Een Zoeklicht
KONINKRIJK ZONDER KONING
WACHT ONGEWISSE TOEKOMST
Bij Franco's heengaan is Spanje onvoorbereid
op geleidelijke overgang naar nieuw regiem
Caiulillo steunt op
drie vrezen
v OP DE BOEKENMARKT
WOORD
VAN
BEZINNING
We moeten
onszelf blijven
HET ANDERE SPANJE (V, slot
Ook Amerikanen niet gerust....
r
Niet alleen in Spanje zelf zweeft
de vraag rond. In het Amerikaanse
Pentagon (departement van De
fensie) denken luchtmacht gene
raals aan hun vijf bases in Spanje,
die zij na delicate onderhandelin
gen hebben losgekregen in de ope
ration tiptoe (de operatie-op-de-
tenen), die bases achter de Pyre
neeën, waarheen zij voorzichtiglijk
personeel zonden, dat goeddeels
rooms-katholiek is en in ieder ge
val voorzien is van dikke handboe
ken over Spaanse gebruiken, trots
en etiquette.
In het Londense V/hitehall doemt
zij eveneens op, want in de restan
ten-uitverkoop van de Britse Mid
dellandse Zee-belangen is de grim
mige rots van Gibraltar nog blijven
staan.
En tenslotte gaat zij geheel Eu
ropa aan: het mottodat Afrika
achter de Pyreneeën begint, is door
nieuwere waarheden aangetast.
Wie na Franco? De kleine zwijg
zame generaal uit Galicië, de
staats-chef in uniform, die zichzelf
zo graag als „de schildwacht van
de Westelijke beschaving" be
schouwt, gelooft nog de tijd te heb
ben bij de voorbereiding van de af
lossing van de wacht.
Zeker Franco heeft zijn steunpila
ren: kerk, leger, Falange, de gevestigde
belangen. Zijn die niet helemaal so
lide? Welnu, hij steunt ook op drie
vrezen, binnenlands op die voor de
machtsmiddelen van een totalitair re
giem, veel sterker nog op die voor een
nieuwe burgeroorlog, en buitenlands,
op de Amerikaanse beduchtheid voor
het wereld-communisme. AI is het dan
met verlegenheid, de Ver. Staten zul
len de ene vogel in de hand verkiezen
boven de tien in de lucht: Franco
krijgt steun, militaire en economische.
En verder, zal de generaal zeggen,
werk ik aan de aflossing van de wacht.
Dat is in zekere zin waar. In 1948
werd Spanje weer een koninkrijk, zij
het dan zonder koning. Maar er kwam
een stille, wat bleke, maar intelligente
jongeman naar Zaragossa. om voorbe
reid te -orden op een verre taak:
Ju an Carlos, zoon van de eigenlijke
pretendent Don Juan. Een jongen, die
gebukt gaat onder een afschuwelijke
herinnering: door een wat ongelukkig
gehanteerd vuurwapen in zijn han
den kwam zijn broer om het leven. Hh
heeft lange tijd daarna verlangd om
in een klooster te gaan, nu heeft hi;
zich met een wereldse functie ver
zoend. naar men zegt. Hetgeen nie
wegneemt, dat de Spaanse monarchis
ten zijn vader op de troon wensen
Don Juan. een man in de kracht var
zijn leven, die men beter opgewassen
acht tegen de moeilijke taak om de
monarchie geliefd te maken in het
Spanje, waar zij door de massa zo lang
is vereenzelvigd met kerk en groot
grondbezit, gezien als vriend van de
rijken en onverschillig jegens de ar
men.
Geen vette kluif
Koninkrijk zonder koning: ook in de
nieuwe wetsontwerpen omtrent Fran
co's opvolging, die nu in voorbereiding
zijn, heeft de Caudillo zich het alleen
recht voorbehouden om naar eigen
goeddunken te beslissen over het tijd
stip. waarop een koning weer op de
troon van Spanje zal zetelen. Die wets
ontwerpen vormen belangwekkende
lectuur, maar geen erg verhelderende.
