IN KAMER
TUIN
De Koning stierf gelukkig,
omdat hij een opvolger had
Op post
aan 't IJsselmeer
D
ZATERDAG 3 NOVEMBER
WEKELIJKS BIJVOEGSEL
PAGINA 2
Bewogen Leven
Hij had diens grote gaven
tijdens zijn ziekte ontdekt
Kijkjes in de Natuur
Tuchtigde zijn zoon, terwille van 't volk
De jonge Kroonprins sprak dagen lang geen woord. Hij had zijn vriend zien vallen,
door zijn schuld. Hij had de toorn van een vorst gezien, en ondervond die zelf aan
den lijve.
Heeft ooit een mens zo'n harde leerschool gehad als deze Bestemd om eens
Koning te worden, was hij nu de minste in het ganse Rijk. Als een misdadiger zat hij
gevangen. Hij had niet eens mes of vork ter beschikking. De Koning was bang, dat
hij zelfmoord zou plegen.
Gruwelijk was het zo'n vader te hebben. Hij. de Kroonprins, wilde léven. Hij wilde
muziek horen, zelf wilde hij spelen Hij wilde toneelstukken zien, hij wilde lezen, lezen,
anders lééfde hij niet. Hij wilde een weg vinden voor alles wat in hem leefde, en dat
was veel.
Was de dood niet veel aantrekkelijker dan dit lijden? En als hij uit zijn kerker
verlost zou worden, wat dan? Zijn vader zou van hem een bekrompen plichtdoener
willen maken. Een man met loden ernst, die langs het enge weggetje moet gaan van
bekrompen burgerdom. Die moet geloven wat de Staatskerk zegt, die moet veroor
delen wat de Staatskerk veroordeelt, die moet denken zoals anderen dat van hem
verlangen, die nooit zichzelf kan zijn.
WAT is er in deze cel geboren?
Hij kreeg geestelijken op bezoek, die met hem
spraken over ..de ware leer". Zij stonden verbaasd
van zijn kennis en van zijn ernst. Was dit dezelfde die
de mensen de „lichtzinnige" noemden? Zij vonden een
mens die veel gedacht had over het leven, die de beste
bedoelingen had met zijn medemensen, diedingen
kon zeggen waarmee zij zaten
Teruggeworpen op zichzelf kwam hij tot inzicht in
zichzelf. Zijn vader, in al zijn bekrompenheid, die zijn
zuster had mishandeld, die haar met de volle vuist in het
gezicht had geslagen, die anderen had laten tuchtigen
aan den lijve, die weer anderen verbannen had, in zijn
toorn, omdat ze vrienden waren geweest van hem, de
zoon, zijn vader, was toch een groot man. Omdat hij
regeerde zonder aanzien des persoons, omdat hij ontbe
ringen leed, terwille van zijn volk, omdat hij zo zuinig
was als een vrek, terwille van zijn volk.
EN toch, hij gruwde van die grootheid. Hij zou niet
zo kunnen leven als zijn vader. Hij zou nooit zó zelf
bewust het smalle pad kunnen bewandelen, dat on
omstotelijk naar „de Waarheid" voerde.
De zoon spuwde op die waarheid. Niet omdat ze in
wezen slecht was, maar omdat ze alle andere waarheden
vernielde.
Het was hem te ruw en te grof. Nee, als hij ooit uit de
gevangenis zou raken, als hij ooit aan de macht zou
komen, dan zou in zijn Rijk een ieder zalig mogen worden
op zijn eigen manier. God heeft zich niet alleen geopen
baard aan de geestelijken van de Pruisische Staatskerk.
God is oneindig veel groter dan welk mens ook. Niemand
kan Hem volledig verstaan.
Als hij ooit uit de gevangenis zou komen en Koning
worden, dan zou hij beginnen met de pijnbank af te
schaffen, dat gruwelijk instrument, uitgevonden om „de
waarheid" aan het licht te brengen. Hij, de gevangene,
wil bij dat licht niet leven en zijn volk mag er niet bij
leven.
