan elk knooppunt der wegen voor wie in het Westen geboren zijn en om den vrede worstlen: zij bewegen allen tot U, al is 't in kronkellijn." Juist omdat de schrijfster van deze woorden iemand was, die in haar zeer bewogen leven niet alleen aan de rand van het tra ditionele kerkelijke leven heeft gestaan, maar dikwijls ook zich ver heeft geweten van de tradi tionele vormen van het christe lijke kerkelijke leven, hebben de woorden, die zij als een getuige nis in genoemde versregels heeft neergeschreven een uitzonder lijke betekenis. In méér dan één opzicht heeft deze grote strijd ster, wier biografie niet ten on rechte de titel draagt „Het vuur brandde voort", met een haast profetische blik vérder gezien dan vele kerkelijke mensen van haar dagen. Terwijl in vooroor logse jaren het kerkelijk leven in Nederland dikwijls een beeld van gezapigheid en kalme tevre denheid te zien gaf. heeft deze dichteres in een grote bewogen heid gezien, welke wolken er aan de horizon van ons toen zo vreedzame wereldje samenpak ten. Het schijnt mij nu van uit zonderlijke betekenis, wanneer juist zij tot ons allen zegt: wij allen, voorzover wij in het Wes ten geboren zijn, zullen op het knooppunt van de wegen Chris tus ontmoeten. Wij allen kennen, wanneer wij wel eens in zuidelijke provincies of zuidelijke landen hebben ge reisd, dat eigenaardige gebruik, dat by een kruispunt of knoop punt van wegen een crucifix staat opgesteld. In vele gevallen beschouwen wij dan zo'n beeld niet anders dan als een interes sante stoffering van het voor ons boeiende vakantielandschap. Wanneer wij toevallig zien dat iemand zijn weg onderbreekt moeide triestheid, die men het eerst ontmoet, lijdzaam afwacht en pas na een paar dagen opmerkt, dat de ken tering naar de speelse glimlach dit keer niet makkelijk komen wil. Het Ierland, dat zes jaar geleden zorgeloos een nieuwe toékomst dacht binnen te glijden, is vandaag in een schemerige acte van zijn historie aangeland. Men kan een paar uiterlyke kenmerken daarvan elke dag in de Dublinse bla den lezen: „Leden van illegale orga nisaties blazen twee bruggen in het noorden op" of „Vier mannen, veroor deeld wegens misdrijven tegen de staat". Voor de zoveelste maal in de Ierse geschiedenis spreekt, tot wan hoop van de regering, het pistool weer mee in de politiek. Wat de kranten „een illegale organisatie" noemen op verzoek van de regering om de terro risten geen gratis publiciteit te geven is de I.R.A.de „Ierse Republi keinse armee", een schimmig leger in burger, waarvan de leden met machi nepistolen en staven dynamiet als die ven in de nacht over de grens met Ul ster sluipen „om de Britse bezettings troepen te verjagen en Ierlands bevrij ding te voltooien". Pistoolschoten Het wilde landschap van de graafschap Antrim in Noord-Ier- land. waar een vliegende colonne van de I.R.A. heet te opereren katholiek juk zou worden. Die af scheiding van Noord-Ierland, die par- titie van het Ierse eiland, werd een eindeloos twistpunt, waarin de argu menten af en toe door pistoolschoten kracht bijgezet kregen. Sinds 12 de cember is dat weer zo, de I.R.A. en twee concurrende organisaties, „Saor Uladh" (vrij Ulster) van senator Liam Kelly en de splintergroep van Joe Maccrystle, zijn nu al ruim twee maan den bezig met een of meer georgani seerde terreurcampagne in het noor den, een vreemde actie van geweldda digheid, waarvan de beweegredenen U aanvankelijk even onbegrijpelijk voor zullen komen als zij dat mij deden. Onze reisredacteur begint van daag met een serie artikelen over een probleem, dat niet van gisteren is: de scheiding van Ierland. Deze oude kwestie heeft nieuw relief gekregen door de serie aanslagen, die Ierse terroristen in Noord-Ierland hebben ge pleegd, welke op hun beurt weer hebben bijgedragen tot de re cente val van de Ierse regering. Naast een uiteenzetting van de stekelige partitie-kwestie, die