Al komt daarin wel duidelijk naar
voren, dat zij niet beogen van Span-
Het nieuwe Spanje: koud en verlaten staat
aan Madrids stadsgrens het monument voor
de nationalistische overwinning.
ten in die erop duiden, dat Franco on
verzoenlijke groepen in evenwicht
poogt te houden door - overigens te
genstrijdige - beloften voor de toe
komst. En verder ontkomt men niet
aan het vermoeden, dat hij geen en
kele van die groepen reeds thans
daadwerkelijk op de opvolging durft
Het echte Spanje: op de trappen van liet Cortes-gebouw
(het parlement) doet een bedelaar zijn middagdutje. Een
Spaanse bedelaar en dus een koning op eigen kracht,
een mens!
Wat zal dat ..manana". wat zal die
morgen, die uiteindelijk komen moet,
brengen? Een nieuwe generaal, die het
Franco-regiem nog een eindweegs zal
voortzetten? Het is mogelijk. Een mo
narchie, die het middelpunt van een
Spaanse verzoening zal zijn? Het lijkt
niet waarschijnlijk. Een monarchie, die
onder Franco's voorwaarden aan de
macht komt. zou een slecht begin ma
ken. Geen Juan Carlos dan. maar Don
Juan, die op eigen kracht de troon zou
bereiken? Niet onmogelijk, maar de
liefde van het volk. die hij zou moeten
verwen-en, zou door de maag moeten
gaan en Spanje's economische omstan
digheden laten geen snelle verhoging
van het levenspeil toe zonder giganti
sche buitenlandse hulp van het Wes
ten. dat al naar honderd kanten moet
helpen. Een monarchie slechts als
overgangsstadium naar een nieuwe re
publiek? Het zit er in, maar welk een
spanningen en onzekerheden zal dat
meebrengen in een volk dat niet klaar
is voor geleidelijke overgang!
Huivering wekke rtd
Men heeft Spanje's Caudillo veel
verwijten gemaakt, waaronder ook on
gerechtvaardigde. Onpartijdig bezien,
zou men het misschien kunnen prij
zen voor het feit. dat hij, zij het na
een bloedige burgeroorlog en op dicta
toriale wijze, maar daarna eigenlijk
toch met een minimum aan hardhan
dige middelen, over een lange periode
kalmte heeft gebracht in een onrustig
land. Dat hij de verleiding heeft weer
staan om Spanje aan de kant van de
as-mogendheden in de oorlog te bren
gen. is (ook voor het Westen) vermoe
delijk zijn grootste verdienste geweest
Of dit alles op zal wegen tegen hel
huiveringwekkend gevaar, dat een op
zijn heengaan onvoorbereid land re
gelrecht op nieuwe conflicten lijkt aan
te koersen, is een vraag, die alleen de
toekomst kan beantwoorden. Maar het
is een benauwende vraag!
Willem Enzinck. „Griekenland,
Europa's laatste paradijs". -
W. Gaade, Delft 1956.
Bob TademaSporry. „Geluk
kig Libië". - Elsevier, Am
sterdam 1956.
Naar aanleiding van de bespreking
van Jan Engelmans bescheiden boekje
„Tweemaal Apollo. Brieven uit Grie
kenland" (Spectrum 1955) zijn mij
enige opmerkingen ontvallen over het
toenemende internationale toerisme en
de daarmee gelijke tred houdende be
langstelling voor het lezen en schrijven
van reisverhalen in Nederland. Tussen
twee haakjes, als wij dan tóch zo cos-
mopolitisch geneigd zijn. zouden wij
dan maar weer niet fatsoenlijk „tou
risme" gaan schrijven in plaats van die
zotte vernederlandsing van een inter
nationaal woord? Wij willen niets lie
ver dan de landsgrenzen doorbreken,
maar een z.g. vreemd woord gebruiken,
dat kunnen wij niet over ons provin
ciale hart verkrijgen. En zo nemen wij
dan met de ene hand weer terug wat
wij met de andere geven.