Maar zij die hem bezochten zeiden: „Buig het hoofd,
Prins, opdat ge weer in het volle leven terug kunt keren.
Uw vader is in staat U hier jaren gevangen te houden."
E jonge Frederik boog zijn hoofd. Welke kans had
hU ook anders? En bovendien, de verwijten van zijn
vader waren niet helemaal ongegrond. Hij hield zo
van het leven, van het volle, uitbundige leven. Hij had
in de ogen van de Koning menigmaal zijn plicht ver
zaakt. De Koning kon niet geloven dat liefde tot de
Kunst, de Wetenschap een Koning ooit te pas zou kun
nen komen.
De Koning had aan Holland een professor geweigerd,
doodeenvoudig omdat datzelfde Holland hem nog nooit
een lange soldaat had geleverd voor zijn reuzengarde.
De Kroonprins begreep, dat de zwakte en de kracht van
zijn vader lagen in de blindkappen die hij zichzelf had
voorgedaan. Naast die afschuwelijke, burgerlijke een
zijdigheid, stond ook iets anders: plichtsbetrachting.
De Kroonprins beloofde beterschap. Toen kwam hij
vrij. Men moet niet denken dat hij onmiddellijk weer
aan het Hof kwam. Eerst zou hij een leerschool door
moeten maken, opdat hij later geschikt zou zijn voor
Koning. Die leerschool bestond alleen maar in het leren
van administratie en het lezen van stichtelijke boeken.
IN Küstrin kwam Frederik op het kantoor van de
Domeinen terecht. Hij kreeg de minste plaats, hij
werd de onaanzienlijkste dienaar. Muziek mocht hij
niet horen, zijn luit was hem ontnomen. Stichtelijke
lectuur in zijn vrije tijd. Vreselijke lectuur voor hem. Al
dit burgerlijk, zelfbewust gebazel. In die lectuur stond
een veroordeling van anderen. Nergens was een grote,
originele gedachte.
Zijn vader kwam over. Hij viel hem ten voet. Dat was
zo de gewoonte in die dagen. De Koning knorde van
tevredenheid, toen hij merkte dat zijn zoon vorderingen
in de administratie had gemaakt. Hoe de Kroonprins over
de politiek dacht, vroeg de vader hem niet.
De Kroonprins sprak met achting over administratie,
over het werk van de Koning dus. Dat deed de vader
onuitsprekelijk goed. Zijn zoon had begrepen dat er in
het Rijk van zijn vader geen penning verkeerd werd
besteed.
Wel brieste de vorst nog zijn ergernis uit en deed hij
de zoon nog allergruwelijkste verwijten over het verleden,
doch het was meer gewoontegeblaf dan heilige veront
waardiging.
Weldra zou de Prins de vrijheid krijgenom op
nieuw een slachtoffer te worden van de politiek van zijn
vader.
OP een dag had de Koning besloten dat de Kroon
prins trouwen zou, hjj kon dat het best doen met
Elisabeth van Brunswijk, die nog geparenteerd was
aan de Habsburgers. Hij schreef aan zijn zoon dat ze
niet mooi en niet lelijk was, zeer ingetogen, bescheiden
en godvruchtig.
Toen Frederik dit schrijven las verbleekte hij van
woede. Wie zou nu bepalen hoe hij het best gelukkig
zou kunnen worden, zijn vader of hij? Hij kon hemel
en aarde bewegen, het hielp hem niets. En als er een
soort mensen was aan wie de Kroonprins een hekel had,
dan was het aan hen, die niet mooi zijn en niet lelijk,
die zeer Ingetogen zijn en zeer godvruchtig.
Nee, dergelijke mensen kunnen toch niet van muziek
houden, van dans, van spel, van toneel? Dergelijke men
sen zijn toch eigenlijk, door hun gebondenheid, geen
mensen'? De mens moet zich toch vrij kunnen gevoelen,
opdat bij de gaven, hem door de Schepper toevertrouwd,
ontwikkelen kan?