de Ierse republiek er onder meer toe heeft gebracht zich buiten Westelijke militaire bondgenoot^ schappen te houden, zal deze reportage over het boeiend en kleurige „groene eiland" de lezer in aanraking brengen met de gemaskerde mannen, die 's nachts in het onherbergzaam en moerassig grensgebied ope reren met pistool en dynamiet. wat? Mijn zakken zitten vol met Engels geld, we blijven aan En geland verklonken, of we het wil len of niet. En economisch zitten we aan de grond: een vrij Ierland, ja, ja, maar we hebben honderd duizend werklozen en 50.000 leren emigreren jaarlijks, omdat ze in U kent de historie. Toen Ierland 35 jaar geleden eindelijk het Britse juk afschudde, verkozen zes (in meerder heid protestantse) van Ierlands 32 graafschappen, dat Britse juk boven hetgeen, naar zij vreesden, een rooms- „The four courts", het gerechtshof in Dublin, waar een aan tal door de Ierse regering gearresteerde leiders van de I.R.A. wegens misdrijven tegen de staat" lot gevangenisstraffen van enkele maanden zijn veroordeeld. Lichte straffen voor terroris ten. die een nabuurstaat aanvallen? De Ierse regering wil van hen geen martelaren maken, zij weet dat de terroristen op hei melijke publieke sympathie kunnen rekenen. Landelijk Ierland: een paardenmarkt in Killarney. Vele tegenslagen Voordat ik U derhalve voorstel aan de harde jongens met de verdachte bobbel van een schouderholster onder hun jasje, neem ik U eerst mee om een glas Ierse Whisky te drinken in de „pub" van een oude vriend, die ik nu maar Liam Doherty zal noemen en die uitleg zal geven van die trieste bitter heid, die men nu al te vaak op het groene eiland vindt. „Frustratie", zegt Liam, die dat een mooi woord vindt, „frustratie (teleurstelling) op alle fronten Ierland heeft zevenhonderd jaar tegen de Engelsen voor zijn vrij heid gevochten. En wat nu? Zijn we werkelijk een echte, eigen Ierse natie geworden? Nou ja, we zijn tenminste bijna allemaal rooms-katholiek, maar waar is de rest van onze Ierse identi teit? Wie spréékt er werkelijk „Gaelic" (de officiële Keltische taal)? De nationalisten willen de En gelse wals uitbannen en Ierse dan sen invoeren, maar helpt dat soms voor een stil gebed by zo'n kruis teken, zullen wij misschien even antroerd worden door de eerlijke, eenvoudige vroomheid, die voor ons de rust en de vrede van ons vakantieverblijf nog accentueert. Dit beeld, dat als vakantie herinnering zo'n vredige, vrien delijke stemming bij ons achter laat, wordt echter van een zeer diepe, ingrijpende betekenis, wanneer wij luisteren naar de regels van Henriëtte Roland Holst. Zoals in sommige streken zo'n kruisbeeld bij een wegkrui- sing tot het karakteristieke van het landschap is gaan behoren, zo behoort tot het wezenlijke ka rakter van onze westelijke be schaving de ontmoeting met Christus op het knooppunt der wegen. Het kruisbeeld, op de foto afgebeeld, is één van de kostbare schatten, die zijn bij eengebracht in het kloostermu seum te New York, die een beeld willen geven van ons wes ters cultuurbezit. Maar als wij de regels van het gedicht goed verstaan, dan is het of de dich teres tot ons wil zeggen: héél terecht is daar in een verzame ling van Westeuropees cultuur bezit, ook een kruisbeeld in de collectie opgenomen, maar ge moet één ding niet vergeten, wanneer het in het Westen om wezenlijke beslissingen zal gaan, wanneer volken en enkelingen staan voor een knooppunt van wegen, dan zullen zij moeten weten, dat zij die Christus moe ten ontmoeten, die méér is dan een kostbaar behoed museum stuk, die Christus, die tot allen zegt: „Ik ben de Weg, de Waar heid en het Leven." Dan komen vragen en beslis singen aan de orde, die niet al leen zullen beslissen over het mooie, het waardevolle van ons westers cultuurbezit, maar die ons als volkeren en als enke lingen zullen stellen voor de laatste vragen van waarheid en samen-leven. Nog