In dat artikel heb ik bijwijze van
terzijde, de vrees uitgesproken, dat de
kennis van vreemde landen er door die
gemakkelijke bereikbaarheid niet op
vooruit zal gaan en dat de Nederlandse
reisbeschrijving de goede uitgezon
derd in haar vlucht er ook niet
beter op wordt. Dat de Nederlander,
introvert als hij over het algemeen
is, moeite heeft met het persoonlijk
reageren op eerste indrukken, is
hem niet kwalijk te nemen, maar
indien hij zich aan het schrijven
zet om anderen deelgenoot te maken
van het ervarene dan moet men hem
wel kwalijk nemen, dat hij niet op on
derzoek uitgaat bij buitenlandse col
lega's om vergelijkenderwijze te zien,
dat zijn sop de somptueuze kool van
de uitgave niet waard is. Want aan de
uitgaven zal het in Nederland niet lig
gen. De twee reisbeschrijvingen, die
hier genoemd worden, zijn beide zeer
fraai uitgegeven boekwerken. Maar
helaas, de kloeke banden, de mooie uit
voering, de aantrekkelijke omslag, de
goede foto's zijn evenzovele vlaggen,
die de lading moeten dekken. En aan
gezien ik nog altijd van het standpunt
uitga, dat een boek er in de eerste
plaats is om gelezen te worden, kan ik
deze bijko istigheden wel waarderen,
maar ik geef de voorkeur aan een
eenvoudige uitgave van een interes
sante tekst.
Als ik deze twee reisboeken naast
simpele drukjes zoals „Jesting Pilate"
van Aldous Huxley, „Fountaine in the
Sand" van Norman Douglas of „Jour
ney without maps" van Graham Gree
ne, alle drie herdrukt als goedkope
reeksboekjes, dan blijkt dat deze
auteurs niet alleen de moeite hebben
genomen hun stijl te verzorgen, maar
ook dat zij iets te vertellen hebben,
dat essentieel is en conclusies kunnen
trekken, die algemene geldigheid heb
ben. Men leze eens Huxley's indruk van
Port Said, nog geen anderhalve pagina
lang, of zijn uiterste korte schetsen
over Bombay van dezelfde lengte. Dan
zal de lezer de schrik om het hart slaan
als hij Enzincks ruim 200 bladzijden,
met conventionele, hoewel bescheiden,
opmerkingen over Griekenland onder
ogen krijgt. Breedsprakig en uitvoerig
vertelt hij hoe hij dit land gezien heeft
door een provinciale Nederlandse bril
men zie het eesprek over de Griekse
man-vrouwverhouding of de beschrij
ving van een huis van slechte zeden
(alsof men daarvoor naar Athene
moet!). Moeizaam worden de ervarin
gen aangevuld met schoolkennis, met
inlichtingen over busdiensten (215),
met lange aanlopen in gesprekvorm om
te komen tot een onnozele anecdote
(15-19) en verontwaardigd geschool-
meester over zo'n oude koe als het
meenemen van enige Parthenondelen
naar Engeland door lord Elgin (1766-
1841). Wat deze geschoktheid van de
auteur betreft, als men zich boos moet
gaan maken over het gesol met kunst
werken door alle eeuwen heen, dan
heeft men werkelijk geen leven. Boven
dien heeft de Nederlander zeker geen
recht zich bij dergelijke aangelegen
heden op de borst te slaan. In een
zeker museum in Leiden staat zo het
een en ander dat persé in Egypte
thuishoort en wat heeft de Nederlandse
Staat gedaan met de unieke verzame
ling schilderijen van koning Willem
II? Naar het buitenland verkocht,
aangezien wfj daar in de vorige eeuw
evenmin belangstelling voor hadden
als die Grieken voor hun Parthenon.