Het werd de jonge Frederik zwaar om het hart. Zijn
woedde ontlaadde zich in humor. Hij schreef aan zijn
vertrouwde vrienden wat hij ervan dacht. Bijtende
satyren waren zijn brieven. Weer moest hij kiezen, de
gevangenis Küstrin of het huwelijk. Hij koos het laatste,
en toen hij zich eindelijk gebogen had gaf zijn vader
hem het slot Rheinsberg. Daar mocht hij zelf een kleine
hofhouding vormen, daar mocht hij zichzelf zijn, onder
één voorwaarde: naast zijn vrouw.
ELISABETH VAN BRUNSWIJK was toch anders dan
hij zich haar had voorgesteld. Wel bezat ze geen
sprankelende humor en brede ontwikkeling, doch ze
was lieftallig en deed haar uiterste best het de Prins naar
de zin te doen.
Deze eerste jaren zfln gelukkige jaren geweest. Al
groeide er geen diepe genegenheid tussen hen, hun huis
werd een „huis des lichts." Concerten werden er gege
ven, lezingen gehouden. Levendig werd er gediscus
sieerd. De Kroonprins was een charmant gastheer, in
wezen was hij meer Fransman dan Pruis. Hier, op
Rheinsberg verdiepte hij zijn kennis, studeerde hij
filosofie, kwam hjj tot de overtuiging dat de Koning
geen plaatsvervanger van God op aarde is, doch de
eerste dienaar van de Staat. Hoe kan een mens, vol
fouten, plaatsvervanger zijn van een Macht, die men
zich als volmaakt denkt?
Nee. de Koning ls de eerste dienaar van de Staat. Hij
correspondeerde met Voltaire, met andere beroemd
heden, hij vormde zijn geest en daardoor een mening
omtrent zijn toekomstige taak.
Hoe zwaar hij ook wel eens gezondigd mag hebben
toen hij later Koning w^.s, in wezen is hij zijn beginsel
altijd trouw gebleven. Welk een gedachte voor die tijd:
in mijn Rijk mag een ieder op zijn wijze zalig worden!
Betekende dat niet dat boven al de godjes van de
mensen de Grpte God leefde?
DE Koning werd ziek. Maar hij deed zijn plicht. De
Koning werd invalide, hij deed destemeer zijn plicht.
In een rolstoel liet hij zich voortbewegen, om die
dingen te kunnen doen die des Konings zijn.
Doch op een dag voelde de dokter van de reuzengarde
hem de pols en keek bedenkelijk. De Koning, die toen
op een rustbed lag blafte: „Zeg mij maar hoe lang het
nog duurt." De Koning hijgde toen hij sprak. Ook deze
morgen had hij nog weer ambtenaren gecontroleerd. De
lange dokter van de reuzengarde keek zijn Koning aan.
Het gezicht van de Koning was iets blauwig. „Niet lang
meer, sire, nog enkele uren."
„Dat is niet mogelijk", mopperde de Koning, omdat
het in strijd was met zijn program. „Kijk, ik kan mijn
vingers nog bewegen."
De dokter van de reuzengarde knikte vriendelijk en zei
niets. De Koning had eigenlijk alles al geregeld, met God
en de mensen. Hij was immers een goed administrateur.
Alleen had hij zijn paarden nog niet onder zijn vrienden
verdeeld. Dat zou nu gebeuren, terwijl hij erbij was. De
dokter van de reuzengarde had immers gezegd, dat het
einde naderde
De vorst van Anhalt Dessau koos in zijn verbouwereerd
heid een knol. De Koning berispte hem en wees hem een
ander paard aan.
WAT zou zo'n groepje vogelvrin
den toch bezielen, dat op een
zaterdagmiddag uit liefhebberij
naar het noordelijke randje van de
Veluwe trekt, waar het op zijn verza
melpunt, een kampeerhuisje ergens
aan een spoorlijn, beslist niet op veel
gerief behoeft te rekenen en waar het
bovendien nog in de grauwe, koude
ochtend vroeg moet opstaan. Nog wel
op een tijd, dat de gemiddelde burger
zich nog eens lekker omdraait en
mompelt: „Ze kunnen me nog veel
meer vertellen".