slechts enkele weken scheiden ons van die periode in het kerkelijk jaar. waarin dui zenden zich in stille tijd bezin nen op het leven en lijden van Christus, waarin jonge mensen zich zullen voorbereiden voor de toetreding tot een geloofsge meenschap, en waarin zeer velen weer zullen luisteren naar Bachs onvergelijkelijk schone passie-muziek. Mochten wij allen dén die dichtregels herinneren, die ons roepen tot bezinning en inkeer! „...En weer, aan dit knooppunt van rauwe wegen, roept g' ons: „Kindren, leedt ge nog niet genoeg' - en zwijgt, als ge vaak weenend hebt gezwegen, toen het te vroeg was Is het nog te vroeg?" Ds. 8. L. VERHEUS, Doopsgez. pred. Leiden. het vrije Ierland alleen maar vrij zijn otmïan de honger te sterven. En omdat er geen werk is, trou wen de mannen hier door de bank pas op hun 33ste en de vrouwen op hun 29ste jaar. In een strikt- puriteints r.-k. land betekent dat seksuele frustratie. Nu, als er dan in een land, dat zevenhonderd jaar lang geleerd heeft, dat je alleen met geweld iets kan bereiken, voor al die nationale, sociale en per soonlijke frustraties, voor al die opgekropte spanningen zo'n mooie uitweg voor de hand ligt, als er tegen eilandbewoners voor wie een eiland een wereld is) ge zegd wordt: „leren, een deel van uw land wordt bezet gehouden", dan barst het hs. Pierre H. Dubois. „Letterkunde". Uitgegeven door Contact, Am sterdam in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Kun sten en Wetenschappen. 1956. „Allereerst is het mij bij de bestu dering van de moderne wereldlitera tuur telkens opgevallen hoe erg wij •Nederlanders onze eigen literatuur in verhouding tot de buitenlandse plegen te onderschatten. Men kan hier gerust van een ziekelijke afwijking spreken, die niet minder ernstig is dan de gro teske zelfoverschatting uit de Tollens- tijd en daar ongetwijfeld nog een lang geprolongeerde reactie op vormt De hierboven aangehaalde wijze woorden zijn neergeschreven door Van Heerik- huizen, wiens tweede gedeelte van „Gestalte der Tijden'1 (Sijthoff Leiden 1956) ik in mijn vorige kroniek be sproken heb. Deze regels zijn mij eerst recht duidelijk geworden toen ik het boekje Letterkunde'1 las, samen gesteld door Pierre H. Dubois in op dracht van het Ministerie van Onder wijs. Kunsten en Wetenschappen en nog wel ten behoeve vanhet buiten land, zegt de schrijver in de eerste alinea van zijn inleiding. Ten behoeve van dat buitenland vindt Dubois het dus noodzakelijk eens uit de doeken te doen wat voor een bekrompen huis mus de Nederlander wel is met als gevolg dat zijn letterkunde toch eigen lijk de moeite van het lezen niet waard is, oP een paar uitzonderingen na. Als onderdelen van die Neder landse bekrompenheid men versta mij wel, ik zou niet gaarne beweren dat die niet bestond wijst hij o.a. op de eigenschappen, die door het be faamde buitenland zozeer gewaar deerd worden en wel netheid en ge zelligheid en als symbolen van deze laatste, op schilderstukken van Ver meer en van De Hoogh. De schilder kunst is mijn terrein niet van Dubois ook niet. zou ik zeggen maar het werk van deze schilders heeft mij altijd bekoord om een heel andere symboliek n.l. om die van de eeuwig heidswaarde in de dagelijkse dingen en „beperktheid" in de zin van Dubois, die kennelijk bekrompenheid bedoelt, kan ik daar niet in zien. Gelukkig ziet Dubois wel enige ge nezing voor de Nederlandse geest in het feit dat wij een slag op het kin derhoofd hebben gehad in de vorm van de tweede wereldoorlog: voor Het Buitenland blijkbaar een aansporing om Nederland fiks voor de bijl te nemen, opdat de letterkunde groeie en bloeie. Dubois schrijft dat: „men overal op de wereld in individuele figuren de vaak zelfvoldane Nederlandse geest kon ontmoeten, figuren met in diverse opzichten grote capaciteiten van prak tische, technische, commerciële, orga nisatorische aard. maar daarbuiten in hart en