Zoals Enzinck niet vrij te pleiten is
van een zeker geschoolmeester, zo
heeft mevrouw Tadema het gezocht in
de schooljongensachtigheid. Zij slaat
de zelfverzekerde toon aan van de leer
ling van een middelbare school, die
voor het eerst is ingewijd in zaken,
waarvan hij veronderstelt, dat de fa
milie thuis niet op de hoogte is. Bij
deze mentaliteit is haar stijl aange
past, zodat het geheel toch niet on
vermakelijk is geworden. Meestal leest
men wel geamuseerd in dit mengsel
van fris enthousiasme en eigenwijsheid
en men schudt maar eens met het
hoofd, wanneer de schrijfster na twee
en halve maand reizens oordelen velt
over toestanden, die zij onmogelijk kan
overzien. Zo is het mij niet duidelijk,
waarom de komst van Egyptische ju
risten, technici en leraren in het vrije
Libië nu juist de Engelsen een doorn
in het oog moet zijn <pag. 40-41), Ten
zij dan omdat deze Engelsen toevallig
weten wat de gemiddelde Egyptische
gestudeerde waard is en dus de ver
zuchting slaken „Allah spare Libiè" bij
iedere Farao-zoon, die het land bin
nenkomt. Maar dat bedoelt mevrouw
Tadema kennelijk niet. Verder hoopik
dat althans deze geleerden niet aan
El Azhar gestudeerd hebben, maar aan
de Egyptische of aan de Amerikaanse
universiteit, beide gevestigd in Cairo.
El Azhar is een overwegend theologi
sche universiteit en daar is bij mijn
weten nog geen verandering in ge
komen. Kwaadaardig wordt zij be
paald bij haar gemoraliseer over
Alexandrine Tinne in het hoofdstuk
„Dood van een freule". Deze vrouw was
in haar tijd en in haar omgeving een
grote merkwaardigheid, iets wat me
vrouw Tadema in deze tijd niet is, nu
zij hetzelfde doet als wijlen Alexan
drine, namelijk reiz enuit reislust. En
dat de Justitie in Tripoli „niets deed"
aan de moord op deze avontuurlijke
jonge vrouw, is ook al niet juist. De
Justitie deed een heleboel, maar op de
wijze der Oosterlingen, die in een ge
val, waarin zij iets niet wilden doen,
tijd noch kracht sparen bij het sprei
den van rookgordijnen.
Hoewel wij dus „Gelukkig Libië" met
een flinke korrel zout moeten genieten,
is het toch geen onvermakelijk boek
en de foto's zijn heel mooi; iets wat
van de tekeningen van Otto van Rees
in „Griekenland" niet gezegd kan wor
den.
CLARA EGGINK.
was aan de reconstructie van Rot
terdam.
Een vooraanstaand Australisch
journalist, die een studiereis door
Nederland maakte, kwam tot de
conclusie dat zijn land alleen maar
dankbaar mocht zijn als het men
sen uit Nederland zo ukunnen aan
trekken.
Nu kan het het ook reusachtig
gevaarlijk zijn om deze dingen te
overdenken en tot elkaar te zeggen.
Geen Nederlander bewijst zijn land
een goede dienst, als hij met zijn
neus in de wind en met het gevoel
van „hier ben ik, zo'n uitstekende,
goedgeschoolde Nederlander jui-
lie mogen blij zijn dat ik er ben" in
den vreemde voet aan wal zet. Hij
zal iets daarvan alleen maar kun-
landgenoten zich hals over kop in
het Australische leven willen stor
ten. Ik hoor nogal eens mensen
zeggen, dat ze zo gauw mogelijk
Australiër willen worden en de
Australische manier van leven wil
len aanvaarden. Ik geloof dat wij
royaal de hand moeten reiken aan
de nieuwe en anders geaarde men
sen, die we in den vreemde ont
moeten. Het zal ook wel onze plicht
zijn ons op den duur te laten na
turaliseren, als we ons blijvend er
gens anders vestigen. Wij mogen
immers niet meegenieten van de
goede dingen van een land als we
niet bereid zijn mede-verantwoor
delijk te zijn voor de hele gang van
zaken in dat land.
Maar We moeten onszelf blijven!