Wat voor geheimzinnigs trekt die lui
naar zo'n kazerneachtig geval van ste
nen muren en ijzeren britsen boven el
kaar en doet zè een haastig ontbijt
plus een mok thee op dat vroege uur
zonder vijven en zessen op de koop toe
nemen?
Het merkwaardige is, dat je er niet
naar vraagt. Je bent er en je doet mee,
heel eenvoudig. Als er een hel ver
lichte trein met mistsignalen en al om
half zes komt langs denderen, ben je
onmiddellijk klaar wakker, er knipt
een elektrisch licht aan en nou! dat
is dan het sein voor de algemene op
stand. die tenslotte na veel gemeen
schappelijk watergeplas, heen en weer
gedraaf en gepak eindigt in een aan
dachtig gebogen zitten over een land
kaart, waarop de observatieposten wor
den uitgezet.
Want het is immers oktober! Trek-
vogelmaand! En er moeten toch, ge
trouw aan een traditie van jaren,
waarnemingen worden gedaan, die de
wetenschap weer een stapje nader
brengen tot de kennis van dat grote
geheim, het mysterie van de trekbe-
wegingen der vogels!
Ieder jaar staan ze opgesteld op de
„strategische" punten, waarlangs die
trek zich beweegt, iedere oktober
maand ontmoeten ze elkaar weer, de
enthousiastelingen, die vrijwillig dit
werk verrichten en het nog een voor
recht vinden ook, dat ze het mogen
doen, op dat vroege uur van een
herfstdag, buiten in het open veld.
HET zoeken van een observatiepost
is op zichzelf al iets prettigs. Niet
dat het plezierig is, in de mist te
rijden, maar de eventuele tegenliggers
liggen* nog op één oor, dus op de weg
hebben we het rijk alleen. Dat dachten
de egeltjes ook, die we, op de weg pas
seren, doodgereden, de stakkers. Door
Putten voert ons de weg, Harderwijk
ligt er als een schone slaapster, een
beetje nevelig en saai, en dan zoeken
we de buitenweggetjes. De auto bokt
over een kuil, dartelt langs een mod
derplas en huppelt dan vrolijk over
een karrespoor, waar een gletsjertong
door heen moet zijn geschuurd. Of de
tractor van de melkende boer daar
ginds achter dat weidehek. Die is ons
dus voor geweest. We roepen hem aan.
Z'n koe kijkt ook om. „Waar of het
IJsselmeer is? Dat is daar, vlakbij!"
«s
Een armzwaai naar een verte, die zich
achter een mistgordijn aan ons oog
onttrekt. O, dus dat is het IJsselmeer,
daar achter die koeien en al dat prik
keldraad.
De auto is uitgezucht, we staan in
de frisse ochtendlucht, waar het stil
is. Zo stil, dat je de zachte geluiden
van boven de mist trekkende vogeltjes
kunt horen, fijne stemmetjes, waar
mee het verspreide grut elkaar op de
hoogte houdt, stemmetjes waarnaar we
met aandacht luisteren.
Onze kijkers hebben we getrokken,
papier en potlood wordt gereedgehou-
den en een kompasje completeert het
geheel.
En nu maar speuren, met ogen en
oren de ruimte afzoekend, proberen de
hinderlijke mist te doorboren, op zoek
naar alles, wat zich met snelle wiek
slag boven het mistdek voortspoedt.
MAAR direct daarop kreeg hij het benauwd. De lange
dokter stond erbij. Er kwam ook een geestelijke,
die voor de Koning bad. En de Koning bad ten
slotte zelf ook. HU stierf héél dapper.
„Mün God, heeft hg gezegd, ik sterf gelukkig nu ik
zo'n opvolger heb." Tijdens zijn ziekte had hU de grote
gaven van zijn zoon ontdekt.
De oude Koning was gestorven. Hij was er diep van
overtuigd, dat er in het RUk Hiernamaals een vorst
regeerdezoals hg. maar dan volmaakt
VOL-MAAKT.
Hg had zgn zoon getuchtigd, terwille van zjjn volk.