nieren Nederlanders, natio naal en niet internationaal voelend, met preices dezelfde eigenschappen behept als de Hollander in het vader land" (pag. 8). Ik heb als Nederlandse Na zevenhonderd jaar vechten werd 35 jaar vrijheid voor een hoop mensen een tegenvaller. En vooral de laatste paar jaar, toen we de verdiensten uit de oorlog opgefeest hadden. Nu gaan we de magen vullen met de mystiek van het „Heilig verenigd Ierland". Vrijwil ligers voor de opperste opoffering vóór! Dat wou ik Je maar even zeggen, voor dat ik Je morgen twee van de leiders thuisstuur!" het voorrecht gehad twee jaar buiten Europa te wonen. In die jaren heb ik ln een internationaal milieu geleefd en indien ik een volk moest voorstel len op de wijze waarop Dubois het zijn landgenoten doet, dan zou ik met evenveel recht kunnen zeggen: „dat men overal op de wereld in individuele figuren de vaak zelfvoldane Engelse geest kan ontmoeten, figuren met in diverse opzichten grote capaciteiten van praktische, technische, commer ciële, organisatorische aard. maar daarbuiten in hart en nieren Engel sen. nationaal en niet internationaal voelend en met precies dezelfde eigen aardigheden behept als de Engelsman in zijn vaderland". Voor de waarheid van deze variant op de uitspraak van Dubois zullen velen met mij instaan en toch heeft Engeland een van de grootste literaturen, die er te lezen zijn, voortgebracht. Hieruit kan men dus zien wat zo'n uitspraak als die van Dubois waard is. En zo moeten de Nederlanders als schrijvers dank zij hun nationale eigenaardigheden beschaamd en be scheiden zitten op het stoepje van het internationale Huis der Letterkunde waar de cosmopolitische halfgoden welwillend en mogelijk ook neerbui gend moeten 'uisteren naar Pierre Dubois, de Nederlandse debunker. Het valt ook niet te verwonderen dat onze internationale voorlichter soms met beschaamde kaken staat. Want heeft hij niet in de rij van te presenteren coryfeeën, Boutens en Leopold verdonkeremaand, omdat zij bij ongeluk een jaar of vijf eerder zijn geboren dan Dubois' willekeurige 1875; iets wat overigens bij de naturalis tische prozaïsten geen bezwaar bleek te zijn. En vindt men in diezelfde rij niet Bloem met het traditionele etiket „eenvoud" op de borst? Even een voor beeld van die eenvoud uit diens be langrijkste bundel volgens Dubois: ..In het gestaalde leed klieft slechts een schaarde". Iets verder staat Nijhoff verwonderd te kijken, want hij wordt „bewonderd om zijn ongekende vir tuositeit en zijn fabelachtige meester schap over de taal". „Ik ging naar Bommel om de brug te zien, mompelt hij bij zichzelf. Dicht bij elkaar wachten Van Vries land en Greshoff hun beurt af. Bij Greshoff wordt ten gehore gebracht „dat er in de laatste vijf en twintig jaar niemand geweest is die zoveel ter stimulering van de literatuur, de lite ratoren. speciaal de jongeren, gedaan heeft". Best, maar waarom dan niet gesproken over de nog veel grotere in vloed van de figuur Van Vriesland, die weliswaar nooit leuke stukjes geschre ven heeft, maar het peil van de Ne derlandse literatuur via zijn kritieken en uitspraken terdege omhoog heeft gestuwd. Gelukkig moet men die voor stelling van de eenzame vijf en twin tig jaar lang stimulerende Greshoff ook niet helemaal ernstig opnemen, want Marsman stond hem terzijde „onbetwist als leidersfiguur". Onder de katholieken leefde in Marsmans tijd nog zo'n stimulerende figuur n.l. Gerard Bruning. Bij Dubois hebben we alleen Henri Bruning overgehou den. Dit boekje telt gelukkig maar 96 bladzijden. Dat ik er zoveel aandacht aan heb besteed, komt omdat het zo nadrukkelijk voor het buitenland be stemd is. Was er niet iemand te vin den geweest, die wat minder aan min derwaardigheidsgevoelens lijdt als we worden? CLARA EGGINK 5e Jaargang no- 8 Zaterdag 23 februari 1957

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1957 | | pagina 11