Als ik er ooit toe kom om van na
tionaliteit te veranderen, zal ik in
mijn hart toch altijd Nederlander
blijven. Ik wil graag kritisch blijven
ten opzichte van de minder goede
eigenschappen van ons volk, maar
tegelijk ongelooflijk dankbaar voor
de goede eigenschappen. Onze zin
voor gezelligheid, voor familieleven,
voor stoere arbeid, ons zich-niet-
laten-terneerslaan door tegenspoed,
zijn inderdaad onmisbaar. Ik he'o
daarom, wanneer de problemen van
de aanpassing ter sprake kwam, al
tijd gezegd: „Geef ons de gelegen
heid onszelf te blijven. Geef ons de
kans om binnen het geheel van uw
kerkelijk leven onze eigen geeste
lijke tradities te bewaren. Vind het
toch niet erg als we onder elkaar
onze eigen taal gebruiken. Of als
we ervan houden in onze moeder
taal onze psalmen en gezangen te
zingen. En naai- het Evangelie wil
len luisteren in de taal van onze
kinderjaren. Nu is het verblijdend,
dat toonaangevende Australische
figuren dit gaan accepteren. Wjj
moeten en mogen onszelf blijven.
Hier thuis èn als Nederlander in
den vreemde. Dat hoeft geen hoog
moed te zijn of chauvinisme.
Wij mogen dankbaar zijn voor de
geestelijke schatten, die wij op het
kleine hoekje grond aan de mond
van Europa's grote rivieren van de
God der volkeren hebben ontvan
gen.
M. W. J. Geursen,
Herv. predikant te Melbourne
tijdelijk hier te lande.
Het oude Spanje: een dorpje in, de zon.
(Van onze rel&redacteur)
„Het is een zeer slecht regiem", zei de eigenaar van het kleine
wijkkroegje in Valencia, dat door één kale gloeilamp kil werd verlicht.
Hij wachtte even en zei toen: „maar het is misschien het beste dat
Spanje kon hebben". Toen keek hij door de beregende ruiten naar de
donker glimmende straten en zuchtte: „En wat zal er gebeuren als
Franco weggaat?" hij schonk klokkend een nieuw glas donkerrode
rioja in, schoof een paar kleine schoteltjes met olijven en ansjovis op
de toonbank, trok zijn schouders op en zei: „quien sabe?" (Wie weet).
Inderdaad, wie weet het antwoord op het probleem-Spanje, dat
deze eenvoudige man in vijfentwintig woorden nauwkeurig op tafel
had gelegd Een merkwaardige tegenstrijdigheid: het regiem is niet
goed genoeg, maar beter dan vele kwade mogelijkheden. En een
beslissende, maar voorlopig onbeantwoorde vraag is: wat en wie na
Franco
Een vraag, welke Spanje bezig houdt van het povere Estremadurc
tot de welige kust van Valencia, van het vreemde Baskenland tot he
trots en hard Castilië, van het kleurig Andalusië tot het wrokkend
Catalonië.
MIJN vrouw en ik zijn samen
naar het Concertgebouw in
Amsterdam geweest. We had
den al jaren geleden tegen elkaar
gezegd: „Als we nog eens in Neder
land terug komen, moeten we stel
lig niet vergeten op een avond het
Concertgebouworkest te beluiste
ren". En zo togen we een paar
weken geleden op een donderdag
avond naar de hoofdstad om aan
ddt voornemen gevolg te geven. Ik
was wat moe door alle besprekingen
en vergaderingen, maar toen ons
orkest de ouverture „Euryanthe"
van Weber inzette, verzonken alle
emigratie-problemen in het niet en
werd ik alleen maar meegenomen
door deze unieke manier van mu
siceren. Er werd met zo'n drift en
toewijding muziek gemaakt, dat we
de adem inhielden. Het is verruk
kelijk om naar die vijftien eerste
violen te kijken, die zo prachtig ho
mogeen van klank, en als één man,
met vijftien vermenigvuldigd strij
ken. En dan de punctualiteit en de
hartstocht van de inzetten. Ik zou
zo nog wel een poos door kunnen
jubelen. Over de Nederlandse solist
Cor de Groot, die een pianoconcert
van Beethoven speelde en over de
sublieme wijze waarop het orkest
een hypermodern werk als dat van
de Amerikaanse componist William
Schumann vertolkte. Ongelooflijk
knap speelden toen de blazers en
slagwerkers hun partijen. Het Con
certgebouworkest vertegenwoordigt
op ongeëvenaarde wijze onze Ne
derlandse cultuur.