De Heer der Heirscharen had zgn Zoon geofferd ter
wille van het mensdom.
REIN BROUWER.
IPMi
De Kalanchoe in volle bloei.
Nu bloeit dat aardige vetplantje met
de mooie rode -bloempjes; het is een
ideaal kamer-plantje, omdat het niet
veel ruimte in beslag neemt. In de
smalle vensterbank kan -het ook ge
plaatst worden. Het is een goedkoop
plantje en men kan er jarenlang ple
zier van hebben, want overhouden is
ook heel goed mogelijk. De eigenlijke
bloeitijd van dit plantje valt pas in
het vroege voorjaar, doch de handige
bloemist heeft er een kunstje op ge
vonden dit p-lantje nu al in bloei te
kweken. Misschien heeft U er nog
nooit van gehoord: er zijn korte- en
langedag-planten en de Kalanchoë
groeit in streken waar de dagen korter
zijn dan bij ons. Het gevolg is dat ze
daar eerder gaat rusten en zich gaat
voor-bereiden op het vormen van de
bloemknopjes. De bloemist aapt nu de
natuur hier een -beetje na en verkort
het daglicht voor dit plantje. In augus
tus pleegt hij tegen 's avonds vijf uur
dubbele -rietmatten uit te rollen en hij
zet de planten dan in het donker tot
de volgende morgen acht uur. Dat
houdt de man dan drie weken vol en
het plantje verkeert in de mening dat
het nu moet gaan rusten en gaat dan
enkele weken later al bloemknopjes
vormen. U ziet wel: dat is een eenvou
dig kunstje en het kost lang niet zo
veel geld als vervroegen door middel
van kunstmatige warmte. Wie nu zelf
zo'n plantje heeft, kan dat volgend
jaar augustus ook wel eens proberen,
doch zorg dat er dan geen licht bij
komt.
Ik heb U al gezegd: het is een vet
plantje en dus moet er rekening mee
gehouden worden ten opzichte van de
watervoorziening. Het mag wel voch
tige potaarde hebben, d-och overdrijf
het gieten beslist niet. Een normaal
verwarmde kamer is voor -haar te veel
van het goede; de bloei zou ook te snel
verlopen. Een matig verwarmd vertrek
is al meer dan voldoende. Na de bloei
kan men de te lang uitgegroeide
scheutjes wel een eindje terug snoeien
en dan zo koel en zo licht mogelijk
plaatsen, doch welvorstvrij houden.
Vroeg in het voorjaar kan dan al ver
pot worden. Voor dit doel gebruikt U
liefst voedzame bloemistengrond. In
de zomermaanden voldoet het plantje
best indien het met de pot en al op een
zonnig en beschut plekje in de tuin
wordt ingegraven. Wilt u de korte dag-
dagbehandeling toepassen in augustus,
dan moet u dus drie' weken lang van
's avonds 5 tot 's morgens 8 uur de
plant in ret donker plaatsen. Eind
september verlangt het plantje om
naar binnen gebracht te worden en zet
men haar in een onverwarmde kamer
in een vensterbank op het zuiden. Daar
zal men dan de bloemknopjes lang
zaam tot ontwikkeling zien komen.
G. KROMDUK.
Nu zal de lezer vragen: „Maar hoe
weet je nu zo gauw wat daar over je
heen vliegt. Vergissen die lui zich
nooit? En wie controleert de juistheid
van hun waarnemingen?" Tjaaa
U begrijpt, dat je daar geen mensen
kunt gebruiken, die geen merel van
een spreeuw kunnen onderscheiden,
hoewel iemand, die wat wil leren In
zo'n paar uuren aardig wat kan op
steken naast een geoefend vogelken
ner. Deze laatste moet natuurlijk be
schikken over een goed gehoor, liefst
een muzikaal gehoor. Voorts moet hij
een scherp waarnemingsvermogen heb
ben. Het zijn immers doorgaans heel
kleine verschillen in geluiden, in toon
hoogte, lichaamsbouw, kleur enz. waar
van hij zich, het liefst nog heel snel,
rekenschap van moet geven.