Ik kan me ook wel begrijpen dat
Georges Duhamel, de Franse dok
ter-schrijver onder de indruk is van
ons cultureel kunnen en ik ben het
vooral met hem eens als hij spreekt
over de dankbaarheid en de inge
togenheid van de Nederlander en
over de intimiteit van zijn gezins
leven.
nen duidelijk maken door jaren
lange trouwe arbeid, door zyn hele
levenshouding en door zijn vaste
wil om van zijn nieuwe naburen zo
veel mogelijk te leren.
Het gebeurt nogal eens dat ik me
moet schamen voor mijn landge
noten. Toen ik eens een keer als
tolk optrad in een rechtszaak, waar
bij enkele van onze landgenoten be
trokken waren, zei een van de
Australische advocaten tijdens de
pauze tot me: „Jullie zijn bekwame,
hardwerkende mensen, maar jullie
hebt de naam dat je ook „trouble
makers" (ruziemakers) bent". En
daarin had hij niet helemaal on
gelijk.
Al met al stuit het me toch altijd
tegen de borst, als ik merk dat onze
je een constitutionele monarchie te
maken.
De regeringschef zal niet verant
woordelijk zijn jegens de Cortes, het
parlement, maar slechts jegens het
staatshoofd.
De bevoegdheden van de Cortes zijn
trouwens vrijwel nihil, verzinken al
thans in het niet bij degene, die aan
de Nationale raad van de Falange zul
len worden toegekend, die een soort
..Opperste Sovjet" moet worden. Reeds
thans moet Franco de Falange. die
moppert over gebrek aan taak en to
tale ineenschrompeling vreest, een vet
te kluif voor de toekomst voorhouden.
Maar is het een vette kluif?
Traditionalisme
Het wetsontwerp op de reorganisa
tie van de Falange. dat het ontwerp op
Franco's opvolging vergezelt, toont een
ander beeld. De Falange wordt ge
splitst in „geaffilieerde leden" en „mi
litanten".
De eersten leggen slechts een eed
van trouw af en mogen stemmen, de
tweeden moeten in actieve dienst van
de beweginge treden en kunnen geko
zen worden. Het addertje in het gras:
alle officieren en onderofficieren van
het leger worden automatisch geaffi
lieerd lid. maar kunnen bovendien uit
hoofde van hun functie gekozen wor
den in de Nationale Raad van de Fa
lange.
Volgt men daarbij de bepaling, dat
slechts 75 leden gekozen worden en de
andere 75 door het staatshoofd be
noemd zullen worden uit de kringen
van leger, kerk en adminstratie. dan
kan men die Falangisten geen ongelijk
geven, die zeggen dat Franco de Fa
lange wil „verdrinken" met beroepsmi
litairen. Dat hoeft geen verbazing te
wekken, in wezen is Franco geen Fa
langist. geen fascist zo men wif, maar
traditionalist, behoudend militair uit
de bourgeoisie, verdediger van orde en
gevestigde belangen. Ën uit die ge
zichtshoek kan hij slechts op het 1 e-
g e r vertrouwen.
„Man-met-eeir-ierding"
Zijn deze wetsontwerpen werkelijk
een ernstige poging om Spanje's bran-
dendste probleem op te lossen? Ik
twijfel eraan. Er zitten teveel elemen-
Het is niet alleen maar de „Man
chester Gugrdian", die ae na-oor-
logse opbouw van Nederland prijst
en ons land een voorbeeld voor
Europa noemt. Wat Nederlanders
na de oorlog in Indonesië en ook
op ons eigen zeer beperkte grond
gebied gepresteerd hebben, is wer
kelijk indrukwekkend.
Ik herinner mc een hele pagina
in het grote avondblad van Mel
bourne, „The Herald'", dat gewijd
voor te bereiden uit vrees, dat zijn ei
gen afscheid daardoor verhaast zou
worden. En de Caudillo wil nog niet
weg. niet zozeer uit machtszucht als
wel wegens het gevoel, dat hij een man
met een zending is.
En zo rekt hij, stelt hij uit. Het
eeuwig „manana" (spr. uit: majana),
het „morgen is nog vroeg genoeg", be
heerst nu ook Spanje's grootste vraag,
het probleem dat geen uitstel lijkt te
kunnen velen.