En verder moet je na een uurtje niet
gaan zeuren over naar huis gaan of
zo iets. Als je buiten bent, dan ben je
helemaal buiten en je neemt alles zo
het valt.
Nu moet ik zeggen, dat het ons hier
wel zeer goed bevalt. We hebben een
weidehek als hindernis genomen, we
zijn een paar kroesharige vaarzen ge
passeerd, die wezenloos keken en geen
stap op zij gingen, we zijn onder prik
keldraad doorgekropen en... nu staan
we op het mooiste plekje, dat we ons
als vogeltrekwaarnemers maar kunnen
wensen. Achter ons de weilanden,
prachtig groen, en voor ons het heel
smalle strandje van het IJsselmeer,
het „Zuidersoppie'" uit m'n jongens
jaren. Een bruine zandstrook, in- en
uitschulpend langs het heldere water,
dat met trage golfslag af- en aanvloeit
Er zijn modderbanken, geperforeerd
door de ontelbare prikken van zoeken
de snavels, er is ook riet in kleine
veldjes en daarin is leven te bespeu
ren.
RIETGORZEN zitten elkaar achter
na met razendsnelle flitsen en to
nen niet de minste angst voor de
vreemde gasten op hun stille pleister
plaats, die daar maar staan te luiste
ren, te noteren en te genieten.
Genieten van de uitzonderlijk zachte
atmosfeer, die spot met de pooluitrus-
ting, waarin we ons uit voorzorg had
den gestoken. Ook genieten we van het
langzaam maar zeker veld winnen van
't licht, dat het mistscherm probeert
te doorboren, zonder succes, maar toch
voldoende om de hele scène te verhel
deren en ons een paar honderd meter
zicht te gunnen.
Bij een landtong in de verte, waar
een helder beekje kalm naar het meer
vloeit, is een gezelschap vogels heel
genoeglijk bijeen. Bonte kraaien (de
eerste winterkraaien in dit nieuwe sei
zoen) wandelen er breed en zwaar tus
sen roeken met slordige jas en kale
snavelbasis. Dicht bij hen staan zil
vermeeuwen op een rijtje, terwijl kap-
meeuwtjes als lichte schuitjes dobbe
ren op het water.
Over hun hoofden wieken kieviten in
koppels van 20 a 30, richting zuidwest
en hoor, daar gaan ook leeuweriken in
kleine groepjes, gemakkelijk te volgen.
En wij maar tellen en schrijven. Gele
kwikstaarten, weinig in aantal, en
kneutjes, kenbaar aan hun zachte
vraagtoontjes en hun karakteristiek
„knut-knut-knut". De IJsselmeerzwa-
nen laten zich jammer genoeg niet
zien. maar duidelijk klinken hun zwa
re stemmen vanaf het water in de
mist.
Een windvlaag strijkt over het meer
het klaart werkelijk iets op en we
krijgen zicht op donkere strepen in de
verte.
Dat zijn meerkoeten, honderden bij-
elkaar, de stamgasten van het IJssel
meer.
Wel, wel, en daar hebben we toch
nog een paar grutto's, ook op reis.
Maar ook nu nog moeten ze hun aan
wezigheid met luider stemme aankon
digen!
ZO verstrijkt onze tijd kwartier na
kwartier, aan het stille zandreepje
bij het zacht klokkende water, dat
helder is en zoet en niet diep. Voort
durend snellen er vogels in verschillen
de formaties over: langzaam roeiende
kraaien, bekvechtende meeuwen en
spreeuwen, snelle driehoekige pijltjes,
niet bij duizenden zoals we hadden ge
hoopt, maar in groepjes van 60 en 70.
Een torenvalkje komt overzeilen, opge
bracht en geflankeerd door twee zwar
te kraaien, die het diertje geen ogen
blik met rust laten.
Maar het licht blijft gesluierd, de
nevel wil niet wijken. Ze blijft ons om
ringen, ook als we, voldaan maar naar
ons gevoel veel te vroeg, dit vredige
oord verlaten, ons vogelkamp opbre
ken en huistoe gaan.
SJOUKE VAN DER ZEE.